| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
M. van CASTER S.J., Christus onze Koning. - De Kinkhoren, Brugge, 1948, 128 blz. met 12 buitentekstplaten, Fr. 44.
Dit nieuw deeltje uit de reeks godsdiensthandboeken 'Leven in Christus' bezorgd door het Studiecentrum voor Godsdienstige vorming, onder leiding van Sch., zal even welkom zijn voor de godsdienstleraars van de IV klasse dit keer, als de twee reeds verschenen deeltjes. Ook dit deeltje staat in het teken van de cathechetische vernieuwing die zich momenteel opdringt. De frisse uitgaven, de suggestieve en smaakvolle illustratie, actueel en jeugdig georiënteerd, maken het zeer aantrekkelijk. Vooral op te merken is ook hier de concentratie op de persoonlijkheid van Christus, waar vroeger dezelfde stof ondergebracht werd in een abstracte 'zedenleer'. De geboden zijn slechts de beleving van zijn liefdewet; zij worden positief geformuleerd en in verband gebracht met de edelste levenstaken. Dit leerboek wil nochtans niet het werk van den leraar overbodig maken: bondig en zeer overzichtelijk wil het slechts een veilige gids wezen in het immer aan te passen en te vernieuwen godsdienstonderricht.
P. de Meester
| |
| |
R. CLAUDE S.J., en P. CAPART S.J., Jésus-Christ, notre maître. Témoins du Christ III. - Tournai, Casterman, 1948, 200 blz., Fr. 44.
Deze speciale uitgave voor meisjes is een aanpassing en omwerking van 'Jésus-Christ notre chef', en werd bezorgd door de medewerking van onderwijzende religieuzen uit België en Frankrijk. De tekst bleef in wezen ongewijzigd, maar aangepast aan de meisjes-psychologie en ook het illustratie-materiaal werd bij voorkeur gehaald uit de vrouwenwereld: O.L.V. en Geneviève Hennet de Coutel namen de plaats in van St. Paulus en Frassati. Niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor studiekringen, debatavonden en persoonlijke lectuur zal dit boek een welkome leiding zijn. Levendig, fris, modern en jeugdig. Doch het is vooral afgestemd op Franse cultuur- en godsdiensttoestanden en beantwoordt niet direct aan een Vlaamse of Nederlandse meisjes-psyche. In tegenstelling met het leesboek van P. van Caster staat hier de 'persoon' in het centrum. De eerste hoofdstukken gaan uit van het feit dat de rijpende jeugd haar persoonlijkheid zoekt vast te zetten; vandaar een inwendig dramatisch conflict. Hetgeen nu volgt moet een bewijs leveren, dat de schoonste en volste ontplooiing van de persoonlijkheid te vinden is in den dienst van God en den evennaaste, en van uit dit standpunt wordt dan heel de 'zedenleer' bekeken en aangeboden.
P. de Meester
P. Cuthbert Van BRIGHTON O.F.M., Leven van Sint Fransciscus van Assisi, vertaling van P. Heribertus, O.F.M. - 2e druk, Brepols, Turnhout, 1948, 392 blz., vollinnen band Fr. 350.
Enkele jaren geleden bespraken we de eerste uitgave van dit werk (Streven XI, 1943-1944, 53); gedeeltelijk willen we herhalen wat we toen schreven.
'Wij kennen de Franciscus-boeken van Chesterton, van Jörgensen, van Timmermans, elk van de drie legt op een andere wijze bloot wat Franciscus voor den hedendaagse gelovige steeds zijn kan. Doch graag benaderen we ook den historischen Franciscus, en dan luisteren we het liefst naar de Franciskanen, die van binnen uit den geest kennen van hun Vader Franciscus. Dan grijpen we naar De man die gekruisigd werd van Pater Quirinus van Alphen,... of, beter nog, naar deze nieuwe vertaling van de allerbeste onder de Franciscus-biographieën...'
Em. Janssen
Morceaux choisis de Jean Guitton. Précédés d'une introduction de Raymond Christoflour. - 'Pionniers du spirituel', Casterman, Doornik-Parijs, 1948, 192 blz. Fr. 48.
Jean Guitton, betrekkelijk jong nog, heeft reeds veel gepubliceerd; werken over wijsbegeerte, godsdienst en paedagogie. Buitengewoon soepel, veelzijdig en begrijpend, met zijn psychologischen aanleg en zijn zacht-bekoorlijken stijl, doet hij even aan Renan denken en nog meer aan Newman. Open voor alle leven, even beweeglijk als rustig in onzen intens-vorderenden tijd, doet hij alle verscheidenheid ombuigen naar de eenheid in de liefde, alle kennis naar de nederige wijsheid, elk tijdsverloop naar de volle eeuwigheid, - en meteen weten de lezers hoeveel weldoend licht en blijvende bevrediging deze korte teksten hun kunnen aanbieden.
Em. Janssen
Alfred NOYES, De onbekende God. - Sheed & Ward, Antwerpen, De Koepel, Nijmegen, 1948, 264 blz., ing. Fr. 80, geb. Fr. 105, f. 5,90.
De onbekende God, van den Engels-Amerikaansen bekeerling Alfred Noyes, is geen betoog en geen verhaal; het gaat niet van een wijsgeer uit, niet van een geleerde, niet van een theoloog. Het is, in vorm van essay, het getuigenis van een universitair gevormde, een dichter en kunstenaar, een ernstig levend mens, omtrent de meest beslissende wending van zijn leven. Alfred Noyes heeft zich bekeerd tot het Katholicisme omdat hij, achter alle vormen en verschijnselen van kennen en leven, telkens daarvan volstrekt onafscheidelijk, 'den onbekenden God'
| |
| |
heeft gevonden, door Wien en in Wien alles bestaat en zich beweegt. Achter de agnostische beoefening van natuurwetenschappen en zedenleer, achter de pantheïstische wijsbegeerte, achter de kunst en de schoonheid, achter de levenservaring met lijden en inconsequenties, achter de wriemeling en verwording van negentiende en twintigste eeuw...: altijd en alom ontdekte hij 'den onbekenden God', die, voor wie Hem eenmaal heeft waargenomen, onweerstaanbaar zich opdringt. En in het midden van alles stelde deze kunstenaar, deze denker, deze ruim-levende met een onuitputtelijke belangstelling en genegenheid, Christus den Godmens: alpha en omega, harmoniëring van stof en geest, Verrijzenis en Leven. In het midden van alle levensdaden stelde hij offeren: was Christus eens de eerste, blijft hij de enige Hostie niet, geheven op Calvarië?
