| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
BEA Augustinus S.J., Die neue lateinische Psalmenübersetzung. - Verlag Herder, Freiburg im Breisgau, 1949, 179 blz., DM 6,50.
Deze Duitse vertaling van het Italiaanse origineel gelijkt vrij sterk op de vroeger hier besproken Franse versie (cfr. K.T.C. - Streven, 1948, blz. 537-8). Af en toe werden de uitlatingen der Franse critici vervangen door gelijkaardige Duitse; een enkele maal werden Duitse auteurs voor het eerst vermeld (b.v. Köbert, p. 70).
Met klem wordt nogmaals stelling genomen tegen de drie meestal ingebrachte bezwaren, tegen het exclusief karakter der vertalingscommissie, tegen de betrekkelijke ongeschiktheid der nieuwe vertaling voor het koorgezang, en voornamelijk tegen de 'taal'. - Over het eerste punt werd van Duitse zijde bezwaar geopperd, als zou het passender geweest zijn 'exegeten urbis et orbis' voor het werk te groeperen; terecht antwoordt Z.E.P. Bea, dat een dergelijke werkwijze veel vertraging, en wellicht geen groter succes zou meegebracht hebben (p. 42). - Wat het tweede punt betreft, verzekert de auteur dat reeds vóór de publicatie van de tekst, van bevoegde zijde proeven werden gedaan, die gunstig uitgevallen waren (p. 137).
Het belangrijkste bezwaar blijft echter de taal. In deze Duitse vertaling van Z.E.P. Bea's verweer wordt er speciaal aan herinnerd, dat Z.H. Paus Pius XII, ook voor de taalkundige vorm, bepaalde richtlijnen gegeven had, waarvan niet gesproken wordt in het Motu proprio (p. 45, n. 82). De auteur polemiseert tegen de onlangs door Chr. Mohrmann naar voren gebrachte bedenkingen (Vigiliae christianae, 1947, 114-128). Het wil ons voorkomen, dat Z.E.P. Bea gelijk heeft wanneer hij beweert, dat niet elk door de christenen gebruikte Latijn 'christelijk Latijn' is (130); maar anderzijds lijkt ons een afwijzing van het probleem met de bemerking 'sprachliche Altertümelei' (p. 119) niet aanvaardbaar. Evenmin als het ongerechtigd is, de Hebreeuwse grondtekst eventueel aansprakelijk te maken voor de gehekelde 'platitude prosaïque' (p. 73), lijkt ons de volledige waarheid getroffen, wanneer opnieuw gewezen wordt op de 'philologische' accuratesse der vertaling (p. 74). De bezwaren immers slaan niet op dat aspect, doch veeleer op de 'elegantie' der 'getrouwe' weergave van de grondtekst.
In weerwil van deze onloochenbare bezwaren in verband met taal en stijl, blijft het nieuwe Latijnse Psalterium een 'monumentum aere perennius', dat, naar Z.E.P. Bea's suggestie, terecht verdient genoemd te worden het 'psalterium Pianum' (p. 41).
J. De Fraine
J.D. Mag. MAES O.P., Zoals God. Bibliotheca Spiritus II, 5. 't Groeit, Antwerpen, z.j., 146 blz., gen. Fr. 60, gen. Fr. 75.
Het is een oorspronkelijke gedachte den evangelietekst 'Weest volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is' letterlijk op te vatten, en God (niet Christus) als het doel niet alleen, ook als den weg te zien bij onzen opgang naar de volmaaktheid. Dat deed de middeleeuwse auteur van De divinis moribus, waarvan Pater Maes ons, bij en door mekaar, een vertaling aanbiedt en een aanpassing.
Weliswaar 'is God niet in alles navolgbaar' (blz. 142); maar vanaf zijn onveranderlijkheid, doorheen zijn goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid, wijsheid en consequentie, voert de hoge beschouwing van zijn volmaaktheid ons tot het beoefenen van parallel-lopende deugden: van standvastigheid, behagen in het goede, bezinning, rechtvaardigheid, geduld en vrijgevigheid, vergevingsgezinde meewarigheid, nederige wijsheid, onbevangen oprechtheid, gelijkmoedige onbaatzuchtigheid, zin voor het volmaakte. Het lijkt wel als zouden we, vorderend op den allerbesten weg
| |
| |
voorgelicht en als gevoerd worden door het allerverhevenste hemellicht.
De aanpassing van Pater Maes steunt op de deugdenleer van Sint-Thomas, aan wien trouwens De divinis nominibus vroeger werd toegeschreven. Zij legt in het traktaat het schema der zedelijke hoofddeugden; wij vragen ons af of de geleerde auteur niet wat veel systematiseert. Naar onzen smaak gaat iets van den direkt aangrijpenden eenvoud verloren.
Warm aanbevolen voor mediterende mensen, die gebed en ascese willen vestigen op speculatief-theologische grondslagen. Zijn wij allen in dat geval niet?
Em. Janssen
Met de Heiligen het Jaar rond. III. - Paul Brand, Bussum, 410 blz., 1949, per deel f. 15.
Hierbij is het derde deel, omvattend de maanden Juli, Augustus, September, van 'Met de Heiligen het Jaar rond' gereed gekomen. De keuze der Heiligen en de bewerking der vitae is ongeveer als in de eerste delen. Andere, minder bekende Heiligen wisselen af met nieuwere, beter bekende. Christina de Wonderbare, die beter de wonderbaarlijke heette, had ik liever uit deze groepering weggelaten gezien. Wij kennen haar innerlijk te weinig om haar acrobatische toeren als heiligheid te appreciëren. In de 'Martelaren van Japan' staat abusievelijk dat Xaverius uit China naar Japan kwam. Het boek biedt wederom een kleurige verscheidenheid van Heiligenlevens en is met dezelfde zorg en smaak uitgegeven als de voorafgaande delen. Moge het werk zijn weg vinden in de katholieke gezinnen.
J.v.H.
Otto HOPHAN, De Apostelen. Vert. P. van Hilde. - J.H. Gottmer, Haarlem-Antwerpen, 1940, 352 pp., geb. f. 12,50.
