| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Silvester van VEGHEL O.F.M. Cap., Het gebedsleven. - J.H. Gottmer, Haarlem-Antwerpen, 1948, 503 blz., geb. f, 8,50.
De S. heeft geen wetenschappelijke verhandeling willen geven, maar wel een leidraad voor allen die in het innig verkeer met O.L. Heer verder willen komen (inleiding). In zijn lijvig boek leidt hij ons dan stap voor stap van het mondgebed tot de hoogste contemplatie. Dat alles op een onderhoudende wijze en met een zeer goed uitgestippeld plan. De helderheid van ieder deel wordt nog bevorderd door een schema dat S. in het begin van ieder hoofdstuk liet drukken. Het consulteren of weervinden van gegevens is uiterst gemakkelijk.
Het boek getuigt van een grote theologische belezenheid. De leer over het gebed put hij uit de grootste geestelijke auteurs, vooral van de Franciscaanse orde. Deze traditie kent hij door en door en hij heeft zijn soms al te lang exposé weten af te wisselen door honderden citaten, mooie gebeden van de H. Franciscus, de H. Bonaventura en vele anderen.
Indien ik de leer moet karakteriseren: oerdegelijk, gezond en klassiek, maar streng kloosterlijk. S. heeft willen innoveren, maar trouw de leer van zijn orde en van talrijke andere geestelijke schrijvers weergegeven.
Het ascetisme dat er in wordt aangeraden, is streng kloosterlijk, en weinig aangepast aan mensen die niet metterdaad aan alles kunnen noch mogen vaarwel zeggen. Ze zullen wel ontmoedigd het boek neerleggen, met de gedachte: een echt gebedsleven is dus alleen voor kloosterlingen weggelegd... Wanneer verschijnt eens in Nederland, 'Het Gebedsleven... voor de leek'?
De S. schrikt er niet voor terug om vaak het gebed voor te stellen als een liefdesbetrekking tussen twee geliefden - of bruid en bruidegom. Ook dit gaat terug op grote autoriteiten, maar blijft altijd voor velen een met voorzichtigheid te gebruiken methode. De uiterst strenge voorwaarden voor ieder gebedsleven, dat geen jammerlijk zelfbedrog wil worden, heeft hij niet verdoezeld, integendeel, en dat is wel de grootste eigenschap van dit werk.
André Fransen
P. CONSTANTINUS O.F.M., Cap., Speculum Christi. IIe en IIIe deel. 2 maal 45 conferenties gehouden voor priesters. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1948, resp. gen. f. 6,15 en f. 7,00; geb. f. 7,40 en f. 9,15.
Delen II en III beantwoorden wat stijl, vorm en methode betreft, geheel aan het 1e Deel. De meditaties die hier voorgehouden worden zijn rijk aan inhoud en zeer positief opgebouwd. Schrijver geeft blijk van een grote belezenheid en kennis, niet alleen van de H. Schrift, theologie en andere religieuze wetenschappen, maar weet ons zijn conferenties steeds actueel te maken door veel aan te halen uit de talrijke priesterromans van de laatste jaren. Dat geeft aan die meditaties een heel eigen frisheid, en zin voor het reële. Men voelt zich begrepen. Hier wordt niet in abstracto gesproken, en men leest graag verder. Als meditatieboek vinden wij die drie delen minder geschikt, want in een half uur tijd zal de priester nauwelijks een meditatie aandachtig kunnen 'lezen', en wat blijft er nóg van eigenlijk gebed over?
Voor geestelijke verdieping op recollectiedagen, of als geestelijke lezing door het jaar heen, kunnen ze heel goed zijn. Ook priesters die retraites of instructies geven moeten aan religieuzen of priesters zullen daar een rijke bron vinden.
We kunnen niet anders dan die drie delen aanbevelen aan alle priesters.
A.F.
| |
| |
Mich. BRUNA, Bloemen uit Iona's rotsen. Uit het leven van Sint Columba (521-597). Serie: Gemeenschap der Heiligen. - Dekker en van de Veght, Nijmegen-Utrecht, 1948, 103 pp., f. 2,50.
Schrijver heeft het aangedurfd om ons uit het grijze verleden de figuur van S. Columbanus weer voor de geest te toveren. Hij deed het met grote speelsheid - en niet zonder vreugde zal de lezer enige uren op dat 'eiland der Heiligen' toeven - in de tijd toen de 'Druïden' nog leefden, in een tijd van ruwe zeden maar groot geloof.