Er zijn weinig boeken die, voor gecultiveerden, zoekenden en kunstenaars, zoveel rijkdom bevatten, zoveel licht, zoveel bevrediging.
Em. Janssen
C.C. MARTINDALE S.J., De roeping van Aloysius Gonzaga, vertaald door L. van den Biesen S.J. - Sheed & Ward, Brussel, De Koepel, Nijmegen, 1948, 318 blz.
Versta den titel niet verkeerd. Het gaat niet om Aloisius' roeping tot de Sociëteit van Jesus; het gaat om zijn bestemming voor vele geslachten, niet het minst voor het onze: 'Men moet in Aloysius een heilige zien, die zijn invloed doet gelden in het hedendaagse leven' (blz. 256). Met een onvermoeiden speurzin, een onverbiddelijk realisme en een nooit feilenden zin voor menselijke en goddelijke waarden, heeft Father Martindale den heiligen Patroon voor de jeugd dan hertekend. Hij hertekende, in de niet vlekkeloze aristocratie van het zestiende-eeuwse Noord-Italië, den wijzen nonconformist, den taaien aspirant-religieus, den handigen en bekoorlijken hervormer. In de nog jeugdige Sociëteit van Jesus, hertekende hij den begaafden en overtuigenden, den heiligen en soepelen scholastiek. Daarna stelde hij diens jeugdig offer en sterven voor, als duidde God zelf de bestemming aan van deze even sterke als verheven persoonlijkheid: zij moet, eeuwen door, de jeugd bezielen.
Father Martindale maakte van zijn boek een getuigenis. Zelf heeft hij, in zijn jeugd en bekeringstijd, Aloïsius ontdekt, bewonderd en bemind. Kan zijn geval, in onze benarde en behoeftige tijden, niet veelvuldig herhaald worden?
Em. Janssen
A. BEEKMAN O.S.B., Katholiek Huisboek, liturgische gedachten. gebruiken, lezingen, gebeden en wenken voor het katholiek gezin. - Diligentia, Amsterdam en Beyaert, Brugge, 1947, 294 blz.
Een kostbare en keurige bijdrage tot intenser godsdienstig leven in het huisgezin. De ouders vinden er al het nodige om van Zon- en Feestdagen echte heilige dagen te maken en dieper in hun betekenis door te dringen voor zichzelf en hun kinderen. Daaromheen en daarnaast allerlei interessante gegevens ter verklaring van de liturgische tijd en van al de gebeurtenissen in het huisgezin met zijn wel en wee. Kortom, een bijzonder mooi geschenk bij huwelijk of verloving. - De uitgevers halen eer van deze keurige uitgave, al moet men betreuren dat het papier nog niet van het beste kon zijn.
J. Cauwe
Anna Catharina EMMERICH, Het bitter lijden van onzen Heer Jesus Christus. Uit het Duits vertaald door G.L. Dijkman. - Winants, Heerlen, 1948, 339 pp.
Clemens Brentano heeft in 1823 de visioenen die A.C. Emmerich beleefde uit haar eigen mond vernomen en te boek gesteld. Sindsdien hebben zij grote bekendheid verworven in de geestelijke literatuur als de diep doorvoelde beleving van 's Heren passie. Een beleving die talrijke details toevoegt aan het Evangelieverhaal, die de verschrikking van Christus' lijden ontstellend doet uitkomen, maar ons ook vaak bevreemdt door haar merkwaardige bijzonderheden. We hebben hier een
| |
| |
sterk subjectieve en zeer persoonlijke ervaring van het lijden, die resoneren zal met de stemming van velen, maar historisch minder verantwoord is. De vertaling is waardig en gewijd, echter wat ouderwets.
J. de R.
François MAURIAC, De rouwende minnares. - De Koepel, Nijmegen, 1949, 181 pp., geb. f. 4,90.
De grote Franse romanschrijver heeft in dit boek het leven van Margaretha van Cortona geschilderd. De strijd van God om de ziel ontmoeten we hier en tevens de strijd van de ziel met zichzelf om God. De overwinning van de genade op de vleselijke mens wordt tastbaar gemaakt en we ervaren hoe hevig de kruisiging van de zondige natuur is onder de verheffing van den bovennatuur. De vertaling is prettig leesbaar, de uitgave verzorgd.
J. de R.
In de befaamde encyclieken-reeks 'Ecclesia docens' verschenen nog: Praeclara gratulationis. Apostolische brief van Paus Leo XIII van 20 Juni 1894 over eenheid van geloof, met twee andere documenten uit het jaar 1894. Vertaald door F.A.J. van Nimwegen C.ss.R. Hilversum, N.V. Gooi & Sticht, 1948, 62 pp., f. 1,15.
Praeclara gratulationis is een dankbrief van Leo XIII na de viering van zijn gouden bisschopsjubileum en tevens een vurige oproep tot terugkeer naar de Katholieke Kerk. Onder de andere documenten is het meest van belang de encycliek Caritatis providentiaeque van 19 Maart 1894 aan de bisschoppen van het toenmaals nog in drieën gedeelde Polen.