Het is moeilijk te zeggen wat de meeste lof verdient: inhoud, vertaling of uitgave van dit boek. Om met het meeste en voornaamste te beginnen: we hebben met dit werk een warm, boeiend geschreven boek over de Apostelen en Evangelisten gekregen. De schrijver heeft gelijk: 'werkelijk alles samenvattende, afgeronde beschouwingen over alle Apostelen bestaan er maar zeer weinig'. Van latere heiligen bestaan levensbeschrijvingen in overvloed, maar wat weet de gemiddelde christen over de Apostelen? Dit boek haalt hen uit de schemering naar het licht. De schrijver heeft geluisterd naar de H. Schrift en zonder zijn toevlucht tot de legende of Apocriefen te nemen is hij erin geslaagd de Apostelen zo levend en zo boeiend voor ons te plaatsen, dat men van hen gaat houden zoals Christus van hen gehouden moet hebben: als levende mensen van vlees en bloed met hun grootheid en typische zwakheden. In hen ook leert men Christus beter kennen en de H. Schrift meer begrijpen. De vertaling is dit werk waardig, evenals de fraaie typographische verzorging.
Jac. de Rooy
L. van den BRUWAENE, L'Eglise vivante. Manuel de religion. Troisième édition. - L'Edition universelle, Brussel, 1949, 396 blz., geïll., Fr. 88.
Herziene en bijgewerkte uitgave van een werk, dat geschreven werd voor de hoogste klassen van de Humaniora als handboek bij het godsdienstonderwijs in overeenstemming met het interdiocesaan programma.
In een eerste gedeelte wordt het probleem van de Kerk apologetisch behandeld. Hierop volgt een dogmatische uiteenzetting: de Kerk als Mystisch lichaam van Christus en hierbij aanknopend de driedubbele macht. In een derde deel worden aan de hand van de recente Encyclieken, drie actuële vraagstukken besproken Kerk en Staat, het sociaal probleem en de Katholieke Actie.
Hoewel er, behalve van de Heilige Schrift, haast geen referenties in de tekst voorkomen treft het werk ons niet enkel door een rijke en tot het laatst toe bijgehouden belezenheid van de schrijver maar ook door menige rake opmerking of verklaring, welke getuigt van diep persoonlijk inzicht in de aangeboden stof en welke het handboek ver boven het gewone peil verheft.
Het geheel biedt, volgens het beoogde opzet, een totaal overzicht van de 'Levende Kerk'.
J. Van Torre
| |
| |
J. FRANÇOIS, Het levende Woord. - Tweede deel G-L, De Kinkhoren, Brussel, Amsterdam, 1948, 1050 blz.
Dit boek bewijst onmiddellijk zijn hoge waarde door zijn overvloedige documentatievoorraad en de klare systematische ordening die de consultatie vergemakkelijkt. De onderwerpen voor catechese, predicatie en elk ander godsdienstonderricht werden alphabetisch gerangschikt, beginnend met GEBED en eindigend met LOON. Bijzonder rijk gedocumenteerd en veelzijdig belicht zijn de onderwerpen: gebed, gebod, genade, God, godsdienst, huwelijk, kerk en lijden. De illustraties voor elk onderwerp zijn telkens volgens een vaste en klare orde bijeengebracht; na de verhalen worden achtereenvolgens geboden: voorbeelden, vergelijkingen, teksten, gebeden en gegevens over beeldende kunsten, filmstroken, wandplaten en schetsen. De klare indeling, de verwijzingen naar verwante gebieden en onderwerpen, en tenslotte, de nooit ontbrekende opgave van de oorspronkelijke bronnen laten toe de gewenste documentatie te vinden.
J. Markey
J. FRANÇOIS, Het levende Woord, 3e d. (M-Z). Illustratiemateriaal voor Godsdienstonderricht. - De Kinkhoren, Brugge, 1949, 1016 pp., Frs 295 en 345.
Bij het verschijnen van dit laatste deel dient de samensteller warm gefeliciteerd en gedankt voor het verdienstelijk en ontzaglijk werk dat hiermee tot een goed einde komt. Wat hier in drieduizend bladzijden werd samengebracht, zal jaren lang een eerste hulp blijven voor al wie godsdienstonderricht van op de kansel of de catheder moet geven. Van studie en persoonlijke inspanning ontslaat dit werk niet, maar wie een mooie tekst zoekt als leitmotiv, een pakkend verhaal, een practische aanwijzing, zal 'het levende woord' zelden vruchteloos naslaan.
In opvatting en uitwerking verschilt dit laatste deel niet van de vorige. De hoge standing blijft volkomen gehandhaafd. Als detailverbetering wensten wij: vermelding van de schrijver dadelijk na ieder verhaal of voorbeeld, en vooral aanvulling der teksten uit eigen Nederlandse schrijvers, die opvallend weinig worden aangehaald.
F. Bellens
Dr P.C. VAN GESTEL O.P., Het geheim van het kruis. Vastenpredikingen. - 't Groeit, Antwerpen, H. Nelissen, Bilthoven, 1949, 216 blz., Fr. 68.
In 1942 had de auteur Mysterium crucis uitgegeven, tien reeksen van vastenpreken; dit zijn vier nieuwe reeksen, die telkens voor de radio werden gehouden, van 1945 tot 1948.
Elke van de 32 conferenties is dus vrij kort; elke reeks moet, in haar jaar, actueel zijn voorgekomen: 'Het lijdensprobleem' bij voorbeeld in 1945, of 'Geestelijke bevrijding' in 1946. Niet minder de twee daarop volgende reeksen: 'God is niet dood' van 1947, en 'De goede God' van 1948. En elke reeks vormt een geheel: het aangekondigde onderwerp wordt werkelijk afgehandeld.
In weinig geestelijke boeken kan de moderne mens, over ons allerdiepst godsdienstig mysterie, op een zo bevattelijke wijze zoveel leren.
Em. Janssen
E.B. ALLO O.P., De grote gedachten van Sint Paulus. Vertaald door L.A. Rood S.J. - Uitg. Schenk, Maastricht, 1949, 186 blz., geb. f. 5,50.
Na een leven van vruchtbare wetenschappelijke arbeid, geheel gewijd aan het Nieuwe Testament en bijzonder aan Sint Paulus, heeft pater Allo dit zijn laatste werk geschreven. Hij heeft er, om zo te zeggen, geen boek meer voor open gedaan. Hij schreef het in één lange trek, uit de volheid van zijn hart van priester en geleerde. Daardoor is dit niet alleen een leerzaam boek geworden, maar ook een warm en levend boek. Geen technische wetenschap, geen gruis van wetenswaardigheden, maar een lang gerijpte visie in grote forse trekken. Voor de nadenkende en niet al te haastige lezer een uitstekende inleiding op de lectuur van Paulus' brieven, zowel om ze te verstaan in de gedachtenwereld van de eerste eeuw als vooral in hun beslissende actualiteit voor onze eeuw.
| |
| |
'Het gaat er voor de apostelen van vandaag om de wapenen van Sint Paulus weer op te nemen'. Vertaler en uitgever hebben met zorg hun werk gedaan en beiden met voortreffelijk resultaat.
