| |
Boekbespreking
Godsdienst
A. LHOUMEAU S.M.M., Het geestelijk leven in de school van de H. Louis Marie Grignion de Montfort. - Vertaald door J.H. Bokeloh S.M.M. - Winants Heerlen, voor België: Dietse Vest 121, Leuven, 1949, 229 blz., gen. f. 5.90.
Er is wel geen school van geestelijk leven in de katholieke Kerk aan te wijzen, waarin niet een eigen passende plaats aan de Mariadevotie wordt ingeruimd. Immers gelijk de Marialeer een integrerend deel van de openbaring vormt, zo behoort de Mariadevotie tot het gave christelijke leven. Toch zijn er in die Mariadevotie tal van varianten aan te wijzen. Een geheel eigen karakter vertoont de Mariadevotie in de school van Grignion de Montfort, al put hij daarbij natuurlijk uit de oudere en jongere traditie, zodat hij steunt op de vaste grondbeginselen van het Christendom.
Het einddoel van de Montforts geestelijke leer is de vereniging met God, nader bepaald als de vereniging met Christus, levend in ons. Zo komen wij aan het eerste en heel bijzondere doel van deze godsvrucht, die het leven van Jezus in ons wil verwezenlijken door een algehele en volstrekte afhankelijkheid, welke men heilige slavernij noemt.
Het voornaamste middel om dit doel te bereiken is geen ander dan
| |
| |
Maria, In de Montforts geestelijke leer vormt de H. Maagd een wezenlijk bestanddeel. Aan haar ontleent deze haar eigen vorm en kermerkende eigenschappen. Het eigenlijke voorwerp van deze godsvrucht is Maria, onze Moeder, Koningin en Miiddelares. Haar practische beleving: de toewijding der heilige slar vemij, ook liefde-slavernij genoemd. Deze godsvrucht heeft haar eigen oefeningen, sommige uitwendige en andere inwendige nl. alles te doen door, met, in en voor Maria.
Pater Lhoumeau is de begaafde en krachtige promotor geweest van de Montforts leer en met name in bovengenoemd werk heeft hij zich niet alleen voor zijn ordegenoten maar ook voor vele anderen grote verdiensten verworven. P. Bokeloh leverde van het degelijke maar vrij zware werk een goede en vlotte Nederlandse vertaling. Toch past bij de grote lof die het werk, historisch beschouwd, ongetwijfeld verdient enig voorbehoud. Is - anders uitgedrukt - deze letterlijke vertaling van de ongewijzigde tekst niet in zekere zin een anachronisme? Zou, met behoud van het wezenlijke, een deskundige bewerking en gedeeltelijke wijziging niet de voorkeur hebben verdiend? Me dunkt althans, dat door deze publicatie niet is geprofiteerd van de ontwikkeling van de Mariologie in het algemeen noch van de leer van Grignion in het bijzonder gedurende de laatste decennia.
Bij een eventuele bewerking zou men tevens enkele vlekjes kunnen vermijden b.v. op blz. 22 waar gesproken wordt over gelijkheid tussen Christus en ons (zie ook de zeer aanvechtbare noot 5 aldaar); op blz. 65 vlg. waar de maatstaf voor Maria's gaven onjuist is aangeduid; op blz. 70 (4) met een wel vreemde beschouwing over Maria als Middelares van alle genaden (Vergelijk Dr Hermans: Maria's Middelaarschap volgens de leer van de H. Louis M. Grignion de Montfort en Bijdragen Ned. Jez. 1948 blz. 92).
Intussen bevat het werk tal van mooie en stichtende beschouwingen, die het lezen en overwegen overwaard zijn. Daarom dient zich dit kloeke boek toch bij velen terecht aan als een nuttig en kostbaar bezit.
P. Ploumen S.J.
B. LAVAUD O.P., Liefde en Christelijke volmaaktheid, volgens St-Thomas van Aquino en St-Franciscus van Sales. Uit het Frans vertaald door H.J. Worps. - 'Bibliotheca Spiritus', 't Groeit, Antwerpen, 1946, 248 blz.; ing. Fr. 75, geb. Fr. 90.
In deze bundel heeft Schr. een aantal vasten-conferenties, in 1939 in de kathedraal van Freiburg gehouden alsmede enkele retraites voor priesters en reigieuzen, tot een eenheid verwerkt. Na een uiteenzetting over het christelijk ideaal, de wet van de vooruitgang, geeft hij de primaire plaats aan der liefde. Dan worden een paar hoofdstukken gewijd aan de volmaaktheidsleer in verband met de Evangelische raden, de navolging van Christus, het Kruis en het gebed. Bij wijze van aanhangsel iets over de onvolmaakte liefde volgens St-Franciscus van Sales, iets over de vruchten van het lijden volgens Hendrik Suso enz. Voor retraite en recollectie, uiterst geschikt; klaar, en doorzichtig, diep gefundeerd en niet dor, vlot en keurig vertaald en uitgegeven.
P. de Meester
C.S. LEWIS: De beeldhouwer en zijn beeld. - W. ten Have, Amsterdam, 1949, 102 blz.
Dit boek bevat een tiental radiolezingen over het christelijk geloof, gehouden door iemand die zelf vele moeilijkheden moest doorworstelen eer hij dit geloof het zijne mocht noemen. Nu hij dit mag, geeft hij een getuigenis daarvan die origineel en geestdriftig is. Dit boek boeit door zijn pakkende vergelijkingen en frisheid. Vele punten van ons geloof gaan duidelijker spreken in deze bladzijden rond en over Christus.
J. de R.
SOUBIGOU L., Lumières sur le Sacerdoce de Jésus-Christ. - Paris, 1948, 160 blz., FF 190 fr.
Dit boekje bevat twee delen, een studie over de figuur van Melkisedek, en tien beschouwingen in overwegingsvorm. Doel is de Oud-Testamentische priesterverschijning voor te stellen als de typus van Jezus
| |
| |
Christus Eeuwige Priester. Het studiedeel onderzoekt deze gedachte in drie schriftuurteksten (Gen. 14; Ps 109, en Hebr 7), in de Joodse en Kerkelijke traditie, in de liturgie en in de kunst. - De overwegingen werden getrokken voornamelijk uit Hebr. 7, 1-3 (7 op de 10), daarnaast uit Hebr. 7, 26, uit Gen 14, 18, en ten slotte uit Ps 109, 4.
Terecht wil de auteur niet zozeer Melkisedek's offer (eventueel van brood en wijn), dan wel zijn priesterschap als figuurlijke voorafschaduwing van Christus' priesterschap op de voorgrond plaatsen (p. 40). Of er van de Eucharistie sprake is in Hebr 6, 4 of Hebr 13, 10, kan betwijfeld worden. Alhoewel de auteur wetenschappelijke vakliteratuur niet versmaadt, toch wordt met geen woord gewag gemaakt van de recente Engels-Skandinaafse theorieën over de 'konings-ideologie', voornamelijk in verband met de 'koningspsalm' 109.
J. De Fraine
NOVALIS, De Christenheid of Europa. Vert. en ingeleid door Luc Indestege. - Amsterdam-Antwerpen, Wereldbibliotheek, 1949, 59 blz.
Dit kort essay van den bekenden Duitsen romanticus Novalis werd in 1799 geschreven en verschijnt nu voor het eerst in Nederl. vertaling. Het geeft een bewonderende schildering van de katholieke Middeleeuwen, bespreekt daarna Contra-Reformatie, Verlichting en Revolutie en voorspelt dan een nieuwe godsdienstige eenheid van Europa. De hier gegeven geschiedbeschouwing is typisch voor de Romantiek; de opvatting van het christendom is volstrekt ondogmatisch.
P. Sch.
Hubert McEVOY S.J., The sacred actions. My part. A Mass book for the young. Illustrated from photographs by John Drummond Young. - Edinburgh-London, Oliver & Boyd, 1949, 135 blz.
Een uitleg van de H. Mis voor de jeugd na de kinderjaren, inleidend tot een actieve deelname. 56 duidelijke fotografieën (ook als projectiestrook verkrijgbaar) staan telkens op de rechterblz., waaronder een tekst die meestal de woorden weergeeft welke bij de afgebeelde handeling worden gesproken. Op de linkerblz. staat dan de uitleg bestemd om thuis gelezen te worden, zodat in de kerk de rechterblz. alleen voldoet. Deze uitleg gaat vooral in op de historische oorsprong der handelingen, alsook op de instrumenten en gewaden. Bij de offerande vinden we de gebruikelijke voorstelling van het offeren van brood en wijn en van onszelf, welke goed bedoeld is, maar o.i. toch niet geheel zuiver de betekenis van het éne offer van Christus tot uitdrukking brengt.