Mit brennender Sorge. Encycliek van Paus Pius XI van 14 Maart 1937 over de toestand der Katholieke Kerk in Duitsland. Vertaald door M.W.E. Kühling. Met een voorwoord van F.A.J. van Nimwegen C.ss.R., Hilversum, N.V. Gooi & Sticht, 1949, 68 pp., f. 1,30.
Deze vertaling is een verbetering van die der uitgave door het R.K. Werkliedenverbond. In het voorwoord is een decreet opgenomen, in 1938 door de H. Congregatie der Studiën en Universiteiten uitgevaardigd, waarin verschillende rassistische stellingen als vals worden gebrandmerkt. In de encycliek zelf lijkt ons vooral de passage tegen het misbruik van heilige woorden en begrippen van blijvende waarde.
P. Sch.
Carolus BOZZOLA S.I. et Crescentius GREPPI S.I., De Verbo incarnato, de gratia et de virtutibus. - Neapoli (Italia), M. D'Auria, 1948 (Cursus theologicus a professoribus facultatum Cheriensis et Kirulitanae exaratus, vol. III). 304 blz.
De uitgebreide stof van de in de titel genoemde tractaten, en ook van de Mariologie, is hier uiterst beknopt weergegeven, in 44 theses met vele scholia, waarin naar veel literatuur verwezen wordt. Opvatting en opbouw blijven 'klassiek'.
P. Sch.
Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland. Voordrachten en discussies 1947-1948. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, (1949), 186 blz., ing. f. 6,90.
Het in de titel genoemde werkgenootschap, dat sinds 1947 bestaat en vruchtbaar arbeidt, ziet nu pas zijn eerste jaarboek verschijnen. Dit bevat 11 inleidingen en daarbij de gedachtenwisseling, welke vaak zeer belangrijke uitzichten opent. De eerste inleiding handelt over 'actuele stromingen en problemen in de theologie'. Verder zijn er uiteenzettingen over het traditie-begrip, uit de christologie, uit de genadeleer en uit de moraal (o.a. over leugen en periodieke onthouding).
P. Sch.
Dr P. Hilarin FELDER O.F.M. Cap., Der Christusritter aus Assisi. - Zürich-Altstetten, B. Götschmann, 1941, 165 blz. titelpl., geb. DM. 5,80.
Deze capucijn-bisschop, van wien wij binnenkort een boek over Chris- | |
| |
tus in heruitgave zullen aankondigen, is ook de schrijver van 'Die Ideale des hl. Franziskus'. Dit laatste boek wordt door hem in de onderhavige studie vervolledigd, welke geheel uitgaat van de overtuiging dat 'Persönlichkeit und Wesen des umbrischen Patriarchen nur aus dem Rittertum restlos erschlossen werden können' (blz. 3).
P. Sch.
Prof. R.L. JANSEN O.P., Het Apostelambt en de zending der Twaalf. - Uitgave van het Geert Groote Genootschap (n. 634), Nijmegen, Dekker & v.d. Vegt, (1949), 40 blz.
In deze brochure zijn enige artikelen bijeengebracht van den overleden nijmeegsen hoogleraar, die de leiding en het leeuwenaandeel had in de Canisius-vertaling der gehele H. Schrift. Op populaire wijze worden hier beknopt en volledig de schriftgegevens over de Apostelen en hun ambt bijeengebracht.
P. Sch.
Getuigen van Christus. - W. Ten Have, Amsterdam, 1949, per nummer f. 0,75, per serie of tiental naar keuze f. 5,90.
Een reeks korte levensschetsen (gemiddeld 32 pp.) van voorbeeldige Christenen, katholieken en protestanten, onder redactie van Prof. Dr Kohnstamm en Prof. W. Nolet. Tot nu verschenen een 18-tal brochuurtjes: de H. Franciscus van Assisie naast Calvijn, Pascal naast St. Bonifatius, Titus Brandsma naast O.G. Heldring. Een merkwaardige samenwerking tussen Katholiek en Protestant getuigend van een gemeenschappelijk verlangen om Christus beter te doen kennen als ideaal en houvast van kracht en moed.
Franz Michel WILLAM, Der Rosenkranz und das Menschenleben. - Wien, Herder, 1949, 336 blz., geïll., S. 31,40, sfr. 13,60.
Van dezen om zijn Leven van Jezus en zijn Leven van Maria zo gunstig bekenden schrijver kondigden wij reeds een boek aan dat de historische documenten over den rozenkrans in duitse vertaling geeft. Hier heeft hij zelf een meditatieboek geschreven over haar geheimen. Bij elk geheim wordt de reproductie van een meesterwerk uit de schilderkunst gegeven, vergezeld van een kort commentaar, en ook een overweging in drie punten, terwijl tevens de drie reeksen van geheimen telkens door een afzonderlijke meditatie worden ingeleid. De degelijke kennis van bijbelse realia, het theologische inzicht, de psychologie en de vroomheid van den schrijver, welke o.i. het beste uitkomen in zijn Leven van Maria, vinden wij hier terug.
P. Sch.
J.J.M. SICKING, Gods Geheimenissen. - Het Hooghuis, Eindhoven, 1949, 57 pp., f. 1,25.
Een zeer beknopte maar degelijke uiteenzetting van de voornaamste mysteries van ons geloof, met mooie teksten van vaders, H. Schrift en van grote dichters.
Zr Dr M. CONSTANZA C.ss.R., Theotokos-Hymnen der Oosterse Kerk. - G.G.G.-serie, no 642, Marienbosch, 's Hertogenbosch, 1949, 52 pp.
Zr Constanza brengt hiermede enige wonderschone hymnen op de Moeder Gods uit de Oosterse Kerk in Nederlandse vertaling. De vertaling is uitmuntend, de hymnen hier practisch onbekend, en zeer mooi voor gebed en meditatie.