Renckens
Franciscus M. MARCHESI S.J., Summula iuris publici ecclesiastici. - M. D'Auria, Neapoli, 1948, 172 pp.
Dit werk, bedoeld als een leerboek voor theologiestudenten, heeft als zodanig ongetwijfeld zijn verdiensten, voorzover het een zeer overzichtelijke samenvatting geeft van de problemen, die men onder het publiek recht der Kerk pleegt te rangschikken; over de maatschappij en haar juridische organisatie in het algemeen, over de Kerk als zichtbare juridische gemeenschap, en haar wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht, over de verhouding van Kerk en Staat enz. Het is alleen de vraag, of ergens in een seminarie de professor van kerkelijk recht de opdracht heeft, dit onderdeel van zijn vak aldus te behandelen. De algemene uiteenzettingen over de gemeenschap plegen verwezen te worden naar de professor der bizondere ethiek, de Kerk als juridische gemeenschap verschijnt doorgaans in de theologia fundamentalis, terwijl de professor van het kerkelijk recht zelf schematische aanduidingen over de gezagsdragers in de Kerk en de verschillende vormen van dat gezag wel bij de uitleg van de Codex zal geven. Zodat een werkelijk practisch bruikbaar werk over het publiekrecht eigenlijk maar enkele problemen zou moeten geven uit de verhouding van Kerk en Staat, b.v. over de materiae mixtae, de concordaten; over de tolerantia civilis, en dergelijke. De behandeling zou dan tevens iets minder schematisch kunnen zijn, en dan inderdaad voor het seminarieonderwijs ook zeer practische waarde hebben. Dit alles zij meer opgemerkt naar aanleiding van het werk van prof, Marchesi, dan als critiek op te vatten.
P. Huizing
| |
Wijsbegeerte en wetenschappen
Giovanni AMBROSETTI, La filosofia delle leggi di Suarez. Io, II sistema. - Editrice Studium, Roma, 1948, 175 pp., L. 800.
Prof. Ambrosetti, hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Camerino, heeft naar aanleiding van een studie over de permissieve wet een volledige uiteenzetting van de rechtsphilosophie van Suarez ondernomen. Na een uitgebreide inleiding over de rijkdom der scholastieke wijsbegeerte en de actualiteit der ideeën van Suarez, waarin tevens enkele centrale problemen van zijn philosophie worden geschetst, behandelt het eerste deel de verhouding tussen verstand en wil, en het wezen der morele daad, het tweede het probleem der natuurwet. Vervolgens wordt behandeld de analogie tussen lex moralis en lex aeterna, en tenslotte de bepaling van het krachtens de natuurwet geoorloofde, in onderscheid van het verbodene of voorgeschrevene, en de positieve determinaties daarvan in het ius gentium en de civiele wet. Een samenvattende beschouwing over de wet in het algemeen en zijn concrete verschijning in de veelheid der wetten besluit de uiteenzetting.
De bizondere verdienste van deze studie bestaat vooreerst hierin, dat de schrijver niet alleen Suarez werk De legibus heeft benut, maar dit werk heeft geconfronteerd met zijn andere geschriften, waardoor de rechtsphilosophie in het geheel van Suarez wijsbegeerte wordt geplaatst. En vervolgens stelt hij ons door uitgebreide citaten in staat, de objectiviteit van zijn weergave op de voet te volgen.
Een historisch gefundeerde waardering van dit systeem zal de schrijver in een volgend deel geven.
P. Huizing
Josef TERNUS S.J., Die Abstammungsfrage heute. - 'Die Diskussion', nr 4. Verlag Josef Habbel, Regensburg, 1948, 96 blz. DM. 2,50, halflinnen band DM. 4.
Schr. gaat van de mening uit, dat indien de natuurwetenschappen op het terrein blijven, dat haar door hare respectievelijke methodes is
| |
| |
toegewezen, er geen gevaar bestaat dat ze, wat de wording van den mens betreft, tot wetenschappelijk vaststaande uitkomsten zouden komen, die met de gegevens der christelijke openbaring in strijd zijn. Als zodanig geldt de leer dat de eerste mensen, met betrekking tot de geestelijke ziel, die hen theologisch en philosophisch als mensen kenmerkt, onmiddellijk door God geschapen werden en uitgerust met bovennatuurlijke gaven, die zij door te zondigen, voor zichzelf en heel hun nageslacht verspeelden. Het is er Schr. vooral om te doen aan te tonen, dat daarmee strijdige stellingen, zoals onder den naam van wetenschap worden voorgehouden, geen wetenschappelijk zekere verworvenheden zijn. Dit laatste belicht hij voornamelijk door de tegenstrijdige uitingen van hedendaagse (vooral Duitse) geleerden dienaangaande tegenover elkaar te stellen.
Men zou sommige uitspraken wat meer genuanceerd wensen; maar het boekje is bedoeld als inleiding tot een discussie, en met het oog daarop wordt hier overvloedig materiaal aan de hand gedaan.
Eug. Druwé
Pierre HUMBERT, Histoire des découvertes astronomiques. - 'Initiations' 16. Editions de la Revue des Jeunes, Parijs, 1948, 272 blz., Fr. Fr. 180.
Als vulgarisatie kan dit overzicht van de geschiedenis der astronomie erg geslaagd heten. De oudere astronomie werd door de schrijver zuiver historisch behandeld, terwijl de moderne sterrekunde meer systematisch besproken werd. Hoewel dit boekje meestal betrouwbaar is, moet er nochtans de aandacht op gevestigd worden dat in de behandeling van de theorie van Lemaître enkele zeer misleidende uitdrukkingen voorkomen die de lezer konden doen geloven dat het heelal grenzen bezit zo b.v. 'un univers limité' waar de schrijver enkel bedoelt dat het heelal in zich gesloten en niet oneindig is.
F. Bertiau
| |
Taal- en letterkunde
Antoon Coolen. Een inleiding tot zijn werk door Anton VAN DUINKERKEN met enkele teksten, handschrift, portretten en een bibliographie.
Albert Helman. Een inleiding tot zijn werk door Max NORD met enkele teksten, handschriften, foto's, curiosa en een bibliographie.