P. Schoonenberg.
Franciscus H. CALCAGNO S.J., Theologia Fnndamentalis. - M. D'Auria, Neapoli, 1948, 323 blz. Carolus BOZZOLA S.J., De Sacramentis. - M. D'Auria, Neapoli, 1948, 338 blz.
Dit zijn deel I en deel IV van een 'cursus theologicus a professoribus facultatum cheriensis et kurilitanae exaratus'. Het zijn schoolhandboeken en zij pretenderen dan ook niet de wetenschap vooruit te brengen, zoals trouwens van handboeken niet verwacht mag worden. Wel behoren zij stand en vooruitgang te weerspiegelen. Dat dit laatste hier inderdaad gebeurt, meen ik te moeten ontkennen. Steekproeven zullen dit voor ieder, die niet al te lang geleden theologie studeerde, spoedig bevestigen. Daarmee is tevens de vraag gewettigd, waarom deze handboeken uitgegeven werden. Geen voorwoord of inleiding licht ons hierover in. Misschien beogen zij sterk intern gebruik. In ieder geval lijkt voor wijder kring aanbeveling niet op haar plaats.
Dr K. Steur pr
Ronald KNOX, On Englishing the Bible. - London, Burns Oates, 1949, 101 blz., Fr. 6 sh.
Mgr Knox heeft in negen jaar tijd een Bijbelvertaling uitgegeven, waarvan iedereen, hoe hij over het eindresultaat overigens ook moge oordelen, zal moeten getuigen, dat zij buitengewone kwaliteiten bezit en
| |
| |
met name dat daarin de bijbel in vloeiende, levende taal voor ons ligt. In dit boekje - een verzameling van een paar artikelen en speeches - zet hij op originele wijze uiteen, welke beginselen hij bij die vertaling heeft gevolgd en stelt zich te weer tegen de daarop geleverde kritiek. Zonder twijfel zal er ook op dit boekje kritiek loskomen! Neem b.v. wat men wel de hoofdstelling zou kunnen noemen: Any translation is a good one in proportion as you can forget, while reading it, that it is a translation at all (94). Maar voor ieder die met vertaling te maken heeft is het hoogst interessant en leerzaam van deze levendige en geestige beschouwingen kennis te nemen.
L. Rood
Iwan von KOLOGRIWOF, Von Hellas zum Mönchtum. Leben und Denken Konstantin Leontjews (1831-1891). - Gregorius Verlag, vorm. Friedrich Pustet, Regensburg, 1948, 300 blz., Rm. 9.
Konstantin Leontjev is ons vrijwel onbekend; ook in Rusland hebben anderen sterker de aandacht op zich getrokken. Als schrijver kende hij geen uitbundig succes maar ook bleven hem grote moeilijkheden met politieke vijanden of literaire tegenstanders bespaard. 'Mein literarisches Schicksal ist eine merkwürdige Geduldsprobe, und nur dies!' (S. 43). In Kudinovo (gouvernement Kaluga) op 13/25 Januari 1831 geboren, kwam hij, 18 jaar oud, naar de universiteit voor medische studies. Dat de officiële censuur zijn eerste werken, nochtans gepatroneerd door Toergjenev en Katkov, tegenhield, scheen Leontjev zich niet erg aan te trekken. Als arts maakte hij in 1857 de Krimoorlog mee. In 1862 evolueert hij in de richting van het Liberalisme. Rond die tijd liet hij zijn practijk als dokter varen om in de diplomatie te treden. Het leven in de consulaten op Kreta, in Adrianopel en in Toeltsja was een gelukkige tijd en bracht hem in contact met de oosterse wereld, die hij zo bewonderde. Leontjev was overigens sterk 'byzantijns' gericht en aan die oosterse kwesties wijdde hij een van zijn voornaamste werken, 'Het Oosten, Rusland en de Slaven'. Een reeks beproevingen - de dood van zijn moeder, de krankzinnigheid van zijn vrouw en zijn eigen ziekte - brachten hem tot inkeer en toen hij in het voorjaar 1871 voor de eerste maal de Athos betrad, de 'Heilige Berg', centrum van de oosterse monnikentradities, was hij al een heel ander mens geworden. Het ogenblik om als monnik in het klooster te treden, was echter nog niet daar: heel wat pijnlijke gebeurtenissen en prangende nood moest hij nog doormaken in allerhande 'tweede-handsloopbaantjes' in censuur en journalistiek, waarmee hij zich uit de steeds dreigende armoede poogde te redden. Ondertussen gingen zijn gedachten al maar door terug naar de Optima-eenzaamheid, naar zijn geestelijke leider, de starets Amvrosy, terwijl hij in diezelfde tijd kennis
maakte met Vladimir Soloviov, met wie hij, spijts politieke en reigieuze meningsverschillen, altijd bevriend zal blijven. Zelf in het geheim monnik gewijd op 23 Augustus/4 September 1891, stierf hij nog geen twee maanden later in het Drievuldigheidsklooster bij Moskou (12/24 November 1891). Schrijver heeft getracht deze profetische figuur als een levend wezen voor zijn lezers op te roepen, daartoe vooral gebruik makend van de werken zelf van Leontjev. Daarbij ging zijn aandacht vooral naar de philosophische evolutie van Konstantin Nikolaïevitsj, zodat het boek van werkelijk belang is voor de geschiedschrijving van de russische wijsbegeerte in de woelige negentiende eeuw. Dit was evenwel een uiterst moeilijke opzet, omdat Leontjev zelf alle systematisatie verafschuwde - hij liet die over aan de 'geestelijk stervenden' - en omdat hij zijn philosophie 'beleefde' met heel zijn wezen. De poging om de gedachte van Leontjev scherp te zetten is de eigen verdienste van dit boek, maar maakt het tegelijkertijd zwaar om volgen.
H. Aerts
Paulus-Reeks, onder leiding van Dr J. VAN DER PLOEG O.P. en Dr C.F. PAUWELS O.P., 12 nrs à 30 cts per exemplaar - N.V. Gooi en Sticht, Hilversum.
Deze reeks van twaalf brochuren zal veel gelezen worden omdat de boekjes kort en bondig zijn en vele
| |
| |
actuele moeilijkheden en vraagstukken behandelen. Zeer actueel b.v. is nr 9: 'Alleenzaligmakend' van Prof. Pauwels. Men lette op de slot-pagina's. Ook nr 4 van deze schrijver: 'Bent u echt godsdienstig?' is belangrijk, maar wat zwaar. Pater Bender draagt vier nrs bij. Ik wijs speciaal op nr 8: 'Het kerkelijk strafrecht', moeilijke stof, waarin deze schrijver bijzonder competent is. Mooi is nr 10 over de H. Vincentius Ferrerius en diens bange, tijden. Een waardig slot is: 'S. Thomas More, martelaar'.
De boekjes zullen nuttig zijn voor boekenstalletjes in de kerken, voor leeszalen, voor Kath. Actie enz. Zij zullen ingang blijven vinden, zolang zij geleerde inhoud in aantrekkelijke vorm blijven bieden.
J.W.K.
Dr H. DORRESTEIJN S.C.J., Leven en Persoonlijkheid van Pater Dehon - J. Schenk, Maastricht, 1949, 336 blz. f. 9.75.
Zou iemand achteraan beginnen en in de slotzin lezen 'het zal moeilijk zijn een gaver en stralender voorbeeld te vinden van mannelijke en priesterlijke H. Hartverering', dan loopt hij gevaar zich een onjuist denkbeeld van het boek te vormen. Het is heus niet zo iets van een voortijdige heiligverklaring! In het begin van het laatste hoofdstuk getuigt Schr. dat hij geen neiging heeft gevoeld bij het beschrijven van de Stichter van zijn Congregatie 'in Gods stoel te gaan zetelen en het oordeel alvast uit te spreken,' en dat getuigenis is oprecht. Het verwondert ons veeleer, dat hij - nog geen 25 jaar na de dood van P. Dehon - er al zo goed in geslaagd is afstand te nemen van zijn held en zijn oordeel zo objectief naar de feiten te richten. 'Een harde werker, een nuchtere realist en een kinderlijk-vrome ziel toont P. Dehon zich tot het eind van zijn leven' (205), zou men geneigd zijn met verandering van 'leven' in 'boek' tot het oordeel over de levensbeschrijver te maken.