Societas Jesu Orans. Gebeden verzameld uit geschriften en aantekeningen van leden der Sociëteit van Jezus. - De Koepel, Nijmegen, 1948, 240 pp.
Deze collectie gebeden van Heiligen en Zaligen, en van bekende en soms ook voor de wereld onbekende Jesuieten geven in hun beknoptheid enige kijk op het veelzijdig gebedsleven volgens de ene geest van Sint Ignatius, tenminste aan hen, die reeds vertrouwd zijn met de spiritualiteit van de Jesuietenorde. Het gebed (gedicht) van G.M. Hopkins werd door hem geschreven nog voor zijn bekering tot het Katholicisme. Als korte meditaties zijn de gebeden zeer geschikt.
| |
| |
Jan DAM, Neutraal Christendom. - De Koepel, Nijmegen, 1948, 341 pp., f. 8,90.
Jan Dam is de pseudoniem voor een missionaris uit Indonesië, een man met een apostolisch hart, met beide voeten op de grond en een prettig causeur. Dit boek is een geestelijke lezing over van alles, men kan vooraan beginnen, of middenin of achteraan, overal vindt men wel iets wat geschikt is, een gezonde gedachte en gezonde opvatting. Het is vlot geschreven, niet zwaar, inspannend of vermoeiend.
Heinrich MOHR, Die Botschaft in der Frühe. - Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1949, 250 pp., geb. DM 6,80.
Heinrich Mohr is in Duitsland een bekend predikant. In dit boek geeft hij voor elke Zondag van het kerkelijk jaar alsook voor de voornaamste feestdagen een preek in eenvoudige, heldere en aantrekkelijke taal.
Ludovicus VERSCHUEREN O.F.M., Het Huis van Bethlehem. - G.G.G.-serie, no 641, Marienbosch, 's Hertogenbosch, 1949, 16 pp.
Een beknopte schets van de geschiedenis van het kleine klooster, Huis van Bethlehem, dat vooral interessant is omdat het de herinnering levendig houdt aan de geestelijke beweging, die bekend staat onder de naam van: De Moderne Devotie.
Pater FAMILIAS, Zo bracht ik mijn kinderen groot. Met een voorwoord van Dom A. Beekman O.S.B. - Opvoedkundige brochurenreeks, nr 140, R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1949, 63 pp., f. 1,25.
Op heldere en bevattelijke toon worden hier aan de ouders een reeks practische wenken gegeven bij de moeilijke taak van de opvoeding hunner kinderen.
| |
Taal en letterkunde
Dr G.S. OVERDIEP, Syntaxis en Stilistiek, voor den druk bezorgd door Dr G.A. van Es. - Verzamelde opstellen over Taal- en Letterkunde IIe d., Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 258 blz., geb. Fr. 170.
Men kent de stilistisch-syntaktische taalmethode van wijlen Professor Overdiep. De taal is voor hem een sociaal en een individueel verschijnsel, dat in tijd en ruimte zich uitstrekt; hij beschrijft ze bij enkele individuen uit dezelfde periode; zo maakt hij normen op, waaraan hij tenslotte weer het individu zal meten. Zijn werkwijze is dus beschrijvend en inductief; om de beurt psychologisch, sociologisch, sociologisch-psychologisch.
Maar zij raakt de werkelijkheid en zij maakt één. Samen met de taal, benaderen en doorvorsen we den mens, de groepering van mensen, de stad en provincie, het volk! Daarbij horen taalstudie en literatuur weer tot één werkelijkheid; de gesproken en de geschreven taal worden in onderling verband gezien; verleden en heden krijgen beide hun deel, en het heden wordt levend gelijk het verleden!
Dit tweede deel van 'Verzamelde opstellen' volgt op een eerste over 'volkstaal en dialektstudie'; een derde zal volgen over 'stijl en litteratuurgeschiedenis'. Zie de drie titels naast elkaar: samen geven ze het ruime veld aan, waarop Professor Overdiep onverdroten en onvermoeid, geduldig en plichtgetrouw, ontdekkend en revelerend, jaren arbeidde.
Em. Janssen
M. MOK, Vergeefs Gebaar. - Bayard reeks, Kroonder, Bussum, 43 pp.
Een bundel nogal esoterische verzen.
Jacques BENOIT, Ex Corde. - Sllijthoff, Leiden, 63 pp.
Een herdrukte en vergrote verzenbundel die veel religieuze poëzie bevat.
| |
| |
Frans Van ISACKER, De Wereld verandert. - Elsevier, Brussel, 1949, 404 blz., Fr. 145.
De bespreking van dit boek stelt de katholieke recensent voor een moeilijke taak. Deze kroniek van de wijdvertakte, kroostrijke, welgestelde en katholieke familie Toorop, aan wie de beproevingen van de oorlog niet voorbijgaan, levert ontegensprekelijk het bewijs van de grote litteraire gaven van de jonge schrijver. Deze kroniek is weliswaar nog te los gebouwd om eigenlijk een roman te zijn, maar de vlotte verteltrant en het spontaan verbeeldingsvermogen van dit eerste boek verraden een meer dan gewoon talent. Des te pijnlijker valt het ons de lezing er van niet te kunnen aanbevelen, om redenen die eigenlijk met literatuur niets te maken hebben. De familie Toorop vertoont ons het beeld van een bourgeois-milieu waarin het katholiek geloof een loutere traditie is geworden, het afsterven nabij. Er wordt nog naar de mis gegaan in een kapelletje, waar men gelukkig aan het sermoen ontsnapt - de parochiekerk is toch zo ver! De enige vrome persoon blijkt een ongenietbare kwezel te zijn, en de soutane van een der zoons, de bode van alle onheil. Er wordt geflirt en gevrijd, dat het een aard heeft en de schrijver heeft niet kunnen weerstaan aan de verleiding om door de beschrijving van zondige scènes zijn boek van moreel standpunt gezien nutteloos onaanvaardbaar te maken. De schrijver waarschuwt, dat zijn kroniek een mengsel is van Dichtung und Wahrheit. We hopen, maar zonder veel gronden, dat het lichtzinnig en futiel burgerlijk bestaan van de jonge Toorops, hetwelk ons hier bijna argeloos wordt weergegeven, tot de Dichtung behoort. Het spijt ons de lezing van deze eersteling van een talentvolle jonge katholieke schrijver te moeten afraden.