F. Borderwijk. Een inleiding tot en keuze uit zijn werk door Victor E. VAN VRIESLAND met enkele teksten, foto's, curiosa en een bibliographie. Schrijvers van heden I, II, III. - Daamen, 's Gravenhage, De Sikkel, Antwerpen, 1949, 178, 174, 286 blz., fl. 4,90, 4,90, 5,90.
De nieuwe reeks Schrijvers van heden biedt ons, in het literaire leven, iets nieuws aan. Elk boek is niet een bloemlezing uit de werken van den schrijver, met daarbij een nogal uitgebreide inleiding. Het is een poging om den auteur in zijn geheel te doen kennen: zijn leven en avonturen, zijn land en voorkeur, zijn geest en schepping, zijn persoonlijkheid en bestemming. Portretten, handschrift, curiosa hebben dan hun plaats; de inleiding kan, van subject tot subject en van object tot object, veel verschillen; de bloemlezing wordt niet vooreerst met een artistiek doel samengesteld: het kan een som van curiosa zijn of een mozaïek van het menselijk beeld. Halverwege tussen de actualiteit en de serene studie, legt elk boekdeel waardevolle anekdoten, indrukken en beelden vast die anders zouden verloren gaan; terwijl het meteen tast naar de definitieve plaats van den behandelden kunstenaar.
I. Anton van Duinkerken stelt Antoon Coolen voor. Hij beschrijft diens opgang en succes, gelijk hij zelf er getuige van was. Geenszins verbergt hij zijn vriendschap, hun gezamenlijken arbeid, zelfs hun vijanden; toch staat hij objectief tegenover den mens en kunstenaar. Hij stelt hem voor, de opeenvolging van zijn werken; hij poogt den dromer te tekenen, den hunkerende naar heldhaftige goedheid, den Branbanter die toch breedmenselijk is, den Coolen van voor en tijdens en na den
| |
| |
oorlog: altijd geheimzinnig, sympathiek, dichterlijk origineel en steeds verder vorderend. Zijn bloemlezing geeft geen uittreksels uit bekende werken; uit tijdschriften en vergeten gelegenheidsuitgaven haalt hij stukken op, die voor getuigenissen mogen doorgaan.
II. Het deeltje Albert Helman, door Max Nord, kan ons minder verheugen. Albert Helman voorstellen is ook niet gemakkelijk: den gespletene, den universele die geen land meer heeft, den zinnelijke die van mystiek nog droomt, den dolende zonder geloof die hunkert naar een bovenzinnelijke werkelijkheid. Max Nord achterhaalt den kunstenaar vrij goed; zijn inleiding is echter los geschreven, met een weinig verwerkte ideologie. Wij begrijpen daarbij niet hoe zulk boek voor het middelbaar, zelfs voor het hoger onderwijs ooit bruikbaar zou zijn (zulke bruikbaarheid ligt in de bedoeling voor de gehele reeks); want bepaalde verhalen kunnen in het publiek eenvoudig niet gelezen worden.
III. Met F. Bordewijk, door Victor E. van Vriesland, stijgen we weer tot een hoger plan. In een verzorgde inleiding wordt de auteur voorgesteld als een romanticus die het anekdotisch typeren niet laten kan, die ook zin heeft voor de maatschappijvormen. Bordewijk is eigenlijk een realist met een romantischen droom; maar de romantiek, te zwak aan scheppende verbeelding en méér wellicht om enig gemoedspessimisme, vervormt alleen de werkelijkheid buiten de gewone verhoudingen. De bloemlezing is hier voortreffelijk; toch lijkt ons ook dit boekdeel voor het onderwijs minder passend.
Zo zien we hoe de uitgave Schrijvers van heden een bonte reeks zal vormen. Juist even bont als de schrijvers zelf, even verlokkelijk en soms verbijsterend, vaak even voedend doch meer dan eens even verderfelijk. Het is een mooie onderneming, waarbij men de verwarring van den tijd te weinig wil weren.
Em. Janssen
Ab VISSER, Guido Gezelle, Mens en Dichter. - Born, Assen, 1949, 95 pp., geb. f. 3,25.
Ab Visser heeft bij gelegenheid der Gezellenherdenking een populair werkje geschreven, waarin hij Gezelle als mens, als dichter en als geleerde beschouwt. Een achttal gedichten volgen als proeve van Gezelle's kunst. Een met sympathie en begrip geschreven boekje, dat zijn weg vooral in Noord-Nederland moge vinden.
J.v.H.
Mathew HOEHN O.S.B., B.L.S., Catholic Authors. Contemporary Biographical Sketchtes, 1930-147. - St Mary's Abbey, Newark, 1948, 812 pp., S. 10
Bijgestaan door een staf van meer dan 60 onmiddellijke medewerkers begon Mathew Hoehn in Januari 1939 de samenstelling van dit prachtig referentiewerk. Doel was biographische schetsen te geven van alle belangrijke katholieke schrijvers die leefden tussen de jaren 1930-1947. Onder schrijvers begrijpt men hier natuurlijk niet slechts scheppers van zuivere literatuur. Niet-Angelsaksische schrijvers werden alleen opgenomen indien minstens één van hun werken in het Engels werd geschreven of vertaald.
Het boek was pas in October 1947 persklaar. Die acht jaar moeizame arbeid hebben van Catholic Authors gemaakt een mijn van informatie voor allen die zich voor de katholieke literatuur interesseren. In zijn pretentieloze schetsen beoogde de compilator geenszins een exact literair waardeoordeel over de besproken schrijvers te geven. Hij wenste in die intieme, authentieke toon te blijven die we ook in Who's Who terugvinden en die ontstaan is uit de methode van samenstelling van beide werken. Het materiaal werd nl. grotendeels door de behandelde auteurs zelf in persoonlijke brieven aan de compilator meegedeeld. In Who's Who echter heeft de al te beknopte telegramstijl het effect van deze werkwijze erg verminderd. Het Catholic Authors is dit niet het geval. De gemiddelde lengte van elke schets is een volle bladzijde, maar sommige belangrijke auteurs, zoals bv. Chesterton, worden uitvoeriger behandeld.
Alles samen werden 620 auteurs besproken, hoofdzakelijk Angelsaksers; slechts een paar Belgen (P. Maximin Piette, O.F.M., en Prof.
| |
| |
J. Leclercq) en een vijftal Nederlanders (waarbij W. Verkade O.S.B. en John P. Arendzen) werden opgenomen. Talrijk zijn de behandelde Engelsen en Amerikanen die te Leuven studeerden. Ook de grote Fransen, R. Bazin, G. Bernanos, P. Bourget, G. Marcel, J. Maritain etc, werden geciteerd. Catholic Authors ventelt honderden zekeringsgeschiedenissen, die een wonderbaar beeld geven van de zo verschillende wegen van de genade.