Het leven van P. Dehon is rijk aan afwisseling en gewichtige gebeurtenissen; het is van belang niet alleen voor wie zich interesseert voor heiligen en ordestichters, voor spiritualiteit en opvoeding met name ook voor de geschiedenis der H. Hart-devotie, maar het is tevens belangrijk door de onvermoeide werkzaamheid die hij volgens de richtlijnen van de pauselijke documenten op het sociale terrein heeft ontwikkeld.
Dit keurig uitgegeven en fris geschreven boek laat zich lezen als een roman, maar dan een degelijk gefundeerde en vol van echte geestelijke verheffing!
L. Rood S.J.
1) Daniël A. LORD, S.J. Als ik eens God was... 2) Daniël A. LORD, S.J., Ouders. 3) Daniël A. LORD, Excuseer mijn houding. 4) L. STERKENS, In het zweet van uw aanschijn. 5) Jac. De ROOY, Moeders. 6) Jac. De ROOY, De zang van het gezin. - Lannoo, Tielt, 1948, ± 40 blz., Fr. 6 per deeltje.
Weer zes voortreffelijke brochuurtjes in de Micro-reeks. Drie ervan handelen over het gezin: een bebeschouwing van Lord over het ouderschap, het 'voornaamste beroep op de wereld' en waartoe nochtans zo goed als geen scholing geboden wordt; enkele mooie verzen over het gezinsleven, verzameld door een jonge moeder, en een bundeltje levensbeschrijvingen van heerlijke moedervoorbeelden. Verder een geestig pleidooi voor christelijke wellevendheid, een boekje over de arbeid, zijn last, zijn adel en zijn vreugde, en een meesterlijke brochure over Gods Voorzienigheid, een der beste die we van D. Lord ooit lazen.
Deze nieuwe serie bevestigt de gunstige reputatie die de Micro-reeks zich aan het verwerven is. Geleidelijk groeit zij uit tot een bevattelijke en boeiende katholieke encyclopaedie in zakformaat over alle grote levensvragen.
L. Monden
A.J. NU YENS O.P., Joris Karl Huysmans, 1848-1907. - Verhandelingen der Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 70 blz., Fr. 25.
Deze korte verhandeling verdient een meer dan gewone waardering. Sedert jaren moet Pater Nuyens, die
| |
| |
zich van jongsaf voor bekeerlingen interesseerde, met dezen bekeerling vertrouwd zijn geweest. Daardoor kon hij, overzichtelijk en helder, een uitgebreid feitenmateriaal verwerken en voorstellen: den neergang, daarna den opgang van dezen altijd zonderlingen mens en kunstenaar; hij kon zijn verhaal besluiten met een evenzeer geschakeerd als aanvaardbaar eindoordeel... Laten we Huysmans overschatten noch onderschatten. Al werkten, ook na de bekering, de lang reeds verworven zienswijzen en doenwijzen steeds door; al bleef hij, tot het einde toe, onevenwichtig, aestheet, zelfs genieter: niet minder raakte en verhief hem daarom Gods genade, zodat hij als een uitverkorene toch sterven mocht. - Ieder van ons kan, uit deze brochure, heel wat leren.
Em. Janssen
| |
Taal- en letterkunde
Prof. Dr J. VAN MIERLO S.J., Elckerlijc. Nieuwe bijdragen met ge-emendeerde uitgave. - Standaard-Boekhandel, 1949, 139 blz., Fr. 85.
Toen Professor De Vocht, in 1947, zijn Everyman uitgaf, had hij zonder Pater Van Mierlo gerekend. Want na een eerste verweer van dien tegenstander, De prioriteit van Elckerlyc tegenover Everyman gehandhaafd (Antwerpen 1948), ziehier een tweeden bundel van bijdragen; een reeks van opbouwende studies; en ziehier tot besluit een ideëlen tekst: een tekst namelijk die zo dicht mogelijk den oorspronkelijken benadert. Voor wetenschappelijke doeleinden is hij dus niet bruikbaar; zo wordt echter, onder de beruchte contraverse, hopelijk de eindstreep getrokken. En dank zij het niet gewilde impuls van Professor De Vocht, dank zij de ongeëvenaarde kennis en werkkracht van Pater Van Mierlo is de Elckerlyc-studie er een heel eind op vooruitgegaan.
Em. Janssen
Al. DE MAEYER en Dr Rob. ROEMANS, Esmoreit. Eerste integrale reproductie van het handschrift naast de tekst in typographie, voorafgegaan door een bondige inwijding en een uitvoerige analytische bibliographie en gevolgd door ophelderende aantekeningen bij de oorspronkelijke tekst. - De Vlijt, Antwerpen, 1949, 94 blz., handschrift en tekst, bijlage van 20 blz., Fr. 105.
Het voorbeeld van deze uitgave is de Beatrijs van Dr A.L. Verhofstede geweest; hopelijk ontvangen we zo, het ene na het andere, verscheidene van onze Middelnederlandse meesterwerken.
Zulke uitgave garandeert den oorspronkelijken tekst; daarnaast biedt zij ons, over het onderwerp, de volledige bibliographie aan. Zo ontvangen wij eerste-rangs-studiemateriaal, waarbij niets gespaard bleef opdat de laatste onvolkomenheid zou weggenomen worden.
Geen ogenblik vergaten de bewerkers dat Esmoreit niet alleen een literaire tekst is, maar ook een dramatisch spel. In de 'Bijlage' brachten zij dan ook toneelaanwijzingen aan. Ons interesseren vooral, op blz. 13 en 14, de "'ndeling van de tekst' en de 'dramatische indeling van het spel'. Bij deze twee bladzijden, duidelijk van de hand van Al. De Mayer, zouden we (maar dat past hier niet) graag lang stil blijven.
Em. Janssen
Writers on Writing. - Selected and Introduced by Walter Allan. Phoenix House, London, 1948, 258 pp.
Het merkwaardige van dit werk is dat uitspraken van zuivere critici zorgvuldig worden geweerd. Hier zijn de grote schrijvers zelf aan het woord over alle aspecten van hun werk. In een lange inleiding verdedigt de compilator Walter Allen, zelf een bekend romanschrijver en criticus, de formule van zijn boek. De gedachten van de grootmeesters over hun 'métier' zijn vooral hierom interessant, aldus S., omdat zij, in tegenstelling tot de critici, uit eigen ervaring spreken. Alleen auteurs van na de Renaissance werden opgenomen, omdat de moderne kunstenaar toen pas ontstond. Zo vinden we bij de 68
| |
| |
vernoemde schrijvers Ben Jonson, Goethe, Shelley, Coleridge, Rilke en Eliot geciteerd in het deel over de poëzie, en Fielding, Dickens, Tolstoi, Trollope, Flaubert, Proust, Maugham en Mauriac voor de romankunst.
Jammer genoeg werden Arthur Koestler's bemerkingen over de roman (in The Yogi and the Commissar) niet aangehaald. Dit gemis wordt vergoed door een lang uittreksel uit François Mauriac's God and Mammon over de verantwoordelijkheid van de moderne romankunst.
M. Engelborghs
Justus MEYER, De Schoonheid van Shakespeare. Met tekeningen van Eugeen Dragutesco. - Uitgeversmij W. De Haan N.V., Utrecht, dl. I, 1948, IV, 338 pp.; dl. II, 1949, III, 267 pp., geb. f. 7,90.
Deze twee eerste van drie banden werden aangekondigd als een 'voortreffelijk nieuw standaardwerk'. Shakespeare's dramatische werken worden er in samengevat en menige mooie passage geciteerd. Sch. blijkt zijn Shakespeare grondig te bezitten, en is op de hoogte van de Shakespeare-literatuur, wat er ons toe noopt hem te vertrouwen als een veilige gids, om ons in de schoonheid van 's meesters werk binnen te leiden. Maar in zijn eigen proza spreidt hij niet altijd de goede smaak ten toon die wij van hem zouden verwachten. Zijn taal is, bescheiden uitgedrukt, te schilderachtig, en het leuk bedoelde klinkt vaak vulgair. Al te krasse gezegden moeten niet herhaald: een staaltje van de algemene stijl moge volstaan: Lady Macbeth heeft 'een morele kater', en de Queen (in 2 Henry VI) 'is in een complot, springt uit haar vel, blijft een on- bluschbare vulkaan, en is wél het ontgoochelde meisje', dit alles in zes regels.