S.
Thomas J. de VRIES, Duutsche Sermoenen door Magister Joan Cele. - Bloemlezing met inleiding. - Tjeenk Willink, Zwolle, 1949, 77 pp., fl. 1,80.
Joan Cele was de eerste rector van de Zwolse 'clercken' school, welke hij, dank de pedagogische kwaliteiten van zijn bestuur, tot hoge bloei wist te brengen. Vriend van Geert Groote, trok hij met deze in de jaren 1877 of '79 naar Groenendaal, waar hij zich liet inwijden in de leer, zowel als in de taal van Ruusbroec. Hoe groot de invloed van de vader van het mystieke proza op Cele is geweest, blijkt uit de 43 sermoenen die hem, op goede gronden, door de Vries worden toegekend. Met het uitgeven van een kleine bloemlezing uit deze Sermoenen, vestigt de Vries de aandacht op een zeer belangrijke figuur uit de Moderne Devotie. Het is te hopen dat voldoende fondsen kunnen worden bijeengebracht, om het hele 'Prekenboek' van Cele, dat zowel in taalkundig als in geestelijk opzicht veel schoons doet vermoeden, onder het publiek te brengen. Zou deze uitgave niet kunnen worden opgenomen in de serie 'Tekstuitgaven' van Ons Geestelijk Erf?
B.V.R.
| |
Kunst en cultuurleven
Al. De MAEYER en Dr Robert ROEMANS, Een kwart eeuw toneelleven in Vlaanderen. - Boekhandel-Uitgeverij 'Van Maerlant', Antwerpen, 1948, 288 blz., Fr. 250.
Dit lijvig werk bevat de analytische inhoudstafel en de klappers bij de zes-en-twintig jaargangen van het maandschrift Toneelgids (1909-1914, 1918-1940). Met recht draagt het nochtans zijn titel: het gehele Vlaamse (en zelfs ruimere) toneelleven ligt in Toneelgids gevat; omgekeerd heeft Toneelgids dat leven grondig beïnvloed en gewijzigd.
Tussen de twee oorlogen, vooral van 1919 tot 1930, steeg en verbreidde zich, ongemeen hoog en wijd, het Vlaams toneel. Was het de laatste drager misschien van het heroïsch Vlaams idealisme, dat nu is weggekwijnd? de laatste hoge inspanning van een opstrevend volk, dat nu neergaat? Wij weten het niet. Maar
| |
| |
namen als Dr O. de Gruyter, Johan de Meester, Staf Bruggen, Anton van de Velde, vaagt men, voor de eens verrukte getuigen van hun prestaties, nooit meer weg; het minst van al, voor wie achter de schermen mocht kijken, den naam van Hector Bernaerts.
Dom L. BARON, L'expression du Chant grégorien. Commentaire liturgique et musical des Messes des Dimanches et des principales fêtes de l'année. I. Le temporal de l'Avent à Pâques, II. Le temporal de Pâques à l'Avent. - Abbaye Ste Anne de Kergonan, Plouharnel, Morbihan, Presses de Belgique, Brussel, 1947 en 1948, 345-46 en 390 blz., Fr. 100 per deel.
Het kan een omstreden vraag blijven of in het kunstlied de tekst dan wel de muziek hoofdzaak is, en welke van beide componenten bij een gebeurlijk conflict moet onderdoen. De kwestie is dan ook door verschillende componisten in beide richtingen opgelost. Toch, wil men het zingen van teksten rechtvaardigen, moeten beide elementen - woord en klank - zodanig tot eenheid versmelten dat het gezongen woord dieper en vollediger uitdrukking geeft aan het esthetisch beleven in de scheppende of reproducerende kunstenaar dan het louter gesprokene.
Deze tot eenheid gegroeide samenvoeging van woord en klank, met haar verhoogde intensiteit in de uitdrukkingsmogelijkheid, noemen wij expressiviteit. Die expressiviteit in de Gregoriaanse muziek te achterhalen en te omlijnen is de opzet van schr.
De Gregoriaanse zang leeft in een eigen klimaat. Om te beseffen wat hij aan de mens van onze tijd te zeggen heeft is het niet alleen nodig een inzicht te krijgen in de eigen technische middelen, rhythme en modaliteit die ver van onze moderne hoorgewoonten liggen; er is bovendien een ruim begrip vereist van zijn inspiratie, d.i. de religieuse beleving waaruit hij is ontstaan.
Dit zijn de opvattingen die voor den schrijver van het hier besproken werk richtinggevend waren bij het opstellen van zijn commentaren over de Gregoriaanse gezangen. Tekst en melodie worden tot in hun fijnste nuances ontleed. De liturgische context waarin deze gezangen pas hun volledig reliëf krijgen wordt nauwkeurig omschreven. Op deze basis kan dan een poging worden gewaagd om de expressiviteit van het Gregoriaanse repertorium te laten aanvoelen. Meer dan een aanwijzing, een op-weg-zetten, kan dit nooit zijn, want het blijft steeds de onvervangbare taak van den zanger de expressieve kracht die in deze composities schuilt door eigen levende vertolking tot werkelijk aanzijn te brengen.
Meerdere commentaren op de liturgische gezangen zijn reeds verschenen. Dit werk verdient nochtans bizondere aandacht én om de volledigheid waarmee het repertorium werd behandeld én om de grondigheid der ontledingen. Aan alwie door beroep of esthetische belangstelling een grondige kennis onzer liturgische muziek wenst zal dit boek hoog te waarderen diensten bewijzen. Twee delen zijn verschenen die het Tijdeigen omvatten. Een derde deel, over de voornaamste Heiligenfeesten, wordt nog voor dit jaar aangekondigd.