Aldus bevelen we dit boek geestdriftig aan alle katholieke intellectuelen aan. Het is verzorgd uitgegeven en bevat foto's van bijna al de behandelde schrijvers.
M. Engelborghs
W.H. GARDNER, Gerard Manley Hopkins (1844-1889). A study of poetic idiosyncracy in relation to poetic tradition. Vol. I, second edition, 304 pp. Vol. II, 415 pp., 1949, 30 sh. - Martin Seeker & Warburg, London, 1948.
Vijftien jaar geleden, zo vertelt hij zelf, begon Dr Gardner zijn studie van Hopkins. Dit gegeven is in zoverre van belang, dat het de periode oproept waarin in talrijke artikelen Hopkins als zeer origineel en meest ook als zeer groot dichter aan het Engels-lezend publiek werd voorgesteld. Het waren vooral de jongere, min of meer links-georiënteerde, dichters die Hopkins' vrijheden op rhythmisch, grammaticaal en syntactisch gebied hemelhoog prezen en van geen 'obscurity and oddity' - twee zaken waarvoor de dichter zelf steeds vreesde - wilden weten. Voorkeur en belangstelling betekenden echter geenszins begrip en de vrij onbesuisde critiek uit deze jaren kreeg een gevoelige klap door het verschijnen van Hopkins' correspondentie en uittreksels uit nagelaten papieren, waaruit bleek dat de dichter de traditionele vormen van de Engelse, met name ook de Victoriaanse, poëzie noch veroordeelde noch verwierp. Intussen waren echter zovele punten betreffende rijm, rhythme, grammatica en syntaxis alsook inhoud van Hopkins' gedichten ter sprake gebracht, om niet te spreken van zijn bekering, zijn leven in de Sociëteit etc., dat een serieus criticus zich moeilijk kon onttrekken aan de taak om al dergelijke kwesties aan een degelijk onderzoek te onderwerpen aan de hand van de nu gepubliceerde gegevens.
Dr Gardner heeft deze taak op zich genomen en na verloop van ongeveer tien jaren met groot succes volbracht. Alleen hij die volledig op de hoogte is van wat er over Hopkins geschreven werd, kan zich een idee vormen van, en daarmee juist waarderen, de toewijding, volharding, belezenheid en vooral critische zin die aan deze twee delen ten grondslag liggen. We mogen hier wel spreken van een standaard werk. Met werkelijke bewondering-afdwingende gedegenheid worden moeilijke aspecten als die van het nieuwe rhythme, de curieuze sonnet-vorm, de schijnbare ongebondenheid van grammatica en syntaxis behandeld. Daarnaast biedt de schrijver een zeer interessant relaas van Hopkins' jeugd, bekering, studies, Jezuïtenleven, enz. en dit meest door middel van een steeds boeiende en vaak zeer verrassende 'exegese' - een woord van de schrijver zelf - van Hopkins' gedichten. Doordat hij Hopkins steeds plaatst tegen de achtergrond van de traditie, zowel Engelse als Europese, dringt de niet-vermoede schoonheid en rijkdom van inhoud en vorm van Hopkins' gedichten zich met geweld den lezer op. Al zal men het niet steeds eens zijn met de geboden exegese, dit neemt niet weg dat hier wetenschappelijk vakwerk geboden wordt, en wel zo wetenschappelijk dat het daarbij niet alleen leesbaar blijft maar zelfs spannend, omdat dichter en gedicht nooit verdwijnt achter nutteloos getheoretiseer over vorm of inhoud, achter ver-gezochte maar niet ter zake doende snufjes over bijkomstige onderwerpen.
Volmaakt is zelfs dit werk niet en de onvolmaaktheid vindt o.i. voornamelijk zijn oorsprong in de opzet van dit werk. Het is, zoals we lieten uitkomen, een reactie op de fel enthousiaste maar onevenwichtige en weinig critische artikelen die Hopkins bovenal het epitheton 'original' toekenden. Tegenover de dichter nu, die zich met geweld losscheurde van de traditionele versvorm, zich vrijmaakte van alle grammaticale, rhythmische, etc. gebondenheid, plaatst, zoals uit de subtitel blijkt,
| |
| |
Gardner de originele dichter die rijpte in en door de traditie. De poging echter om de dwaze overdrijving van de eerste critici te schiften van het waardevolle aanvoelen dat zij onmiskenbaar aan de dag legden, heeft Gardner teveel de traditionele richting ingedreven. Voortdurend is hij er op uit om aan te tonen, dat, wat Hopkins doet, reeds voor hem gedaan werd, hetzij door Engelse dichters, hetzij door de klassieken. Hoe interessant dergelijk vergelijkend materiaal op zich ook moge zijn, hoogst zelden is het waarlijk relevant. Natuurlijk werd Hopkins beïnvloed door Keats en Donne en Shakespeare, Milton en Shelley en talloos anderen, maar het is een zeer precaire onderneming om met de vinger deze invloed aan te wijzen bij een groot en origineel dichter als Hopkins is, die, omdat hij groot dichter is, al dergelijke invloeden niet enkel onderging, maar transformeerde en transcendeerde en als integrerende elementen van zijn dichterspersoonlijkheid opnam. Door zijn praeoccupatie met het traditie-element verliest Gardner de bron van Hopkins' geniale scheppende oorspronkelijkheid uit het oog, te weten dat diepste 'self', dat Hopkins zelf zo hoogschatte, wiens uitdrukking hij het doel maakte van alle poëzie. We moeten tevens constateren, dat tengevolge hiervan Gardner er niet in geslaagd is een geheel juist, of liever, een geheel af beeld te geven van Hopkins. We geven toe, dat hier Gardner zwaar gehandicaped was om reden dat hij geen priester en Jezuïet is. Maar afgezien hiervan heeft de schrijver zich zelf beperkingen opgelegd in het volledig grijpen van de persoon van Hopkins doordat hij teveel de traditie de dichter laat vormen en daarmede ook de persoon. Want persoon en dichter zijn in een zo bewust levende mens als Hopkins is in het geheel niet te scheiden.
W. Peters
Dr Catharine YPES, Legenden van Sint Franciscus. - L.J. Veen, Amsterdam, 1949, 189 pp., geb. f. 5,90.