Een objectief lezer ontkomt de indruk niet, dat de Duitse bezetting nodig was, om aan Sch. toe te laten Shakespeare te begrijpen. Geen bladzijde bijna, of de 'Duitsche gruwelen' worden er even bij gehaald. Hitler doorstaat glansrijk de opeenvolgende vergelijkingen met Macbeth, Richard III (eens zelfs met Caesar, Tartuffe, en Gloucester samen) en met... Jeanne d'Arc! De klop op de deur in Macbeth is het V-teken van de B.B.C., Brutus de idealistische illegale verzetsman, Rosencrans en Guyldensterne collaborateurs, Coriolanus een Laval, Quisling, enz... Bij Pandulph wordt niemand minder dan Ignatius van Loyola ter vergelijking opgeroepen. Herhaalde malen verschijnen ook 'de vele millioenen', die in drie eeuwen heksenprocessen het leven lieten; - heeft Sch. wel een juist idee van Europa's toenmalig bevolkingscijfer en van het aantal brandstapels per dag, dat voor zijn processen zou nodig zijn?
De oude spelling werd bewaard, maar: 'van den kroon, in blakenden gunst, in den St-Paul's cathedral, op den proef,...' Het voortdurend bezigen van Franse uitdrukkingen en zegswijzen moge een bepaald publiek charmeren, het geduld van een niet Frans-onkundig lezer wordt op een harde proef gesteld: 'il n'y pas d'héros; brisons là-dessus; alles behalve couleur de rose (blijkbaar is rooskleurig bedoeld?)' enz.
En dit alles in zo'n prachtige uitgave!
A. Deblaere
Dr H. KAPTEYNS, Autonome dichters. Typen van 'Poètes Maudits'. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen-Utrecht, 1949, 179 pp., f. 5,90.
De dichters die Dr Kapteyns hier als poètes maudits behandelt, zijn Baudelaire, Oscar Wilde, Rilke, Van de Woestijne en Slauerhoff. De auteur heeft zijn objecten grondig bestudeerd en levert een doordachte, gemotiveerde studie. Het enigszins ondankbare en onbevredigende van zulk een studie is, dat de vijf behandelde dichters toch te veel verschillen, te weinig parallelle aspecten bieden om tot een eenheidsconclusie, tenzij een zwakke, te komen. Rilke en Van de Woestijne worden, dunkt me, wat te veel in de naar Baudelaire gemodelleerde 'maule' gedwongen. Dit neemt echter niet weg, dat Kapteyns een belangrijke studie geschreven heeft, die aangenaam leest en verhelderend werkt. In een slotbeschouwing stelt hij als tegenpolen van deze autonome dichters Verlaine, F. Thompson, Hopkins, G. von Lefort,
| |
| |
Gezelle en Gossaert, en als type van het dienende dichterschap Claudel.
J.v.H.
Dr D. LOENEN, Plato's Crito gevolgd door de Dood van Socrates. Serie 'de tiende Muze'. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1949, 46 pp., f. 1,90.
Behalve de Crito (dialoog) bevat dit nummer van 'De Tiende Muze' het slot van de Platonische dialoog Phaedo, waarin op aangrijpende wijze de laatste ogenblikken van Socrates' leven in de gevangenis en zijn sterven geschilderd worden. Evenals de vertaling van de Apologie, reeds vroeger gepubliceerd in dezelfde serie, munt deze vertaling uit door vakmanschap: de Griekse tekst wordt diep gepeild en nauwkeurig weergegeven. Voor het begrijpen van Plato is Dr Loenen een betrouwbare gids.
In de inleiding op Socrates' Dood (blz. 35 v.v.), hoe voortreffelijk ook doordacht, komen aan het slot enkele overwegringen voor, waarmee men het niet eens kan zijn, wanneer men op een standpunt staat, zoals dat bepaald is in ons Augustusnummer in het artikel van P. Schoonenberg: Waarde en betrekkelijkheid van het Humanisme. Allerminst geldt deze opmerking voor het mooie voorwoord van de Crito.
J.W.K.
Eugène DABIT, En het leven gaat verder. Vert. d. Beis v. Deilen. - De Nederl. Uitg., Baarn, 1948, 202 blz., geb. f. 4,90.
Een man sterft ten huize van zijn minnares. Hierop volgt de rompslomp van familie waarschuwen, begrafenis regelen, de begrafenis zelf. Ziedaar het verhaal.
Het knappe van dit boek is nu, dat uit de reeks gesprekken, die op de dood van den man volgen, diens figuur oprijst, overigens de figuur van een onbeduidend man. De compositie is als de montage van een film: korte en heel korte flitsen.
De hier getekende mensen zijn - de overleden hoofdpersoon inbegrepen - stuk voor stuk onbelangrijke, cynici, wier sentimentele tranen niet ontspringen aan een eerlijke liefde voor den dode maar hoofdzakelijk aan een nog eerlijker angst voor hun eigen dood. De plechtige begrafenistoestand maakt hen enkel maar melodramatisch. Een banale verzameling van onsympathieke, materialistische burgertjes. De enige juffrouw, die aan godsdienstigheid doet, is een zure kwezel.
De schrijver wilde misschien objectief een stel geestloze karakters tekenen. Maar dit soort objectiviteit werkt misleidend op het generalisatie-instinct van den lezer. Hij stelt een misselijke, immorele mentaliteit voor, als ware het de normale. Daardoor wordt dit boek, zelfs zonder onvertogen woorden, stuitend. Het miskent iedere hogere levenswaarde. De oude heidenen kenden nog natuurlijke idealen; deze modernen zijn volkomen 'sine pietate et misericordia'.
Bern. van Meurs S.J.
J.A. MEIJERS, Taal en Leven. - De Bezige Bij, Amsterdam, 283 pp., 2e herziene uitgave, 1949, geb. f. 7,90.
De auteur schrijft hier op prettige, onderhoudende wijze voor de niet-vakman over de taal en haar verschijnselen. Hij is goed op de hoogte van wat de algemene wetenschap in de loop der laatste honderd jaar vooral aan het licht heeft gebracht, en deelt dit op eenvoudige, heldere wijze aan de lezers mee. Alle geleerdheids-vertoon ontbreekt; elk enigszins ontwikkelde kan het boek volgen en verstaan van het begin tot het einde. De schrijver heeft tenslotte een keuze moeten doen, en dat menig ingewijde desiderata zal hebben, ligt voor de hand. Zoals het boek daar ligt, geeft het wat de titel belooft en geeft dit op zeer leesbare wijze.
J.v.H.
Ernest M.A. DE SPOT, Een groot West-Vlaming. Seraphyn Dequidt. Opvoeder en letterkundige, 1858-1911. - Lannoo, Tielt, 1949, 212 blz.
West-Vlaanderen heeft wel gelijk, waneer het zijn belangrijke gestalten der laatste eeuw aan de vergetelheid ontrukt of er voor behoedt. Zijn culturele en religieuze geschiedenis is
| |
| |
zo verrassend en rijk, zo eigenaardig en toch zo stralend, dat ook bepaalde tweede-rangsfiguren, van naderbij bezien, een onvermoede pracht en weelde vertonen; gezamenlijk vormen zij, omheen de koninklijk begaafden, een schitterende lijfwacht. Zij zijn de achtergrond; en daarop alleen ziet men naar werkelijkheid de wonderen verschijnen, die dan Gezelle heten of Rodenbach.
Seraphyn Dequidt, de bestuurder te Brugge, de latere pastoor in De Panne, had meer van Verriest dan van Gezelle; hij hanteerde beter mensenmateriaal dan schone woorden. Toch was hij, zeer duidelijk, artistiek begaafd. Zijn verzen wijzen op een méér dan gewonen navolger van Gezelle; zijn beeldend proza doet voor dat van bekende schrijvers geenszins onder; bepaalde literair-paedagogische verhandelingen (die over Gezelle vooral) mógen niet verloren gaan. Daarom heeft Eerwaarde Heer de Spot, die iets te angstvallig arbeidde, verdienstelijk werk verricht: zoveel beter kennen we de Westvlaamse bezieling; wij kennen haar groten; wij kennen anderen, die deze groten heel nabij traden.