Veel legendarisch is in dat leven, en schrijver weet zeer goed dat de geschiedenis van het legendarische te onderscheiden niet meer in onze macht ligt. Wat hem het meest bewezen leek, vertelde hij ons in een sobere maar prettige verhaaltrant.
De illustraties kunnen ons niet bekoren.
A.F.
A.H.J. van GROENENWOUD O.P., Sint Dominicus. Serie: Gemeenschap der Heiligen. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen-Utrecht, 1948, 137 pp., f. 2,50.
In dit korte boek heeft de schrijver het zo vruchtbare leven van S. Dominicus weten weer te geven. Vulgarisatiewerk, zeker, maar waar een grondige kennis en studie achter zit.
Hij wou Dominicus' ziel beschrijven door hem in zijn zo actief apostolisch leven weer te plaatsen. Door al het feitenmateriaal heen straalt zeker de beminnelijke heilige wel door, maar graag hadden we meer over hem zelf gehoord, waren we wat langer blijven stilstaan bij Gods werking in die rijke ziel. De man gaat wat schuil achter zijn apostolisch werk.
A.F.
Mr W.J.A.J. DUYNSTEE, Burgerlijk Recht en Zielzorg, 6e dr. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1948, 282 pp., ing. f. 7,50; geb. f. 10,-.
Een in details gaande bespreking van dit voortreffelijke werk is hier overbodig; we kunnen volstaan met een aankondiging van deze nieuwe uitgave, die door Mr F.M.J.J. Duynstee is bijgewerkt, wat met name in het familierecht zeer bruikbare gegevens heeft opgeleverd.
We hebben slechts bezwaar tegen één bladzijde, nl. VIII, of liever tegen een verkeerde interpretatie daarvan, die echter in de praktijk voorkomt. Daar wordt nl. de indruk gewekt, als zou de opleiding tot zielzorger een zo omvangrijke positieve wetskennis als dit boek bevat mede moeten beogen. Dat is, Goddank, niet het geval: de specialist en de professor zullen zich deze studie moeten getroosten, maar de toekomstige biechtvader, pastoor, kapelaan, geestelijk adviseur enz. enz. kunnen uitstekende practische godsdienstige en geestelijke leiding geven zonder zoveel 'techniek'. Wat niet wegneemt, dat ze goed zullen doen het werk in hun boekenkast te zetten, want het kan zo nu en dan zeer te pas komen!
P. Huizing
Eduard EICHMANN, Lehrbuch des Kirchenrechts auf Grund des Codex iuris canonici; I Band; Einleitung. Allgemeiner Teil und Personenrecht. Neu bearbeitet von Klaus Mörsdorf. 6e Auflage. - Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1949, 528 pp., in linnen 14 DM, geb. 18 DM.
De speciale kwaliteiten van Eichmanns commentaar op de Codex zijn voldoende bekend. Het is van het begin af aan zijn opzet geweest, niet alleen het detailwerk te leveren en afzonderlijke canones uit te pluizen, maar meer aan de grote lijnen in het kerkelijk rechtssysteem en de betekenis dier voorschriften voor het kerkelijk leven aandacht te wijden. Deze richting wordt door Mörsdorf voortgezet. Door uitbreiding en verdeling over drie delen van de stof - een 2e deel zal het zakenrecht, een derde het procesrecht behandelen - is het bovendien mogelijk gemaakt, nu ook practische vragen ruimer dan Eichmann het deed te bespreken. Mede door het zorgvuldig verzorgde apparaat van verwijzingen naar rechtsbronnen en literatuur is dit Codex-commentaar, zoals het nu gegroeid is, een der, niet zo heel talrijke, zéér goede.
P. Huizing
| |
| |
Ludovicus BENDER O.P., Ius Publicum Ecclesiasticum. - Paul Brand, Bussum, 1948, 232 pp., f. 7,90.
In het voorwoord wordt ons de speciale bedoeling van dit werk over het publiek recht van de Kerk aangegeven: én wat de indeling aangaat, én wat de bewijsvoering betreft, beoogt schrijver enige verbetering op de bestaande handboeken aan te brengen. Met name streeft hij ernaar, zijn stellingen zo in het geheel van sociale en juridische grondbeginselen te plaatsen, dat de critische bewijsvoering ook steekhoudend blijkt t.o. de moderne dwalingen. Inderdaad is de uiteenzetting uiterst lucied. Speciale vermelding verdient de aanmerkelijk verbeterde weergave van de leer over de 'indirecte macht' der Kerk in tijdelijke aangelegenheden. Als leerboek overtreft dit werk wel alle bestaande in helderheid en overzichtelijke samenstelling. Overigens blijft voor tal van begrippen, b.v. de Kerk als 'bovennatuurlijke', de staat als 'natuurlijke' gemeenschap, 'volmaakte' gemeenschap, verhouding van Kerk en staat, de 'juridische' constructie der Kerk enz. - een dieper gaande ontleding gewenst en mogelijk.
