Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[1949, nummer 1]Onze heilige Vader de PausGa naar voetnoot*
| |
[pagina 2]
| |
menselijke natuur met de goddelijke als zodanig reeds tot de heiliging en het herstel der mensheid zou hebben bijgedragen. Er is hier slechts een verwijderd verband met de Incarnatie.'Ga naar voetnoot1. Meer technisch gesproken zouden wij zeggen dat voor de protestant de Incarnatie niets anders is dan een voorafgaande noodzakelijke voorwaarde van de mogelijkheid der essentiële en op zichzelf staande volledige en absolute heilsdaad: de Kruisdood van de Godmens. Door die kruisdood is de zondigheid van het mensdom weliswaar niet hersteld en ook niet in het minste verminderd, maar God zal zich omwille van de zoendood van zijn Zoon erbarmen over het intrinsiek zondig blijvende mensdom. Aan die verzoenende heilsdaad van de Godmens kunnen, noch de individuële gelovigen, noch de gelovende gemeenschap iets toevoegen of veranderen; zij is eens en voor goed in de historie voltrokken en heeft van af dat ogenblik ook haar volledige en eeuwig vaststaande uitwerkselen gehad: de noodzakelijke zaligmaking van de door God gepredestineerden. Uit deze opvatting omtrent de menswording en de verlossing volgt ook het protestantse kerkbegrip. De Kerk die in de H. Schrift het Lichaam van Christus genoemd wordt en die daarom één is, heilig en algemeen, is voor de protestant - afgezien van allerlei nuanceringen - in hoofdzaak niets anders dan de gemeenschap van alle ware gelovigen d.w.z. van al diegenen, die hun hoop en vertrouwen voor tijd en eeuwigheid uitsluitend op Christus en zijn heilsdood gevestigd hebben, als op de enige vaste grond van hun behoud. Deze ware gelovigen, die alleen bij God bekend zijn vormen samen de Ene, Heilige, Katholieke Kerk die niet gezien maar enkel geloofd wordt. Deze kerk wordt door God zelf bijeen vergaderd uit alle volken, geslachten en talen. Zij is niets anders dan het totaal van de door God gepredestineerden. Toch is deze kerk niet louter onzichtbaar, zij wordt zichtbaar zo vaak gelovigen zich aaneensluiten en een kerk vormen waarin Gods Woord zuiver wordt verkondigd, waarin de sacramenten die Christus heeft ingesteld (Doop en Avondmaal) bediend worden volgens de bedoeling van de H. Schrift. Ofschoon het volgens Christus bevel en bedoeling is dat deze empirische kerken op aarde tot stand komen, toch zijn en blijven het menselijke instellingen, verenigingen van gelovigen die in hun wezen en wezensuitingen door de gelovigen worden bepaald. Zoals de gelovigen zijn zo is de kerk. De kerk dwaalt voor zover de gelovigen dwalen, de kerk heeft schuld voor zover de gelovigen schuld hebben, de kerk leeft voor zover de gelovigen leven. | |
[pagina 3]
| |
Wat het essentiële betreft, zijn alle kerken gelijk, alle immers geloven in éne heilsdaad: de zoendood van Christus. Wat de andere leerstellingen betreft, die zijn voor de protestant eerder van accidentele aard, en moeten door iedere kerk afzonderlijk, volgens het godsdienstig gehalte van haar gelovigen in de H. Schrift gevonden worden. Geen enkele kerk kan er op roemen de volheid van de geopenbaarde waarheid te bezitten, daarom moeten allen bereid zijn om zich in het licht van Gods Woord telkens te herzien, om zich door andere te laten gezeggen en met andere samen te streven naar een zo diep mogelijk begrip van het Evangelie en naar een zo zuiver mogelijk verstaan van Gods Woord in de H. Schrift. Zo zijn er dus vele kerken op aarde en één van deze velen - zij het dan ook numeriek de grootste - is de Roomse Kerk. Van uit deze visie op