De vertaalster der Fioretti di San Francesco heeft getracht de simpele volkstoon van het oorspronkelijke te behouden en zij is daarin geslaagd. Ook nam zij de oude illustraties, die een der antieke uitgaven sierden, over. De laatste Fioretti die niet meer over Franciscus handelen, liet zij weg. Een uitvoerige inleiding en aantekeningen vergemakkelijken de lectuur.
J.v.H.
ERASMUS, Lof der Zotheid. In het Nederlands vert, door Mr A. Dirkzwager Czn en A.C. Nielson. - H.J. Paris, Amsterdam, 1949, 327 pp., f. 6,50.
Mr A. Dirkzwager en A.C. Nielson bieden hierbij een met zorg bewerkte, enigszins vrije vertaling aan van Erasmus' Lof der Zotheid. Naast de vertaling staat de latijnse tekst, zodat ieder Latijnkundige vergelijken kan. De vertaling is zodanig, zo omschrijvend en uitvoerig, dat verklarende noten overbodig zijn. De uiterlijke verzorging der uitgaaf harmonieert met de innerlijke verzorging van tekst en vertaling.
J.v.H.
Richard LEIGH, Poems (1675), reprinted with an introduction by Hugh Macdonald. - Basil Blackwell, Oxford, Macmillan & Co, Londen, 1947, 79 blz., £ 0.7.6. (7/6).
Een keuze uit Richard Leigh's beste gedichten. Leigh schreef op het einde der 17e eeuw, en zijn werk draagt de stempel van zijn tijd; het herinnert soms aan het werk van Marvell. Hij is op zijn best in het lyrische genre; hoewel een ongelijk talent, bereikt hij er soms een werkelijke dichterlijke schoonheid. Enkele zijner verzen bezitten oorspronkelijkheid genoeg, om deze heruitgave te verdienen.
A. Deblaere
Caius Julius CAESAR, De Gallische Oorlog. - Klassieke galerij nr 45, vertaald en ingeleid door Dr J.J.A.L. Humblé, De Nederlandse Boekhandel, 1948, 256 pp., fr. 50.
Zoals van den Heer Humblé te verwachten was, is deze vertaling even getrouw als sierlijk. Ze leest dan ook zeer aangenaam. Menig leerling van de vierde zal, na één of twee boeken
| |
| |
van Caesar in den latijnsen tekst doorgewerkt te hebben, het gehele verhaal met vrucht en genoegen in dit mooie nederlands lezen; en menig humanist, wie het keurig boekje in handen valt, zal zich ook wel daartoe laten bekoren.
Korte maar degelijke nota's - enkele helemaal op de hoogte van de laatste onderzoekingen - komen het verhaal nog ophelderen. Daarbij zou een kaartje op zijn minst zeer nuttig geweest zijn; maar de afwezigheid daarvan ligt niet aan den vertaler.
Ook de inleiding en het aanhangsel met de eigennamenverklaring zullen het genot van de lezing verhogen.
G. De Jaegher
Ivo MICHIELS, Het Vonnis. - De Brug - 't Galjoen, Antwerpen, 285 pp., Frs 105 en 130.
Dit is een hoogstaand boek, beheerst door grote idealen: trouw, verzoening en offer. De mensen die er zich in bewegen zijn nochtans geen schimmen: het zijn behoeftige wezens, die hunkeren naar liefde, geborgenheid en veiligheid, naar intens leven. Ze hebben hun menselijke zwakheden, ze kunnen er gedeeltelijk aan ten onder gaan: maar ze willen goed zijn en goed blijven, ook wanneer ze zich vergissen. Ze werden geslagen door de oorlog, als slachtoffers van de vijand of als slachtoffers van de repressie. Ze kunnen een ogenblik bitter zijn en hard: maar overal wint de liefde en de verzoening, ook als het ideaal van de trouw ongenaakbaar schijnt. Eén oplossing en één weg, de enige die het boek wil leren: 'zichzelf vergeten voor het geluk van de anderen'.
Drie verhoudingen beheersen het boek. Een vrouw die haar gevangen man vergeet voor de cynische verleiding van een schoft. Zij sterft aan haar ontrouw, maar kan vóór haar dood nog in deemoed haar handen vouwen. Een jonge dokter verliest zijn vrouw door een V.bom en ontmoet de hoofdfiguur van het boek, Elise, de vrouw van een politiek gedetineerde. Zij gelijkt wonderbaar op Elly, de dode vrouw van de dokter. En na enkele ontmoetingen voelt de jonge man voor Elise een liefde groeien, die aanvankelijk nog een nabloei van de liefde voor Elly is. Elise blijft trouw aan haar man, die na zijn ontslag uit de gevangenis, beangstigd en niet durvende hopen, zijn vrouw niet terugvindt, gaat zwerven en zich verbergt. Een vrijspraak brengt man en vrouw weer samen en de jonge dokter 'vergeet zichzelf voor het geluk van de anderen'.
We kunnen niet zeggen dat het boek geen gebreken heeft. Het toeval speelt er een te grote rol; deugd en zonde worden er nog te eenvoudig tegenover mekaar gesteld; dromen en herinneringen nemen wellicht in dit realistisch raam een te grote plaats in, hoewel ze aan het boek een meer tedere klank verlenen; de compositie, in haar poging om het verhaal meer volheid te geven, is niet sterk genoeg en de afzonderlijke elementen zijn niet perfect tegen mekaar afgewogen, niet alles past even zinvol in het geheel. Dat zijn echter alles 'des défauts de la qualité'. Ivo Michiels moet nog schrijven: hij is reeds meer dan slechts een belofte.
A. Boone
Thomas B. COSTAIN, La Route ensorcelée (Ride With Me); Ma Grande Folie (For My Great Folly). - Uitg. La Sixaine, z. pl., z.j.
Een modern herleven van de oude avonturenroman. Hier krijgen wij alles wat wij van onderhoudende ontspanningslectuur kunnen verlangen: verre reizen, piratengevechten, epische ridderlijkheid, liefdegeschiedenissen waarin de held na boeiende en gevaarlijke avonturen eindelijk de heldin verovert; maar tevens en vooral: de heropwekking van het society-life uit vervlogen eeuwen. Costaine's historische romans doen ons vergeten, dat wij in de XXe eeuw leven; wij voelen onszelf aan het hof van Jakob II, of tussen de Franse émigrés en journalistenwereld te Londen. Zijn voornaamste eigenschap is wel, het weer levend maken van die vervlogen tijden, tot zelfs in de denkwijze en reacties van zijn personnages. Zijn verhaal steekt vol schilderachtige en boeiende détails, steeds onopvallend in het gebeuren ingewerkt, zonder een zweem van eruditie of pedanterie, al steunt zijn werk in werkelijkheid op een grondige voorstudie.
| |
| |
In Ride With Me volgen wij Ellery, Londens krantenbestuurder en eerste oorlogscorrespondent ter wereld, in zijn avonturen in het Engelse leven van het begin der XIXe eeuw, op de Napoleontische krijgstochten in Spanje en in Moskou, en in zijn liefde voor een mooie en jonge émigrée.
