moeten zien, dat God ons als zijn kinderen bemint en als zijn kinderen behandelt. 'Zo gij zonder tuchtiging zoudt wezen..., dan waart gij bastaards en geen zonen' (Hebr. 12/5vv). Wat een moeder bij anderen door de vingers ziet, duldt zij niet in haar eigen kind. En een vader stelt de strengste eisen aan de meestbeminde zijner zonen, met wie hij de grootste plannen heeft. Omdat wij Gods uitverkoren kinderen zijn, daarom gebruikt Hij de roede. Juist de rank, die aan de wijnstok vrucht draagt, wordt door den hemelsen Tuinier gezuiverd en gesnoeid tot op het levende hout, om nog rijker vruchten voort te brengen (Joh. 15/2).
De korte spanne van ons aardse leven is de school, die ons vormt voor het ware leven. Hier worden wij opgevoed tot het volle bezit van God, dat eenmaal ons deel zal zijn, en daartoe hebben wij die wisseling van vreugde en van leed te ondergaan, die ons leven uitmaakt: van vreugde, opdat wij de goddelijke goedheid zouden erkennen in wat haar aardse afstraling is, en van leed, opdat wij zouden ondervinden, hoe niets ons kan bevredigen, wat niet de onveranderlijke volheid van God zelve is. Het lijden van de aarde moet ons leren verlangen naar een beter leven, en dit verlangen moet steeds groeien, opdat het groeiend verlangen ons hart wijd zou maken en geschikt om de overgrote gave Gods te bezitten. Onverdeelde menselijke successen zijn geenszins, zoals wij licht menen, een teken van Gods zegen: veeleer moeten wij dan die uiterste verschrikking vrezen, waarin Gods hand zich van een mens terugtrekt. Dan laat God toe, dat een mens ongestoord voortbouwt aan zijn aards geluk, zodat hij zijn hart sluit voor iedere hogere werkelijkheid; maar als hij eenmaal de aarde moet verlaten, zal hij neerstorten in de afgrond van zijn menselijke leegte. Tegenslag en verdriet hier op aarde zijn daarentegen het middel, waardoor de hemelse Vader zijn kinderen leert, naar het eeuwig geluk te streven: 'Zalig, die wenen, want ze zullen worden getroost' (Matt. 5/5). Het schijnt een harde school, maar hoe hardleers is de mens!
Nooit zullen wij hier op aarde de goedheid beseffen, die in Gods gestrengheid schuilt, evenmin als een kind begrijpt, waarom zijn ouders soms harde eisen stellen. Doch wij geloven, dat heel het leven, niet slechts de goede dingen, doch evenzeer het leed, het werk is van Gods liefde, die ons langs zijn onnaspeurlijke wegen voert tot de bestemming, welke Hij voor ons heeft weggelegd.
* * *