P. Huizing
Heinrich FICHTENAU, Askese und Laster in der Anschauung des Mittelalters. - Verlag Herder, Wien, 1948, 128 pp., sfr. 9,80.
Het is zonder twijfel een hoogst interessante onderneming te ontdekken wat de eerste en de middeleeuwse christen, de Romeinse en de Germaanse onder 'ascese' verstonden, en in welke ondeugden zij de kern van alle boosheid zochten. Vooral wanneer de samenhang daarvan met heel hun wereldbeeld belicht wordt. Dit werkje geeft voor deze ontdekkingstocht enkele grote lijnen aan. Het is jammer, dat, misschien uit apologetische overwegingen, de schrijver begint met een tiental slecht verteerbare bladzijden van de 'neuere Ansichten über die Askese: Protestantismus und Vitalismus, 'Weltflucht', 'Doppelte Moral'. Het belast ook de verdere uiteenzetting met een ietwat quasi-diepzinnigheid.
P. Huizing
Martin HARRISON, O.P., The Everyday Catholic. - Blackfriars Publications, Oxford, 1947, 376 pp., 10 s. 6 d.
In deze verzameling van meer dan zeventig korte opstellen worden onderwerpen behandeld die in onmiddellijke betrekking staan met het leven van iedere dag van iedere katholiek. Veruit de meerderheid vormt een bespreking van punten uit de zedeleer, waarbij de schrijver in bevattelijke taal telkens de grondbeginselen naar voren brengt. Ofschoon dus op de praktijk gericht, is dit boek tegelijkertijd leerzaam en vormend. We vinden het slechts jammer dat er niet wat meer plaats werd ingeruimd voor dogmatische onderwerpen.
P.
| |
Taal en letterkunde
Denis GWYNN, Father Dominic Barberi. - Burns Oates, London, 1947, 254 pp.
Dit is een vlot geschreven en interessant boek. Vooral als een jonge man met een 'late' roeping ooit mocht twijfelen aan de bereikbaarheid van zijn verre ideaal, kan de lezing van Dominic's leven hem zijn geschokt vertrouwen in Gods bijstand volledig hergeven, voor altijd.
Dominic was een eenvoudige, italiaanse boerenjongen. Nooit naar school gegaan - in de 18e eeuw bijna algemeen - zou hij bovendien zijn gehele leven lang enigszins simplistisch van opvatting blijven over vele gewone dingen van het leven, behalve in het ene, de wijsheid van zijn wonderlijk ontwikkeld geestelijk inzicht. Zo wordt het begrijpelijk, dat Newman op een late avond van 1845 zich door Dominic in de Kerk wilde laten opnemen te Littlemore. Hoe deze hoogstaande intellectueel bij voorkeur neerknielde voor deze eenvoudige priester is een meditatie apart waard.
Denis Gwynn schreef dit boek
| |
| |
echter vanuit zijn diepgaande kennis van de Oxford Movement, zodat zijn te kort aan kennis van de passionistische spiritualiteit als een belangrijke onvolkomenheid gevoeld wordt; het was de voornaamste voedingsbron van Dominic's geestelijke kracht.
J.M.
Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Vierde deel. De Letterkunde van Renaissance en Barok in de zeventiende eeuw. Deel I, door Prof. Dr G.A. van ES en Prof. Dr G.S. OVERDIEP, met medewerking van Prof. Dr J. BROUWER. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Brussel, Teulings, 's Hertogenbosch, 1948, 462 blz.
Dit vierde deel van onze grote Geschiedenis van de Letterkunde stelt hoofdzakelijk de Noordnederlandse protestantse literatuur voor, in de eerste helft der zeventiende eeuw. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de letterkunde over het gehele land, met Camphuysen, Cats, Huygens en Revius, en de Amsterdamse literatuur, ruimer van geest, met Coster, Bredero, Starter, Hooft, Vondel vóór zijn bekering. Tussen beide grotere delen staat, nogal bondig behandeld, het verhalend proza.