het wezen van de Kerk en de kerken zal het ons enigszins mogelijk zijn de houding van de protestant tegenover de Paus van Rome te begrijpen. De mens die zich uitgeeft voor het hoofd van de éne, heilige, katholieke kerk, kan door de protestant niet anders beschouwd worden dan als een door hoogmoed verblinde dwaas. Zich aan het hoofd willen stellen van de uitverkorenen Gods, is toch rechtstreeks aanspraak maken op het gezag van Christus in wie alle uitverkiezing geschied is. Daarom moeten zij indien zij uit hun kerkbegrip de logische gevolgen trekken, de Paus noodzakelijk beschouwen als de incarnatie van de antichrist. Maar daar gelaten nu de absurditeit van het pausdom als zichtbaar gezag van de éne, heilige, katholieke Kerk, die uit de aard van haar wezen onzichtbaar is, blijft nog de ontzettende arrogantie van de man die zich in de Roomse Kerk - beschouwd als een van de vele empirische kerken - een gezag toeëigent groter dan dat van de meest absolute dictator die ooit de geschiedenis gekend heeft. Hij immers beweert het spreekorgaan van de Heilige Geest te zijn. Hij vaardigt verordeningen uit die voor alle Roomse gelovigen bindend zijn en dit niet enkel op disciplinaire gebied maar ook op dat van geloof en zeden. Het staat de Rooms katholieken niet vrij het Woord Gods rechtstreeks uit de Heilige Schrift onder persoonlijke ingeving van de Heilige Geest te vernemen; zij hebben, zonder het recht van persoonlijke interpretatie, de plicht te luisteren naar de verklaringen die hun door het pauselijk gezag worden voorgehouden. Daarenboven eigent de Paus zich de macht toe om zonden te vergeven en deelt die macht naar eigen goeddunken mee aan de priesters. Dit alles is onbegrijpelijk en on verdragelijk wanneer de kerk niets | |
[pagina 4]
| |
anders is dan een door de gelovigen opgerichte gemeenschap waarin het gezag bepaald wordt door de behoefte die de gemeenschap er aan heeft. Voor de protestant is de Paus een tyran en de Roomse gelovige zijn slaaf.
De diepe eerbied en kinderlijke aanhankelijkheid welke de houding van de katholiek tegenover de Paus kenmerkt en die hij uitdrukt met te spreken over onze Heilige Vader de Paus, vindt eveneens haar verklaring in zijn totaal verschillend Kerk- en Incarnatie begrip. Volgens de katholieke theologie is de Incarnatie niet louter een noodzakelijke voorwaarde van de ene heilsdaad: de zoendood van de Godmens; maar zij is reeds het begin van het verlossingswerk dat objectief voor het hele mensdom op het kruis voltooid werd en in zijn subjectieve toepassing op de individuele mens tot het einde der tijden, door de Kerk moet worden voortgezet. Het wezen zelf van de verzoeningsdaad van de Godmens, wordt door de katholiek totaal anders begrepen dan door de protestant. Deze laatste beschouwt de kruisdood van Jezus Christus als een loutere vergelding aan God gegeven voor het onrecht dat het mensdom door zijn zonden de Allerhoogste heeft aangedaan; een vergelding die de mens wel toelaat te vertrouwen op Gods barmhartigheid en te geloven in zijn persoonlijke uiteindelijke heilsbestemming, maar die hem toch daarop niet het minste recht geeft omdat zij zijn inwendige zondigheid in niets heeft geraakt. De katholiek daarentegen ziet in de kruisdood heel wat meer; voor hem werd niet enkel Gods rechtvaardigheid voldaan, maar ook de inwendige zondigheid van de mens fundamenteel vernietigd; zodat hij niet alleen mag hopen op de eeuwige zaligheid, maar er ook door de genade die hem intrinsiek geheiligd heeft, rechtmatig aanspraak op kan maken. Ofschoon het mysterie van de kruisdood in het centrum van