Em. Janssen
Mgr K. CRUYSBERGHS, Voor outer en heerd! - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1948, 144 blz., Fr. 40.
Dit boek bevat negen studies en voordrachten over den Boerenkrijg, alle uit het herdenkingsjaar 1948, alle tot verheerlijking van onze boeren en opdat wij hun geest getrouw zouden zijn.
Wie ze rustig leest, leert over den Boerenkrijg heel veel; want de redenaar heeft niets ongelezen noch ondoorzocht gelaten. Hij ademt den geest der herdenkingsfeesten weer in: een fier en bewonderend hunkeren naar ouden trouw en godsdienstzin, naar ware en geheimzinnige grootheid. Hij luistert naar iemand van wien het edel gemoed, de eenvoudig-schone gehechtheid aan eigen streek en traditie onweerstaanbaar bekoorlijk doorwerken.
Em. Janssen
| |
Geschiedenis
E. de MOREAU, S.J., Histoire de l'Eglise en Belgique. T. IV. L'Eglise aux Pays-Bas sous les ducs de Bourgogne et Charles-Quint. 1378-1559. - Museum Lessianum, L'Edition Universelle, Brussel, 1949, 516 pp., 35 pp., buitentekstplaten, Fr. 275.
Met dezen vierden band van zijn opus magnum over de geschiedenis der Kerk in België, bereikt Prof. de Moreau het jaar 1559: datum van de volledige reorganisatie der kerkelijke hiërarchie in de Nederlanden, die ongeveer samenvalt met het einde van het Concilie van Trente. De auteur behandelt er de verhouding der Kerk tot de Boergondische en de Habsburgse vorsten (Boeken I, II en IV, Kap. 1-2), het onderwijs en het humanisme (Boek III), de ketterijen (Boek IV, Kap. 3), de kloosterorden (Boek V) en de vroomheid (Boek VI); het zevende en laatste boek over de Schone Kunsten is bijna volledig van de hand van J. Lavalleye, professor aan de Leuvense Universiteit. Zoals in de vorige delen bewonderen wij de eruditie, de critische zin en de trefzekere uiteenzetting der feiten: deze kerkgeschiedenis is een onmisbaar naslagwerk voor al wie met de historie der Zuidelijke Nederlanden bezig is.
Bij het lezen zijn ons een paar bizonderheden opgevallen, waarmee de auteur wellicht bij den herdruk kan rekening houden. De namen worden niet altijd op dezelfde manier geschreven: zo b.v. wordt de inquisiteur Vincent Dierckx (p. 255) wat verder een Dierickx (p. 258). De indeling van Boek VII is in den bladwijzer niet juist overgenomen. Af en toe zou men ook wat minder lijsten en opsommingen wensen en scherper afgetekende hoofdlijnen. Waarom de persoonsnamen in den index volgens den voornaam gecatalogeerd staan, is ons een raadsel: wie zal b.v. Rubens op Pierre gaan zoeken? Het aantal bladzijden aan bepaalde feiten gewijd, lijkt ons niet altijd met hun belang overeen te komen: zo krijgt de strijd der Conventuëlen en der Observanten te Namen tussen 1480 en 1491 om het bezit van een
| |
| |
klooster acht volle bladzijden (pp. 317-325), terwijl anderzijds de Vlaamse muziek in de XVe en de XVIe eeuw het met anderhalve bladzijde moet stellen, ofschoon de auteur zelf schrijft: 'Pendant cent cinquante ans environ l'école des Pays-Bas sera la plus réputée du monde' (p. 461). Bij velen zal het ook verwondering wekken, dat het grandioze werk van Huizinga: 'Het herfsttij der Middeleeuwen', niet eens vermeld wordt: een rechtzetting of althans een toetsen van Huizinga's tijdsbeeld had de waarde van deze studie aanmerkelijk verhoogd.
Deze enkele onvolmaaktheden - zoals elk werk van dit soort er heeft - beletten niet, dat wij den auteur ten zeerste dankbaar zijn om dit geschenk; wij verhopen van harte, dat hij de opgenomen zware taak binnen afzienbaren tijd tot een gelukkig einde moge brengen.
M. Dierickx
Dr J. PRESSER, De Tachtigjarige Oorlog, met medewerking van Prof. Dr J. Romein, Dr A.C.J. De Vrankrijker, Dr R.E.J. Weber en Dr J.W. Wijn, derde druk. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 334 blz., geïll., Fr. 217.
In 1941 verscheen de eerste druk op naam van Drs B.W. Schaper, daar de auteur publicatieverbod had gekregen; bij deze derde druk wordt de mystificatie eindelijk verwijderd.
Het eerste hoofdstuk (blz. 1-38) van de hand van Prof. Romein biedt een interessante uiteenzetting van de houding der historici sinds vier eeuwen tegenover den tachtigjarigen oorlog. In de vijf volgende hoofdstukken (blz. 39-123) geeft Dr Presser een summier staatkundig-militair overzicht van die eeuw geschiedenis. Af en toe treft een nieuwe kijk op de gebeurtenissen, soms ook een vergissing: zo schrijft hij aan de 'consulta' van Margareta van Parma de politieke bevoegdheid van een 'achterraad' toe, terwijl het slechts een adviserend lichaam voor de benoeming der stadsmagistraten was. Wij missen er enigszins den synthetischen greep op het uitgebreide feitenmateriaal, en ook vragen wij ons af, wanneer de nationale geschiedschrijving eindelijk de honderden bundels dokumenten van het Algemeen Spaans Archief te Simancas, waaruit nog zo weinig is gepubliceerd, zal onderzoeken. De zes volgende hoofdstukken (blz. 124-328) schetsen een beeld van het hele bonte en rauwe leven van Nederland in dien tijd: het leger door Dr Wijn, de vloot door Dr Weber, handel en nijverheid, het politiek bestuur, kunst en kultuur door Dr Presser, het leven van het volk in oorlogstijd door Dr De Vrankrijker. Dit gedeelte is werkelijk zeer goed, boeiend en interessant, met citaten uit dichters en prozaschrijvers van toen en folkloristische details.
Elsevier heeft het werk vorstelijk uitgegeven op glanzend papier met een weelde van binnen- en buitentekstplaten in zwartdruk en ook in kleurendruk. De prijs is dan ook zeer schappelijk te noemen.
M. Dierickx
K. ter LAAN, Folkloristisch woordenboek van Nederl. en Vlaams-België. - Van Goor en Zonen, Den Haag, 1949, 503 pp., geb. f. 5,90.
In de serie van ter Laans woordenboeken is dit werk, waarin veel wetenswaardigs over de zeden en gebruiken van het Nederlandse volk is bijeengebracht, een van de meest practische en nuttige.
Men kan wel zeggen, dat het bij een groeiende waardering en belangstelling voor de folklore in een behoefte voorziet. Moge het ertoe bijdragen dit groot Nederlandse cultuurbezit beter te doen kennen en voor het nageslacht te bewaren.
C. Koek.
Mr H.J.J. SCHOLTENS, Uit het verleden van Midden Kennemerland. - van Stockum zn, Den Haag, 1947, 314 pp., geb. f. 22,50.
Als er een streek het hart van Holland genoemd kan worden, dan is het toch wel het oude Kennemerland. Mr. Scholtens, burgemeester van Beverwijk, behandelt in dit boek uitvoerig de verschillende perioden van de geschiedenis van Kennemerland van de oudste tijden tot in de 19e eeuw. Hij beperkt zich vooral tot de gemeenten bij het Wijkermeer, dat
| |
| |
tegelijk met de IJpolders bij het graven van het Noordzeekanaal werd drooggelegd. In de laatste eeuw heeft deze streek zeer grote veranderingen ondergaan.
Het was zeer verdienstelijk om wat er van de historie behouden bleef in dit boek te beschrijven en zo grotere bekendheid te geven. Het boek is voorzien van vele reproducties van oude kaarten en afbeeldingen.