G. De Wolf
S. TROELSTRA-BOKMA de BOER en Dr J. POLLMANN, Het Spel van Moeder en Kind. - De Toorts, Heemstede, 1948, 158 pp.
Deze verzameling 'Oude kinderrijmen voor jonge ouders' verdient in alle opzichten belangstelling. Mevr. Troelstra-Bokma, die deze liedjes verzameld heeft, had op de eerste plaats als practisch doel voor ogen, dat men die rijmpjes opnieuw zou zingen, en het succes van de eerste uitgave wettigt het vermoeden dat dit gedeeltelijk bereikt werd. J. Pollmann, die de verzameling persklaar maakte en de voornaamste bedoeling van Mevr. Troelstra-Bokma deelde, zag in dit werkje ook een bevestiging van zijn algemene opvattingen over het echte volkslied: van inhoud 'hard als een bikkel', oprecht, meewarig en spottend soms, nooit sentimenteel; ongekunsteld van vorm, zo literair als muzikaal; conservatief en toch levend; met als essentiële eis, dat het gezongen of gespeeld wordt, en daarom noodza- | |
| |
kelijkerwijze met een eenvoudige muzikale lijn, beperkte toonomvang en sterk-uitgesproken, rijk gevarieerd rhythme. Dus ook voor de studie van het volkslied een interessant werk.
A. Boone
Dr A. STUBBE, Bruegel en de Renaissance. Het probleem van het manierisme. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1948), 232 blz., 22,5 × 14,5 cm., ing. Fr. 115, geb. Fr. 140.
Dit boek is een poging tot begrip en bepaling van de 16-eeuwse kunst, eerder dan een studie over Bruegel. Deze eeuw vol contradicties, waarvan S. een schitterend beeld ophangt, valt moeilijk met één definitie te omschrijven. Terecht worden de leemten aangetoond van de kunsthistorische theorieën, die pogen haar gehele kunst onder de naam Manierisme samen te vatten. Overigens beantwoordt deze term al even weinig aan de inhoud die hij dekt, als de namen Romaans, Gotisch, enz., iets wat S. vaak uit het oog schijnt te verliezen, wanneer hij een begrippen-discussie opent. Daartegenover poogt hij dan zelf tot een omschrijving van deze kunst te komen, maar hij begaat o.i. een vergissing wanneer hij hetgeen hij zelf de 'meerderheidskunst' noemt, tegenover die van een 'geniale minderheid' in het debat betrekt: wanneer deze minderheid Tintoretto-Pontormo-Michelangelo-Greco heet, dan gaat het niet op, tegenover hen de meerderheid van een leger Salviati's, Vasari's en tutti quanti te stellen; naar het werk van de genieën, en niet naar dat van de epigonen ener vergeten grootheid, wordt een kunstperiode door de geschiedenis gewaardeerd en bepaald. In zover S. echter het voorbarige van gegeven omschrijvingen, en de complexiteit van het probleem aantoont, betekent zijn studie een vruchtbaar peilen naar de cultuurwaarden van deze zeer bewogen tijd.
A. Deblaere
| |
Land- en volkerenkunde
James MORIER, Hadji Baba uit Ispahan. Ingeleid en vertaald door G.W.J. Drewes. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1948, 493 pp.
Een boek over Perzië, met zijn eigenaardige toestanden en kleurrijke gewoonten, heeft, al is het dan ook meer dan een eeuw geleden geschreven, ook tot op heden nog zijn belang. Morier was Engels gezant in Perzië tijdens Napoleon en heeft voor Engelse diplomaten een klassieke verhandeling geschreven over het volkskarakter der Perzen. Hij heeft daarvoor de vorm gekozen van de avonturenroman, over een schelmachtig type, dat met het op en neergaan der fortuin met alle lagen van de bevolking in aanraking komt.
De gewoonten en gebruiken zijn onderhoudend geschreven en zijn voor een deel ongetwijfeld nog altijd hetzelfde gebleven. Professor Drewes heeft een vlotte vertaling geleverd en een uitgebreide verklarende woordenlijst toegevoegd.
C. Kock
Prof. Dr L.H. GRONDIJS, Tussen twee werelden. Studies over de bewoners van Oost-Europa. - 2e dr., Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1949, 389 pp.
Het boek bevat een respectabele hoeveelheid cultuur-historisch materiaal door Prof. Grondijs bij elkaar verzameld tijdens verschillende reizen en gedeeltelijk in voordrachten al verwerkt. Het gebied, dat gaat van Finland tot in Servië, heeft als geen ander in Europa cultluurgolven over zich heen zien gaan en toch een eigen karakter weten te ontwikkelen, getypeerd door Slavische vroomheid en hartstochtelijkheid.
De stof is nog al heterogeen, zij handelt over bezoeken aan Grieks katholieke kloosters, Middeleeuwse geschiedenis van onbekende Slavische rijkjes, praehistorische opgravingen, benevens vele folkloristische gegevens; kortom teveel om het in één verband te kunnen brengen, terwijl het als reiservaring niet voldoende boeiend geschreven is.
Om de actualiteit van het gebied
| |
| |
blijft het boek belangwekkend. Het is nu na de oorlog, door Elsevier opnieuw met aantrekkelijke foto's uitgegeven.
C. Kock
Charles BELL, Portret van den Dalaï Lama, vertaald door René Verbeeck. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1948, 400 blz., ing. Fr. 150, geb. Fr. 180.
Thibet in Midden-Azië is een van de meest onbekende landen ter wereld, omdat geen vreemdeling er een voet mag zetten. Een Engels ambtenaar slaagde er in van uit Indië vriendschap aan te knopen met den dertienden Dalaï Lama, de god-koning, en later als Brits Gevolmachtigd Minister een tijd lang in de hoofdstad Lhasa te verblijven.