For My Great Folly voert ons verder in het verleden terug, naar de regering van de gehate Jakob II; een Engelse jongen wordt, in plaats van hofjonker, voor een tijd zeerover in dienst van de piraat John Ward.
Wegens de beschrijving van bepaalde liefdesepisoden voor moreel gevormde lezers voorbehouden.
A. Deblaere
Dorothy MACKINDER, Paloma Remedios, The violent take it by Storm. - Vertaald door Paul Hardy, Vlaamse Boekcentrale, Antwerpen, 1948, 126 pp., Frs 85 en 110.
Stichtend verhaal van een schouwburgartiste, die in het klooster treedt. Weinig tragiek, geen karakterconflicten, weinig innerlijkheid en hier en daar zelfs een tikje onwaarschijnlijkheid. Overigens een stijlvol en vlot geschreven werk in een uitstekende vertaling.
H. de Clercq
ALBE, Een Parelvisser bij Neptunus. - Davidsfonds, Leuven, 1948, 172 pp., Frs 24.
Met grote verbeeldingskracht en ononderbroken belangstelling voert de S. zijn jonge lezers mee over de verschillende wonderbare wegen van een onderzeese expeditie. Door middel van het bekoorlijk spel der fantaisie, leert dit boekje heel wat nuttigs over zee en vissen.
Hoe verdienstelijk Albe als sprookjesschrijver moge zijn, hij evenaart nog wel niet de gemakkelijkheid en onopvallendheid, waarmede de grootmeesters in dit genre, Anderson, Lagerlöf en van Eeden, ons naar het sprookjesland meevoeren. Het verhaal mist enigermate diepte, bezonkenheid en hart.
M.H.
Simon SMITS, Onder de wuivende Palmen. - Davidsfonds, Leuven, 1947, 375 pp., Frs 48 en 63.
De S. heeft in deze roman, die we juister een kroniek konden noemen, de onweerstaanbare macht van zachtheid en sympathie tegenover de zwarten in Belgisch Kongo willen bewijzen. Hij schijnt echter voor zijn taak niet helemaal opgewassen en idealiseert wel wat sterk de werkelijke toestanden.
L. Bruyns
| |
Geschiedenis
Dom Dr Philibert SCHMITZ O.S.B., Geschichte des Benediktinerordens. IIer Band. Die Kulturarbeit des Ordens von seiner Gründung bis zum 12 Jahrhundert. Uebertragen von Dr P. Ludwig Räber O.S.B. - Benziger & Co, Einsiedeln, Zürich, 1948.
Dr Räber heeft het Franse werk van zijn confrater Dom Schmitz vertaald en uitgebreid. Men vindt in dit uitvoerige tweede deel een brede uiteenzetting van de ontzaglijke cultuurarbeid die de monnikken van St. Benedictus in Zuid- en West-Europa in een periode van zes eeuwen verricht hebben. Het is een werk van verbazingwekkende studie en belezenheid, en wel nooit is er zulk een omvattend overzicht over het cultuurwerk der Benedictijnen in deze eeuwen verschenen. De schrijver begint met de Wirtschaftsgeschichte, gaat dan over naar de Wissenschaftliche Tätigkeit, vervolgens tot het künstlerische Schaffen en eindigt met de Benediktinische Spiritualität.
Het boek is rijk geïllustreerd en voert de lezer, ook door de levendige wijze van voorstellen, geheel terug in de vroege middeleeuwen, in die merkwaardige wereld van abdijen en monnikken, van een samenleving die op dit abdijenwezen was ingesteld. Het boek beantwoordt aan de strengst wetenschappelijke eisen en schildert de levensverhoudingen en toestanden vrij en onbevangen. Met verbazing wordt men zich bewust wat Europa aan deze monnikken te danken heeft. Moge dit werk ook in Nederland zijn weg vinden.
J.v.H.
| |
| |
Jean LEJEUNE, La Principauté de Liége, préface de Paul Harsin. - Le Grand-Liége, Luik, 1948, 218 blz.
Op boeiende wijze verhaalt de auteur de geschiedenis van 'het Luikse' van de Xe tot de XIXe eeuw: eerst was het bisdom Luik het vaderland (Xe-XIIe eeuw), daarna het prinsbisdom en sinds 1830 België. De strijd voor de vrijheden en de democratie, de evenwichtspolitiek tussen machtige nabuurstaten, de bloeiende nijverheid, het intellectuele en artistieke leven, de religieuze geest en de katholieke overtuiging de eeuwen door, dit alles heeft de schrijver op een sobere, levendige manier in een korte tekst samengedrongen. Het boek op glanzend papier bestaat bijna voor de helft uit goed gekozen en mooi uitgevoerde illustraties. Daar het prinsbisdom Luik in de geschiedenis van België en van de Lage Landen meestal stiefmoederlijk wordt behandeld, verdient dit werk ook buiten het Luikse een ruime verspreiding.
M. Dierickx
Dr C.P. BOEREN, Van Lotharingen naar Bourgondië. Inleidingen van Pastoor W. Nolet en Prof. Dr L. Van der Essen. I Deel van de Geschiedenis der Nederlanden onder redactie van Prof. Dr L.G.J. Verberne. - De Koepel, Nijmegen; Zonnewende, Kortrijk, 1948, XII-319 blz., 104 platen en krtn, Fr. 225.