zijn godsdienst komt te staan, toch kan de katholiek het leven en de leer van Jezus niet als bijkomstig beschouwen omdat ook zij een noodzakelijke rol hebben vervuld en nog te vervullen hebben in Gods heilsplan. Om deze beide redenen: het goddelijk leven dat Christus door zijn kruisdood verdiend heeft aan de gelovigen mede te delen en de leer die Jezus gedurende zijn leven zijn leerlingen heeft voorgehouden trouw de eeuwen door te bewaren en over te leveren, daarom beweren wij heeft Christus zelf gedurende zijn verblijf op aarde de grondslag gelegd van een gemeenschap die er zich op Pinksterdag bewust is van | |
[pagina 5]
| |
geworden dat zij de draagster was van de leer en de voortzetster van het leven van Christus zelf. Die gemeenschap noemen wij de Heilige, Katholieke Kerk, het mystieke lichaam van Christus. Zij is niet het resultaat van menselijke organisatie of welke andere menselijke bemoeiingen ook, zij is een vereniging van mensen die niet door deze mensen maar door Christus en de H. Geest is tot stand gekomen. De Kerk is het lichaam waarin en waardoor Christus zelf zijn verlossingswerk blijft voortzetten tot op de laatste dag. Zij is een zichtbare, scherp-begrensde, duidelijk te erkennen gemeenschap. In en door deze gemeenschap zet Christus op twee wijzen door de werking van de H. Geest zijn werk onder de mensen voort: - door de onveranderlijke onfeilbare verkondiging van de volle inhoud van de openbaring naar haar ware interpretatie en haar ware consequenties; - door de sacramentele genadewerking waardoor de gelovige in de Kerk ook wezenlijk met Christus verbonden wordt en verbonden blijft. Niet de gelovigen bepalen de aard en het wezen van de kerk, maar omgekeerd: de Kerk bepaalt het geloof en het bovennatuurlijk genadeleven van de gelovigen. Dit wil echter hoegenaamd niet zeggen dat de Kerk kan vereenzelvigd worden met een bepaalde theologische school, of dat zij vrij beschikt over aantal en wezen van de door Christus ingestelde genademiddelen. Het hangt niet van mensen af wat de Kerk tot op de laatste dag als het onveranderlijk, door de H. Geest bewaarde geloof zal blijven verkondigen. Het hangt evenmin van mensen af welke zichtbare handelingen in de Kerk sacramenteel zijn te noemen en of deze al of niet noodzakelijk of gewenst zijn. De taak van de Kerk is het het 'depositum fidei' trouw en onvervalst te bewaren en het bovennatuurlijk genadeleven aan de gelovigen mede te delen. Het geloof, dat de zichtbare Kerk op aarde het lichaam van Christus is, waarin de eenheid en innerlijke samenhang van alle delen door de H. Geest in stand wordt gehouden, waarin het geloof onveranderd volledig en zuiver verkondigd wordt tot op de laatste dag en waarin de leden met Christus en elkander zijn verbonden door een bovennatuurlijk saramenteel genadeleven, houdt ook ipso facto in, dat er maar één ware Kerk op aarde kan zijn en tevens dat geen enkele gemeenschap van gelovigen buiten de Kerk 'kerk' kan genoemd worden in de katholieke zin. De Paus nu is voor de katholiek de steenrots der Kerk, de zichtbare uitdrukking en de blijvende waarborg van haar eenheid. Hij heeft het ene absolute gezag in de Kerk. Dit gezag echter bezit de Paus niet | |
[pagina 6]
| |