C. Kock
Ludwig DEHIO, Gleichgewicht oder Hegemonie. Betrachtungen über ein Grundproblem der neueren Staatengeschichte. - In-8o, 247 blz., Scherpe-Verlag Krefeld, 1948.
De bekende Duitse historicus schreef dit boek onder den indruk van de katastrofen waartoe de twee laatste oorlogen hebben geleid en als een werk der bezinning over de positie waarin wij ons thans bevinden. Dehio ziet de Europese politiek overwegend in het licht van de strijd om de hegemonie die sinds Philips II door de Europese Staten en grootmachten werd gevoerd. Degelijke kennis van de historische gebeurtenissen en evenwichtig oordeel hebben het de Schrijver mogelijk gemaakt een boek te bieden dat even leerrijk als actueel is. De slechte oneindigheid der machtspolitiek wordt door Dehio onderstreept met historische argumenten die onbetwistbaar zijn. De Schrijver is niet zo eenzijdig te beweren dat alleen de verkeerde politiek verantwoordelijk is voor de ontspoorde toestanden; terecht verwijst hij ook naar de elementen van cultureel verval. Zodat wij mogen zeggen dat niet alleen Ranke, maar ook Burckhardt zijn leermeester is.
V.L.
| |
Cultuur en wetenschappen
Galina BERKENKOPF, Von der Macht. - Herder, Freiburg, 1949, XV + 100 pp.
Een essay mag geen langgerekte voordracht of een verzameling van voordrachten zijn, maar evenmin een besnoeid product van zuiver wetenschappelijke arbeid. Het is een eigen genre: het moet in een kort bestek een verrassend aspect op een bepaald verschijnsel of vraagstuk openen, ook al bereikt het dit aspect door het licht van anderen op dat phenomeen of probleem te concentreren. Het is meer het resultaat van synthetisch denken dan van analyserend onderzoeken. Het moet geladen zijn van kennis en bewogen wijsheid. En zijn vorm moet mede getuigen van uitdrukking door evenwichtige indeling en kracht.
Aan die eisen voldoet dit essay van Galina Berkenkopf, Russin van geboorte, echtgenote van de Keulse hoogleraar, die aan dit tijdschrift (Juli 1949) medewerkte, schrijfster van de doorzichtige en toch door de mazen van het domme censuurnet doorgelaten novelle 'Die Rast in Viterbo' (bij dez. uitgever, 1942), welke tot de kleine verfrissingen van de oorlogs- en bezettingstijd behoorde, schrijfster ook van het essay 'Vom Humor' en dichteres van een verzendundeltje 'Der Rosenkranz unserer lieben Frau' (beide eveneens bij Herder, resp. 1944 en 1947).
De schr. behandelt de macht uit theologisch, psychologisch, sociologisch en historisch oogpunt, en zocht steeds naar de verbanden tussen al die gezichtspunten. Het theologische is daarbij uiteraard (maar dit geldt helaas lang niet voor al onze denkers) steeds weer het doorslaggevende, datgene vanwaar uit al het andere steeds weer gewaardeerd en op zijn zin getoetst moet worden. Het boekje valt in 12 afdelinkjes uiteen, die als volgt zijn gegroepeerd: de eerste twee handelen over het wezen der macht, welke als Gods attribuut en dus als een volstrekt oorspronkelijk en vóór recht en geweld gegeven feit vooropstaat. Zes hoofdstukjes beschrijven dan de verwerkelijking der macht en wel in de geschiedenis, waarin wij dan weer onderkennen de macht van het sacrale, van het demonische, van de held, van de massa. Somber laat schr. zich dan uit over de macht der hedendaagse afgoden, ras, klasse, techniek, sport enz. In de laatste vier deeltjes wordt over de heiliging der macht, haar terugvoe- | |
| |
ring op God derhalve, gesproken. Wij lezen daar over de macht van het offer, over macht en vrijheid, over de macht van de heilige en tenslotte - zeer verrassend - over 'de macht kinderen Gods te worden'.
J.J.M. van der Ven
Ernest JUENGER, Sprache und Körperbau. - V. Klostermann, Frankfurt a.M., 1949, 86 pp.
Wat in de voorstaande aankondiging over het essay werd gezegd, geldt ook hier. En ook hier moet gezegd worden, dat het boekje aan deze speciale eisen goeddeels voldoet. Zoals de titel zegt, wordt de schr., wiens betekenis in het Duitse geestesleven juist na zijn breuk met Nationaal-socialistische sympathieën sterk is toegenomen, bewogen door het probleem omtrent het verband tussen de taal en de lichaamsbouw. Het is natuurlijk van gans andere structuur dan pater de Witte's lijvige studie op dit gebied, welke Jünger ook heeft benut. Het is het werk van een cultuur-philosoof, psycholoog, die al observerend en verwerkend getroffen is geweest door de kolossale invloed van ons lichaam, met name van de lichaamssymetrie op onze taal. Zo merkt hij ergens op, hoe anders onze woorden (maar ook onze begrippen en gedachten) zouden zijn gevormd, als wij eens niet tweezijdig symetrisch, maar b.v. vijfarmig als een zeester of zeshoekig als een lelie waren gebouwd. Hij wandelt om en door dit thema in het eerste gedeelte over de hand (rechts en links). De hand speelt echter ook een merkwaardige rol in allerlei zegswijzen met betrekking tot haar vorm: hand of vuist. Dan spreekt hij over de hierarchie van onze lichaamsbouw in functie tot onze taalbouw: hoofd en voet, boven en beneden. En natuurlijk geven ook de vijf zintuigen aanleiding tot beschouwingen, die van originele denkkracht getuigen.
In deze besprekingen kan men niet polemiseren tegen deze of gene stelling. Een essay is trouwens reeds geslaagd als het door zijn oorspronkelijkheid prikkelt tot bezinning. En daarom is dit boekje, evenals het vorige inderdaad geslaagd.
J.J.M. van der Ven
Jakob BARION, Macht und Recht. - In-8o, 70 blz., Scherpe-Verlag Krefeld, 1947.
Een degelijk essay over de verhouding van macht en recht bij Plato, geschreven vooral in het licht der jongste Plato-studiën van Kurt Hildebrandt, Werner Jaeger en Wilhelm Nestle. Warm aanbevolen.
V.L.
Berthe BERNAGE, Dertien Jaar, Een kijkje in de Psychologie van de ondankbare leeftijd van het meisje. Uit het Frans door Dr J. de Clerck. - Leuven, Uitg. De Pauw, 1947, 77 pp., Frs 22.
'Mijn meisje is dertien!' Vele ouders weten dat dan de moeilijke tijd begint. Waarom schaffen ze zich niet dergelijke boekjes aan? Zij zouden zich aldus veel moeilijke ogenblikken besparen en hun gezinsgeluk vermeerderen. Zelfs een drukke huismoeder kan deze korte hoofdstukjes gemakkelijk lezen. Een goede typering van de verschillende toestanden van het meisje, en verklaring en een oplossing: dat geeft het boekje.
W. Smet
Theoderich KAMPMANN, Anthropologische Grundlagen ganzheitlicher Frauenbildung unter besonderer Berücksichtigung des religiösen Bereichs. I Bd.: Die Methodologie der Geschlechtsdifferenz und die Physiologie des Frauenwesens. II Bd.: Die Psychologie des Frauenwesens. - Ferd. Schöningh, Paderborn, 2e Aufl., 1947, 335-398 bl., 12 en 14 DM.
De schrijver, die jaren lang zich bezig gehouden heeft met onderricht en opvoeding van de vrouwelijke jeugd, heeft het plan opgevat om een volledige anthropologie der vrouw uit te geven ten dienste van allen, die met het onderricht en de opvoeding van het vrouwelijk geslacht belast zijn. Het werk zal 5 delen omvatten. De twee eerste delen getuigen van de gedegenheid om niet te zeggen de Duitse Gründlichkeit, waarmede de schrijver te werk gaat. Al wat er ooit over het onderwerp geschreven is, komt in deze boekde- | |
| |
len te voorschijn: talloze citaten, verwijzingen, noten, literatuuropgaven bewijzen dat de schrijver zijn onderwerp van alle kanten bekeken heeft. Helaas komt dit alles de leesbaarheid en de bruikbaarheid niet ten goede! Wij vrezen, dat weinig mensen uit de praktijk met dit eclectische werk raad zullen weten.