Eindelijk beschikken wij over het eerste deel van een geschiedenis der Lage Landen. De historiographie der XIXe eeuw zocht in het verleden een rechtvaardiging der huidige staten, en schonk ons een geschiedenis van Nederland en van België; later schreef Prof. Geyl een 'Geschiedenis van den Nederlandsen stam', zich helaas beperkend tot de Nederlandssprekende gebieden der Lage Landen, en een eng Vlaams nationaal gevoel gaf aanleiding tot een 'Geschiedenis van Vlaanderen'. Voor al wie onbevangen het verleden der Lage Landen bestudeert, is het echter duidelijk, dat tot het einde der zestiende eeuw, noch de huidige staatsgrens tussen België en Nederland, noch de taalgrens een politieke of kultuurgrens heeft uitgemaakt; na de fatale scheuring zijn de banden tussen Noord en Zuid zo talrijk gebleven, dat men best de twee samen behandelt. Daarom zullen niet enkel de vele partijgangers van Benelux, maar alle historici het opzet van dit boek met beide handen toejuichen. De bekende Leuvense hoogleraar en sinds lange jaren uitgesproken 'Groot-Nederlander', Prof. Van der Essen, schreef een enthousiaste inleiding. Op het I. Deel zal als II. Deel volgen 'Eenheid en Scheiding' door Drs H. Wigman, en als III. Deel 'Het Koninkrijk der Nederlanden' door Prof. Dr Verberne zelf, de hoofdredacteur van het hele werk.
Het moet wel niet gemakkelijk zijn de tot nog toe angstvallig gescheiden gehouden gegevens over Noord- en Zuid-Nederland tot een harmonisch geheel te verwerken; hierin is de auteur opvallend goed geslaagd. Een grondige bespreking van dit werk is hier niet op zijn plaats. Toch moeten wij even aanstippen, dat de auteur, een Noord-Brabander, het hertogdom Brabant te veel als het hart der Nederlanden laat doorgaan (bij het bespreken der Gothische bouwkunst b.v. komt alleen Brabant ter sprake: pp. 291-294): het graafschap Vlaanderen was bijna op elk gebied de meerdere van het hertogdom. Niettegenstaande alle verdiensten van deze synthese, zou toch een Zuid-Nederlander de Middeleeuwen, waarin het Zuiden onmiskenbaar veel belangrijker is dan het Noorden, beter behandeld hebben. Wanneer men b.v. leest dat de Gulden Sporenslag in 1302 op 8 Juli werd geleverd, schrikt elke Vlaming op, daar 11 Juli zowat een nationale feestdag van de Vlamingen is. Wij herhalen echter, dat deze eerste proeve van een geschiedenis der Lage Landen werkelijk geslaagd moet heten. De uitgave van het boek op glanzend papier en rijk geïllustreerd, verdient allen lof.
M. Dierickx
Fl. PRIMS, Antwerpse Stadsschulden in Duitsland in de XVIde eeuw. - Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 34 blz.
Aan de hand vooral van onuitgegeven stukken geeft de geleerde oud- | |
| |
stadsarchivaris van Antwerpen een uiteenzetting van een paar Antwerpse schuldposten die, tussen 1566 en het einde van die eeuw, de arrestatie van Antwerpse handelaars op de jaarmarkt van Frankfort ten gevolge hadden. Het gaat vooral over een jaargeld van fl. 6.000, gevorderd door de erfgenamen van een aartsbisschop van Keulen, Herman von Wied, en over een stadsschuld van fr. 16.000 Rijnse goudgulden aan de familie Hatzfelt.
M. Dierickx
Mathias GELZER, Julius Caesar, Politicus en Staatsman, naar de 3de uitgave vertaald door E. Binnendijk-Paauw. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1948, ing., Fr. 135, geb. Fr. 160.
Dit belangrijk boek is niet nieuw. De eerste Duitse uitgave verscheen in 1919, maar werd helemaal herzien in een tweede en derde uitgave (1940). Intussen had zich de schrijver meer en meer toegelegd op de periode van Caesar: hij werd immers belast met het opstellen van belangrijke bijdragen voor Pauly-Wissowa's Encyclopedie: Crassus-Lucullus, Catilina en vooral Cicero als politicus (1939). Hij is zeker een van de beste kenners van dien tijd. Dat is een waarborg voor de rijpe degelijkheid van dit werk; en het verdiende volop een Nederlandse vertaling.
Maar hoe wetenschappelijk het ook is, toch pronkt de schrijver niet met geleerdheid. Hij schrijft voor het intellectueel publiek, voor degenen die, zonder philoloog of historicus te zijn, belang stellen in de politiek van het oude Rome. De vele konkrete feiten maken het boeiend, vooral waar Caesar zelf en geheel zijn tijd beschreven worden. Nog boeiender echter is de slotbeschouwing: een machtige synthese van Caesar's betekenis.
Over Caesar schrijven is gevaarlijk: geen figuur werd zo omstreden. Gelzer bewondert hem ten volle. Maar niemand zal het kwalijk nemen als hij zegt: 'Ondanks de catastrofe van 15 Maart is Caesar overwinnaar gebleven' of: 'De wijze waarop hij in zijn persoon de staatsman en de veldheer verenigde was weergaloos'. Gewaagder klinkt het woord: 'Het grootste genie dat Rome voortgebracht heeft'. Maar toch, en al toont de schrijver minder de schaduwen van dat grote leven, mogen we hem bezadigd noemen, als we hem vergelijken met anderen, b.v. met den gepassioneerden en sarkastischen Carcopino (Histoire Romaine III). Intussen is Carcopino's boek nog schitterender, maar vooral gemakkelijker te gebruiken. Hier denk ik aan de vele leraren. Deze vinden bij Carcopino het gezochte detail dadelijk terug. Bij Gelzer is het onbegonnen werk: geen nota's (die dikwijls zeer welkom zouden zijn), geen index, zelfs geen inhoudstafel, tenzij zes halve regels! Dat is echt jammer.
G. De Jaegher
H. Ch. G.J. van der MANDERE, 30 Jaar Wereldstrijd (1914-1945). 2de Druk. - Uitg. Born N.V., Assen, 1949.
Dat zo spoedig een tweede uitgave van dit uitstekend werk nodig is gebleken, is verrassend. Er blijkt uit - een verheugend verschijnsel - dat zeer vele Nederlanders bekwame voorlichting over de gebeurtenissen van onze tijd op prijs stellen. Aan de bespreking, die we bij de eerste uitgave van dit werk in dit tijdschrift gaven, hebben we niets toe te voegen. Onze waardering van dit boek is dezelfde gebleven. Misschien moeten we zeggen, dat ze toegenomen is, omdat de schrijver enkele onnauwkeurigheden, waarop we toenmaals wezen, heeft hersteld. In deze nieuwe uitgave zijn de feiten tot in het begin van 1949 bijgewerkt, zodat ze geheel en al up to date is. De consequentie echter is, dat het eindpunt 1945 in de titel aangegeven niet meer klopt. Maar dat zal geen enkele lezer kwalijk nemen.
K.J.D.
|
|