krachtens een persoonlijken titel, ook niet als vertegenwoordiger van de kerkelijke gemeenschap, maar alleen als plaatsvervanger van Christus hier op aarde. Welke ook onze philosophische opvattingen omtrent de oorsprong en de draagwijdte van het gezag in een 'societas perfecta' wezen moge, onveranderlijk blijft dat in deze gans unieke gemeenschap welke wij de Kerk noemen, het gezag, in de meest pregnante betekenis van het woord, 'jure divino' is. Christus immers, die zelf God is, heeft de kerkelijke gemeenschap opgericht, Hij heeft haar doel bepaald en haar tevens de middelen gegeven om dat doel te verwezenlijken. Toen Hij op aarde leefde, heeft Hij als God zijn openbaring aan de Kerk toevertrouwd, en als mens geprobeerd die verheven waarheden stilaan tot het begrip van zijn leerlingen te doen doordringen. Maar, zoals Tertullianus zegt: 'quoniam humana mediocritas omnia semel capere non poterat, propterea Paraclitum misit Dominus, ut paulatim dirigeretur et ad perfectum duceretur disciplina ab illo vicario domini, spiritu sancto'. Het is de H. Geest die na de hemelvaart Jezus' plaats onder de apostelen heeft ingenomen; Hij heeft hen op tastbare wijze geleid en gesterkt. Hij heeft hun ten volle begrip gegeven van de door Christus geopenbaarde waarheid en heeft daarbij door nieuwe waarheden te reveleren Jezus leraarsambt tot aan de dood van de laatste apostel voortgezet. Om onder de onfeilbare leiding van die zelfde H. Geest, de hemelse 'vicarius Domini', de aan de apostelen gereveleerde leer steeds volmaakter aan de mensen voor te houden heeft Christus ook op aarde een 'vicarius' die als mens tot mensen met goddelijk gezag over Godsleer en liefdegeheimen spreken kan. De Paus is de zichtbare verpersoonlijking van de liefdeband die alle gelovigen met Christus en in Christus door de H. Geest ook met elkander onderling verbindt. De gehele grote Christenheid, haar voor en in elkander leven, haar grote heilige liefdebond, treedt den katholiek in de Paus aanschouwelijk en als machtig verheven werkelijkheid tegemoet. Daarom kan geen misbruik van de pauselijke macht, geen menselijke zwakheid van de drager der tiaar, den eerbied voor en de liefde tot het pausschap ontroven aan de Roomse gelovige. Ofschoon de Paus als de herder, aan wien alleen het weiden van de schapen van Christus is toevertrouwd, krachtens goddelijke instelling in geen enkel opzicht afhankelijk is van enig lidmaat van Christus' lichaam, ook niet van de toestemming van één of meerder bisschoppen, | |
[pagina 7]
| |
toch heeft zijn gezag en optreden, niets gemeen met een eigenmachtig despoot of heerser uit het absolutistisch tijdvak. Want hij beslist niet naar eigen goeddunken of naar persoonlijke invallen, maar als hoofd van de Kerk in innig en levenskrachtig verband met het gehele mystieke lichaam. Hij is, zoals het Vaticaansche concilie uitdrukkelijk vooropstelt, streng in geweten verplicht, de Openbaring zoals deze leeft in het geschreven en ongeschreven bewustzijn van de Kerk en in de geloofsbronnen van H. Schrift en overlevering, te verkondigen en uiteen te zetten. Men kan de Kerk niet begrijpen tenzij in haar levend verband met Christus, men kan ook de Paus niet begrijpen tenzij in het licht van het bovennatuurlijk wezen van de Kerk. Daarin gezien is hij niets anders dan de verpersoonlijking van de liefde en de manifestatie van de éénheid van Christus Lichaam op aarde. Het pausschap is in zijn wezenlijken aard het tegendeel van alle machtoverheersing; het is niet uit geweld maar uit liefde geboren. Het gezag van de Paus is goddelijk gezag dit is gezag in dienst der liefde. De waardigheid van de Paus is in werkelijkheid een dienen van de gemeenschap in liefde en zelfopoffering. En daarom betuigt een katholiek logisch en consequent met zijn gehele geloofsopvatting, zijn diepe eerbied en kinderlijke aanhankelijkheid tegenover de Paus van Rome en is hij fier en blij hem te mogen noemen 'Onzen Heilige Vader de Paus'. |
|