A.v.K.
Wissenschaft und Weltbild. - Vierteljahrschrift für alle Gebiete der Forschung. Eerste Jaargang 1948, Verlag Herold, Wien.
Wij maken graag dit jonge Tijdschrift aan onze lezers bekend. De eerste jaargang behandelt grondig vraagstukken over kunst en philosophie zowel als exacte wetenschappen en cultuurhistorische en cultuursociologische problemen. Het program der redactie wordt klaar uitgesproken in de titel van het tijdschrift: Wetenschap en Wereldbeeld. In de nadere omschrijving van het nagestreefde doel wordt aangekondigd dat alleen wetenschappelijke bijdragen (met uitsluiting van politiek en actuele economie) worden aangenomen. Zo nochtans dat enerzijds specialisatie wordt uitgesloten, daar men een synthetisch beeld der wetenschap wil bereiken, terwijl men anderzijds elke vulgarisatie zal weren om de wetenschappelijke standing van het tijdschrift hoog te houden.
De eerste jaargang is daarin vrij goed geslaagd. Enkele artikelen schijnen wel erg hoge eisen te stellen aan de lezers. Daarmee wijzen we een van de klippen aan die door de leiding voortdurend zal moeten worden omzeild, terwijl door het ontwijken van specialisatie licht een te gemakkelijke synthese kan binnensluipen.
Deze gevaren, waaraan het tijdschrift voortdurend staat blootgesteld, bewijzen reeds op welk hoog plan het zich beweegt.
A. Boone
J. DRIESSEN en J. HONDERS, Zelfbeschikking in de Opvoeding. - Asch (Limburg), 1949, 56 blz.
Er valt veel goeds te zeggen over de lofwaardige poging, hier uiteengezet, om de leerlingen van onze internaten op te voeden door hun een actieve deelname te bezorgen aan diezelfde opvoeding. Geïsoleerde proefnemingen van dien aard hebben, in den loop van de laatste jaren vooral, plaats gehad in verschillende landen. Deze korte systematische beschouwing bevat veel nuttige wenken. Jammer dat de taal van deze brochure zo in gebreke blijft.
J. Noë
| |
Kunst
Theo van REIJN, Nederlandse beeldhouwers van deze tijd. - Elsevier, Amsterdam Brussel, 1949, 95 pp., 75 afbeeldingen.
'Schone vergelijkingen bewijzen veel, want alleen mooie dingen roepen schone beelden op'. Dit woord van Emile Mâle viel mij in, toen ik het boek doorlas van Theo van Reijn: 'Nederlandse beeldhouwers van deze tijd'. In eerlijke, oprechte bewondering schrijft deze beeldhouwer over het werk van vroegere kunstenaars en contemporaine collega's, zodat men met veel vreugde kennis maakt met het werk van de noeste arbeiders in het harde steen. Theo van Reijn is zelf een uitstekend vakman, die de geheimen van de beeldhouwkunst kent. Men volgt hem daarom graag in zijn beschouwingen over het vak. Veilig voelt men zich onder de leiding van dezen bekwamen gids. Alleen wanneer hij zo nu en dan terrein wil betreden, dat buiten zijn vakgebied ligt, voelt men zich iets onzeker worden, omdat ook zijn richtinggevend woord dan vaak vaag en onduidelijk wordt.
Theo van Reijn heeft zijn bijzondere voorkeuren, dit ervaart men als men zijn mooie inleiding leest; maar dit is toch voor hem geen beletsel om oprechte kritiek te hebben op het werk van ouderen en tijdgenoten. Zijn kritiek komt steeds uit een hart dat ook bewonderen kan, en daarom is zij mild en vruchtbaar. Wel blijft hij soms iets te algemeen in zijn besprekingen. Slechts zelden gaat hij nadrukkelijker in op het werk van de kunstenaars afzonderlijk. Dit brengt ook wel bijzondere moeilijk- | |
| |
heden mee, maar mij dunkt, dat dezen voor den schrijver niet onoverkomelijk waren. Een prachtige serie foto's vervolledigt het beeld, dat deze beeldhouwer-schrijver van het schone, maar moeizame vak heeft ontworpen.
Een fraai boek over een edel ambacht!
C. de Groot
Dr A. van den BOOM, Hans Holbein de Jonge. - 1948, 116 blz., 52 afbeeldingen en één reproductie in vierkleurendruk, 24,5 x 18 cm., f. 7,40.
J.S. WITSEN ELIAS, Leonardo da Vinci. - 1948, 76 blz., 47 afbeeldingen, 24,5 x 18 cm., fr. 150. Uitg. 'In den Toren', Naarden, Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen.
Wij moeten al te vaak op buitenlandse werken beroep doen, om de grote meesters der schilderkunst te leren kennen. Een goed initiatief: eigen Nederlandse studies over hen te bezorgen. Niet als lijvige volumina, die 'erschöpfend' het leven en de catalogus der meesters onder de loupe nemen, maar als wetenschappelijk bevoegde monographieën, die zowel rekening houden met de laatste opzoekingen, als met de capaciteit van de normaal ontwikkelde lezer, zonder specialisatie te eisen. En de schrijvers kweten zich uitstekend van hun taak: Dr van den Boom nuchter zakelijk, Witsen Elias niet zonder een lyrische zwierigheid, die bij de renaissance-figuur past.
Een paar opmerkingen: Holbein kan niet doorgaan als Duits kunstenaar! S. blijkt zich a priori een karakterbeeld te hebben ontworpen, van wat nu éénmaal 'Duits' is, waarin Dürer wèl en Holbein niet passen. Als Wagner Duits is, kan Bach het dan niet meer zijn? Kan Eckhart er niet naast Suso bestaan, Hölderlin naast Goethe, Nietszsche naast Kant? Ware het niet objectiever, het Duitse karakter wat minder a priori te bepalen?
Voor Leonardo is 'de natuur zelf, in zekeren zin, Goddelijk... De Middeleeuwsche theologische speculaties ter zijde schuivend, komt [hij], via de beschouwing van de natuur, tot een religieus besef, dat de overgeleverde leer te boven gaat'. Dit wordt besloten uit teksten van Leonardo, die duidelijk het tegenovergestelde zeggen, en voor ieder katholiek de meest orthodoxe professio fidei vormen. Om de stichtelijke wijze te verklaren, waarop de meester de laatste sacramenten ontving, moeten dan een paar acrobatieën uitgevoerd met de historische critiek. - Weeral vooroordeel en a-priorisme in een ernstig bedoeld werk.
De uitgever zorgde voor een keurige praesentatie.
A. Deblaere
Wemer WEISBACH, Ausdrucksgestaltung in mittelalterlicher kunst. - Benziger Verlag, Einziedeln-Zürich, 1948, 116 blz. + 49 buitentekstplaten, 24 x 16,5 cm., geb. Zw. Fr. 14,10, linnen-band Zw. Fr. 16,80.
Weisbach toont een zekere voorliefde voor algemene titels, die een niet gewaarschuwd lezer zouden misleiden over de inhoud van zijn boeken. Terwijl zijn Religiöse Reform und mittelalterliche Kunst ontstaan en ontwikkeling behandelt van de Romaanse bouwplastiek, bestudeert hij in zijn Ausdrucksgestaltung mittelalterlicher Kunst hoofdzakelijk de evolutie en expressie-middelen van de miniatuur- en ivoorsnijkunst, met inbegrip van enkele werken uit de vroegste Romaanse plastiek, gedurende de periode tussen de Karolingische en de eigenlijke Romaanse kunst van het einde der elfde eeuw. De kunst van deze periode, waarvan men het belang steeds beter inziet, wacht nog op een eigen naam, (evenals overigens ook de voor-Karolingische), al wordt ze vaak als 'eerste Romaans' betiteld. Aan de hand van een reeks goed uitgekozen voorbeelden leert W. ons, in een scherpzinnige analyse, de geest zelf van deze kluist, door het gebruik van bepaalde vormen heen, benaderen en begrijpen. Wij zien, hoe zij overgeërfde invloeden naar eigen kunstwil en expressiedrang interpreteert, om tenslotte stil te blijven bij een hoofdzakelijk tektonisch-ornamentale stijl, waarin het figuurlijke verstart.