Dit boek is de neerslag van zijn ervaringen en van zijn talrijke gesprekken met den Dalaï Lama, ministers en andere hoge lama's. Het leidt den lezer in in de wonderbare en diep religieuze Aziatische wereld, vertelt hoe een Dalaï Lama, incarnatie van Boeddha, ontdekt wordt en hoe de dertiende zijn land geestelijk en politiek leidde.
Het werd prettig geschreven en - afgezien van enkele herhalingen - blijft het een interessante kennismaking met dit onbekende land en met den geestelijken gezagdrager van Siberië, Mongolië en Midden-Azië.
P. Lenders
| |
Geschiedenis
Mgr Dr Jan O. SMIT, Pastor Angelicus, Paus Pius XII. - Romen & Zonen, Roermond, 1949, 405 pp., in linnen f. 17,50.
Mgr Smit verkeert in de gelukkige omstandigheid, dat hij van dichtbij het pauselijk hof kan waarnemen. Tevens gaat zijn wetenschappelijke aanleg uit naar de studie van het Vaticaans verleden en zijn schatten en heiligdommen. De vruchten hiervan zijn de Nederlandse lezers niet onthouden. Daarom was Mgr Smit de aangewezen man om ter gelegenheid van het gouden priesterfeest van paus Pius XII een voorlopige levensschets van de 'pastor angelicus' samen te stellen. In dit fraai uitgegeven werk, met talrijke platen geïllustreerd, zien we de opgang van de jeugdige Pacelli naar het hoogste geestelijke gezag zodanig door de Voorzienigheid aangewezen als, met uitzondering van de H. Petrus, niet licht bij een zijner honderden voorgangers van te voren kon worden waargenomen. Geen paus is natuurlijkerwijze door zijn veelvuldige gaven, door zijn talenkennis, door de beheersing van het woord, door de ondervinding in zijn gevarieerde functies, bijna over de hele wereld opgedaan, zodanig gepredestineerd voor Stedehouder van Christus als Pius XII, waarbij we nog abstractie maken van de bovennatuurlijke sfeer, waarin deze uitverkorene zijn leven doorbrengt. Zijn de pogingen om de machthebbers dezer wereld tot het juiste inzicht van vrede en recht te brengen totnogtoe niet geslaagd, zijn encyclieken b.v. over de Liturgie en de Katholieke Actie, geven de richtlijnen, binnen welke de katholieken hun in- en uitwendig leven inrichten. Dit alles en veel meer wordt door de schrijver helder en boeiend uiteengezet. Een eigenhandig in het Nederlands - volgens de oude spelwijze - geschreven apostolische Zegen gaat aan de inhoud van dit boek vooraf. Mogen we nog opmerken, dat Hindenburg (blz. 48 en 51) geen 'rijkskanselier' is geweest.
K.J.D.
Alfred FABRE-LUCE, Een Koninklijke Tragedie. Het Geval Leopold III. Geautoriseerde vertaling. - ''t Galjoen', Merksem, z.j., 255 blz., Fr. 78.
Na 'Het Proces van Leopold III' van Oud-Minister E. Ronse, de 'Léopold III, roi des Belges' van G.H. Dumont, en de documenten-uitgave 'Verslag van de Commissie Servais', vergast Alfred Fabre-Luce ons op een kort maar degelijk boek over den verbannen Belgischen Koning. Niet alleen geeft de auteur
| |
| |
een duidelijke uiteenzetting van het geschil tussen Leopold III en zijn ministers in 1940 en van den twist over de terugkomst, maar hij tracht de echte, zelden openlijk uitgesproken redenen der anti-Leopoldisten te achterhalen. Daaruit blijkt, dat er tegen den Koning wel opwerpingen gemaakt kunnen worden, en tevens, dat juist deze enigszins kortzichtige bezwaren des te meer het juiste inzicht, de vooruitziende politiek en de machtige persoonlijkheid van Leopold III doen uitkomen. Aan deze studie zijn een dertigtal bijlagen toegevoegd (blz. 177-253) met merkwaardige teksten van redevoeringen of verslagen tussen 1936 en 1945. Dat een zo innemende, zo sterke, zo helderziende vorst in deze donkere naoorlogse jaren door zijn onderdanen in ballingschap wordt gehouden, zal latere geslachten verbazen en ergeren.
M. Dierickx
Leo DE WACHTER, Repertorium van de Vlaamse gouwen en gemeenten IV (Gemeenten T tot Z - Register). - De Sikkel, Antwerpen, 1948, XV-396 blz., ing. Fr. 360, geb. Fr. 400.
Van 1942 tot 1945 verschenen de drie eerste delen van dit repertorium dat nu met dit IV deel volledig voor ons ligt. Het telt 75.000 verwijzingen naar 13.000 boeken en een 500 tijdschriften, verschenen tussen 1800 en 1940. Het eerste deel geeft 4800 referenties voor de geschiedenis en de heemkunde van het Vlaams gedeelte van België, chronologisch en systematisch geordend, en daarna duizenden verwijzingen voor elk der vijf Vlaamse provincies (ook enige honderden voor Henegouwen en Luik); in de delen II-IV behandelt de auteur alfabetisch alle Belgische gemeenten benoorden de taalgrens en ook enige randcentra. Men kan enigszins den rijkdom van dit repertorium realiseren, als men ziet dat Tielt 151 referenties telt, Tienen 299 en Tongeren 519. Het is de bedoeling van de auteurs periodisch de bibliografie aan te vullen en bij te houden.