Hoewel deze studie voor niet vakkundig onderlegde lezers bedoeld werd, zal alleen degene, die reeds een zeker inzicht in de kunsthistorie
| |
| |
heeft, met vrucht de aesthetische ontleding van de werken volgen. Aesthetische vergelijking van miniaturen en ivoortafeltjes zal hem immers weinig baten, zo hij ze niet weet te situeren, zo hij niet reeds een zekere kijk heeft op de historische evolutie van deze kunst, van scriptoria en ateliers, met hun filiatie en invloedssfeer. Evenmin zal de oningewijde zich kunnen interesseren voor de vaak oprijzende polemiek tussen de Schr. en zijn geleerde collega's, die voor hem alleen verrijkend wordt, wanneer hij daarbij beroep kan doen op eigen inzicht en oordeel.
A. Deblaere
P. Paul DONCOEUR, Le Christ dans l'art français, II D. - Editions d'Histoire et d'art, Librairie Plon, Parijs, 1948, 200 pp. en 200 helios, 24 x 18 cm., Fr. fr. 1800 (de twee delen).
In dit tweede deel van zijn overvloedig en mooi geïllustreerde Christus-studie behandelt F. Doncoeur de thema's van Christus' Lijden vanaf Kruisiging tot Graflegging, en van de Apocalyptische Christus. Daarbij kiest hij beslist één bepaald standpunt: dat van de moderne katholiek, die in de kunstschatten van heden en verleden datgene zoekt, wat de hedendaagse vroomheid en beschouwing kan voeden en verrijken. Trots de iconographische gegevens, dus geen iconographie; nog minder een kunsthistorische studie, die de werken tracht te begrijpen van uit hun eigen opvattingen, milieu, en evolutie. De kunsthistoricus zal het vreemd vinden, dat menig renaissance- en barokwerk als te heidens of pathetisch wordt afgekeurd: zo is echter de begrijpelijke reactie van de op inkeer en verstilling ingestelde tijdgenoot, van wie niet kan worden verwacht, dat hij zich in andere perioden heeft 'ingeleefd'. Ook valt het soms moeilijk voor de keuze van Franse werken, zich aan het geografische Frankrijk te houden, daar in het verleden de cultuur-gebieden wel eens een andere structuur vertoonden (men denke slechts aan de Boergondisch-Vlaamse school), en vaak alleen door buitenlandse werken de Franse kunnen worden begrepen.
S.'s taal is oprecht, sober en diep doorvoeld; hij zal menig tijdgenoot de artistiek-religieuze rijkdom van het verleden opnieuw leren zien en waarderen.
A. Deblaere
| |
Politiek, economie, sociologie
René BRUNET, La garantie internationale des droits de l'homme d'après la charte de San Francisco. - Editions Ch. Grasset, Genève, z.j. (1947), 383 blz. Zw. Fr. 10,50.
Samen met Prof. Lauterpacht's An International Bill of the Rights of Man is dit werk van Prof. Brunet over de internationale Keure van de Rechten van den Mens het volledigste wat totnogtoe over dit onderwerp werd gepubliceerd. De voorziening van de Rechten in het Charter van San Francisco, de grondstrekking van de verklaring die nu ter bespreking is en de waarborg van die Rechten maken de voornaamste delen van het boek uit. Schrijver is een uitgesproken voorstander van de moderne opvatting van het internationale recht dat wil afrekenen met het begrip van staatssoevereiniteit geheel onafhankelijk van de internationale rechtsorde. Hij huldigt de Verklaring van Rechten omdat zij in het internationale recht de individuele mens, en niet meer de Staat of bevoorrechte gemeenschappen, als rechtssubject beschouwt. Wij vrezen dat Prof. Brunet wat al te optimistisch is geweest wanneer hij betoogt dat art. 2, par. 7 van het Charter van San Francisco over de 'exception de juridiction nationale' het doorvoeren van de Verklaring van Rechten niet in den weg staat. De feiten zijn daar: meermaals beriep zich de waarnemer van de USSR op dit artikel om zijn verzet te laten blijken en de tekst liet het hem toe. Hij heeft evenmin overtuigd waar hij geweert: 'Le problème n'est point de rechercher quel est le fondement philosophique des droits de l'homme...' (p. 210). Die opvatting is juist, waar er tussen al diegenen voor wie die rechtsbepalingen bindend zullen zijn, een grondovereenkomst blijkt uit een
| |
| |
lang samenleven. Die voorwaarde is op verre na niet verwezenlijkt, zodat schrijver zelf in zijn besluit moet bekennen dat Oost en West 'ne parlent pas le même langage'. Daarom, op het gevaar af in het ijle een wet te stellen, moet er akkoord komen op basis van een wereldbeschouwing of moet de bindende kracht van de Keure van Rechten tenminste tijdelijk beperkt worden tot volkeren die fundamenteel eenzelfde beschaving bezitten.
Hij betoogt verder, dat het eigendomsrecht geen fundamenteel recht is dat in de Keure moet worden opgenomen èn omdat dit recht in menig land niet meer erkend wordt èn omdat er geen gewag van gemaakt wordt in het Charter van San Francisco. Wij denken dat, wat de eerste reden betreft, rechten niet bepaald worden door een al of niet feitelijke erkenning in sommige landen - dan zou de Keure niet veel rechten vast te stellen hebben - maar wel doordat de rede erkent dat zij door den Schepper aan de menselijke natuur verbonden zijn. Wat de tweede aangehaalde reden betreft, menen we dat de Amerikaanse opvatting steekhoudend is waar zij beweert dat het recht op 'vrijheid' in het Charter zo vaak voorzien, voldoende het eigendomsrecht onderstelt. Het Charter bedoelde tenslotte niet een exhaustive bepaling van Rechten te geven. Het voorbehoud over de oorsprong van de Rechten en over de noodzakelijke gemeenschappelijke levensbeschouwing belet niet dat het werk van Prof. Brunet een eerlijke en kostbare bijdrage is tot dit probleem van recht en wereldorde.
Paul Ruys
Jos. ARENDT, S.J., Le mouvement ouvrier. - Editions jocistes, 1948, 160 bl.
In het voorwoord van zijn brochure, spreekt E.P. Arendt de militanten toe, meteen belovend dat hij trachten zal in grote trekken de geschiedenis te schetsen van de werkliedenbeweging der 170 laatste jaren.
In het eerste gedeelte van zijn uiteenzetting, herinnert hij aan de voornaamste gebeurtenissen uit de tijd van de 'stoomenergie'. Met het tweede gedeelte worden de factoren bestudeerd welke aan de oorsprong stonden van de werkliedenbeweging: enerzijds het toenemen der aantal machines, anderzijds het ontbreken van beroepsorganisaties. Verder worden in het derde gedeelte van de brochure de verschillende vormen van de werkliedenbeweging in den loop der tijden doorlopen, te weten: het syndicaal aspect, de mutualiteiten en de cooperatieven, alsmede het politiek en cultureel aspect. In een laatste gedeelte, bestudeert de schrijver de invloeden die van buiten uit de ontwikkeling van de werkliedenorganisaties in de hand werkten.
In zijn eerste uitgave beperkte zich E.P. Arendt tot de beschrijving van het sociaal verschijnsel in West Europa, doch in zijn tweede uitgave voegt hij er gegevens aan toe die betrekking hebben op U.S.A. en U.R.S.S.
Al is de brochure niet zeer uitgebreid, rekening houdend met de omvang van het onderwerp, toch brengt zij er ontegensprekelijk het hare toe bij om de werklieden het verloop van hun sociale geschiedenis beter te laten kennen.
V. Charles, S.J.
Dr W. CRACCO; Schets ener Geschiedenis van de Economie. - 3e uitg., Morena, Antwerpen, 1949, 278 pp., Fr. 125.
Enkele hoofdstukken uit de eerste twee uitgaven - zie de bespreking ervan in Streven VII, 3 (Maart 1940), p. 326 en X, 6 (Augustus 1943), p. 382 - werden hier om- en bijgewerkt. Men zal vooral op prijs stellen dat de nieuwste strekkingen in de economische wetenschap tot hun recht komen. Dit geschiedde meer bijzonder in de hoofdstukken over De economische Dynamica en over De nieuwe Oostenrijkse School. Deze derde uitgave zal dan ook bij velen welkom zijn.
C.V.
|
|