Dit grootse bronnenwerk moge leemten hebben en kritiek uitlokken o.a. voor de gebruikte afkortingen - zie onze besprekingen van de drie eerste delen in 'Streven', X, 1942-43, pp. 378-379; XI, 1943-44, pp. 251-252; XIII, 1945-46, p. 152 - het is een feit dat men er steeds referenties van boeken of artikels aantreft, die men elders tevergeefs zoekt. In België is het voortaan onmogelijk zich met geschiedenis of heemkunde op te houden zonder dit onmisbaar repertorium voortdurend bij de hand te hebben; en voor de algemene geschiedenis der Zuidelijke Nederlanden is het eerste deel, als aanvulling bij de 'Bibliographie de l'Histoire de Belgique' van H. PIRENNE, onontbeerlijk. Wij hopen dan ook, dat de auteur binnen afzienbaren tijd de sinds 1940 verschenen werken en artikels, en enige vergeten studiën, in een aanvullend deel zou verwerken.
M. Dierickx
Alc. MENS O.F.M. Cap., Oorsprong en betekenis van de Nederlandse begijnen- en begardenbeweging, in Verhandelingen der Kon. Vlaamse Acad. voor Wet., Lett. en Schone Kunsten van België. - Standaard-Boekh., Antwerpen, 1947 (1948), XXX-451 blz., ing. Fr. 300., geb. Fr. 350.
Over de begijnen en begarden, die door hun gematigdheid met het wezen van den Nederlandsen, en vooral van den Zuidnederlandsen mens als vergroeid zijn, waren reeds verscheidene studiën geschreven, o.a. door L. Philippen en vooral door Dr J. Van Mierlo, jr; Dr Alc. Mens echter biedt ons nu voor het eerst een meesterlijke studie over de samenhang van deze godsdienstige beweging met andere soortgelijke in de Middeleeuwse christenheid.
In een eerste Deel geeft hij een uiteenzetting over de devotie tot de mensheid van Christus en over het opkomen der evangelisch-apostolische bewegingen in heel het Middeleeuws Europa. Het tweede Deel beschouwt diezelfde stroming in de Nederlanden, de minne-mystiek, de devotie tot het kind Jezus en den gekruisten Christus, en het armoede- en predikideaal. In het derde Deel gaat het meer bepaald over de Nederlandse begijnen en begarden, al reikt de blik nog dikwijls genoeg over de landsgrenzen heen.
Den rijkdom van deze gedegen studie kunnen wij slechts even laten vermoeden. Het orthodoxe begijnen- | |
| |
genootschap heeft, zoals de Franciskaner- en Dominicanerorden, zijn evangelischen levensvorm geput uit Oosters-Byzantijnse idealen, naar Westerse opvatting beoefend in een Europees milieu. Wat deze twee bedelorden in het begin der XIIIe eeuw in het Zuiden van Europa bewerkten, dat bracht op het einde der XIIe eeuw reeds de begijnenbeweging in het Noorden teweeg, met haar evangelisch ideaal en ziekenverpleging. Duidelijk toont de auteur, dat de begijnen uit de 'reclusen' zijn ontstaan, dank zij een conjunctuur van religieuze en ook sociaal-economische beweegredenen. Ten slotte, in tegenstelling met P. Van Mierlo, die de naam 'begijn' van 'albigens' afleidt, meent de auteur dat het woord komt van 'bege', het huidige Franse 'beige': 'ongeverfd', dat doelde op de kledij der begijnen. Uit deze enkele randbemerkingen zullen de kenners kunnen opmaken, welke aanwinst voor de geschiedenis van de Kerk en van de Nederlandse vroomheid deze grondige studie betekent.
M. Dierickx
W. ULLMANN, The Originis of the Great Schism. - Burns Oates, Londen, 1948, XIII-244 blz., 18 s.
Nadat de Paus 70 jaar in Avignon had gewoond, was eindelijk Gregorius XI (1370-1378) naar Rome teruggekeerd. Na diens dood koos het Conclaaf onder de dreiging van het Romeinse volk, maar voldoende vrij, en dus geldig, de bisschop van Bari, Urbanus VI (1378-1389). Vijf maanden later echter, kozen de 13 niet-Italiaanse kardinalen, met stilzwijgende goedkeuring van de Italiaanse, een tegenpaus Clemens VII, die te Avignon ging wonen. Het gevolg was een verwarde periode van veertig jaar, met twee en zelfs drie pausen, die de Christenheid ontzaglijke schade berokkende.
De vraag is: hoe konden de Kardinalen een tegenpaus kiezen en zo het grootste onheil over de Kerk neertrekken, dat deze ooit heeft getroffen? Soms wijst men op de nationalistische tendenzen van de Franse kardinalen, meestal op het strenge, hautaine optreden van Urbanus VI, of op de wereldse geest van de Kardinalen. Het is de grote Verdienste van Ullmann's studie, o.i. afdoend, te hebben aangetoond dat de reden dieper is te zoeken. Eigenlijk wilden de Kardinalen een 'breder basis' aan de Kerk geven, zich deelachtig maken aan het opperste bestuur der Kerk, zoals zij sinds 70 jaar practisch hadden gedaan. Toen Urbanus VI zich hier niet toe leende, oordeelden zij zich bij machte hem af te zetten als 'inaptus', onbekwaam. De theologen en canonisten sprongen hen bij, en nu ging de conciliaire theorie met reuzenschreden vooruit. Een verdere ontwikkeling van deze ideeën zou tot het Gallikanisme en het Protestantisme leiden. De auteur schildert treffend het hele complexe gebeuren van Urbanus' verkiezing, van het schisma en zijn gevolgen, maar zijn grote verdienste is het aangegeven dieptezicht.
M. Dierickx
Corrig.: In het Mei-nummer is op p. 874, eerste kolom na de 23e regel een regel weggevallen. Men leze: Een anti-lawaaicampagne, zó opgevat en begrepen dat zij voor de mens bedoelt te zijn een automatisch wegvallen van al te grote nadrukkelijkheid in uitingen...
|
|