Bij een grote onderneming als deze, kan men de mensen-verscheidenheid en de werkverdeling altijd betwisten en betreuren. Hoezeer verschilt bij voorbeeld Dr Overdiep met zijn leerlingen van Dr de Vooys wiens arbeid wij in het December-nummer bespraken (blz. 325-326)! En hoe verkeerd de indruk als zouden, zelfs in het Holland der zeventiende eeuw, het protestantse en het roomse leven tot den grond toe gescheiden en verscheiden zijn! Moet men Vondel dan tweevoudig behandelen, alleen omdat hij zich bekeerde? Nadelen en twistpunten zijn echter, bij zulk groots opzet, onvermijdelijk en dus te aanvaarden.
Intussen vinden we, in dit deel, onze grote klassieke auteurs door de voorstelling als vernieuwd. Zoek niet een zorgvuldig getekenden of gekleurden historischen achtergrond; zoek nergens een transversale doorsnee van het literaire leven: de bewerkers gaan van de taalkunde uit en beheersen daarmee de literatuur. Taal- en letterkunde horen voor hen bij dezelfde werkelijkheid; de literaire kunstwerken bestaan uit taalmateriaal; langs den weg van syntaxis en stylistiek benadert en doorvorst men ze gemakkelijk en veilig. Zie dus werken en dichters nogal schematisch samengebracht; maar leer, van een tekst of een werk uit, een kunstenaar psychologisch doorgronden, en zie hem in zijn bonten tijd dan leven als een enige gestalte.
Wij zijn de geleerde schrijvers dankbaar (niet het minst Dr Brouwer), omdat zij de literaire wetenschap en kennis, van de geschiedenis en de auteurs wèg, terugvoeren naar de taal en de werken. Zo staat het allerbelangrijkste weer vooraan. Zo leren we lezen, opmerken, genieten; onmiddellijk leggen we, tegenover Cats het meest, oppervlakkkige en nooit gecontroleerde vooroordelen af. Springlevend en flonkerend, snijdig en natuurlijk, vaardig en spontaan, dichterlijk en realistisch komen de ongeëvenaarde taal en techniek der 'groten' ons voor. In de 'gouden eeuw' dringen we binnen: niet met Hooft en Vondel alleen; ook met Cats en Huygens.
Em. Janssen
A. Den DOOLAARD, De vier Ruiters. - De Koepel, Nijmegen, 1948, 152 pp.
In dit lange gedicht in kwatrijnen, welks vier ruiters uit de Openbaring van Johannes zijn, beschrijft Den Doolaard de toestand der Westerse mensheid op het einde van en kort na de oorlog. Hij schreef dit gedicht volgens het Naschrift in de winter van '44 en de lente van '45. Het is een profetisch visioen en een profetische strafverkondiging over de mensheid. De auteur is teruggekeerd tot het Christendom, heeft het Marxisme verlaten en ziet de oorzaak van oorlogen en ellende in de boze begeerten van den mens zelf. Den Doolaard heeft altijd een grote macht over het woord gehad, schreef vroeger vooral plastisch en markant proza en schrijft hier plastisch en markante verzen. Dit is het opvallendste aan het gedicht, de sterke beeldende, forse markante uitdrukking. Niet zozeer als ongewone gevoelsverbeelding, als oorspronkelijke
| |
| |
vinding of verrassende samenstelling treft het geheel, doch door zijn krachtige expressie. In een lang naschrift legt Den Doolaard enigszins verantwoording af over zijn ontwikkeling van Marxist tot Christen zonder kerkgemeenschap, dakloze, maar 'dakloze onder Gods sterrenhemel'. Cuno van den Steene illustreerde het gedicht met enige forse houtsneden.
J.v.H.
Denijs Val BAKER, De Witte Rots. Vert. Hans de Vries. - De Driehoek, 's Gravenland, 1948, 201 bladz., ing. f. 3,90.
'De Witte Rots' is een verhaal van nog mythisch voelende en meelevende mensen uit Wales. Het geval is belangrijk genoeg, maar de schrijver is er niet in geslaagd mensen en gebeurtenissen tot een boeiend geheel te maken. Alles blijft flets en kleurloos en onwaarschijnlijk. De vertaling is goed verzorgd.
J.v.H.
W M. FRIJNS S.M.M., Vondel en de Moeder Gods. - H. Nelissen, Bilthoven, 1948, 593 bladz., ing. f. 19,50, geb. f. 22,50.
Dit lijvige boek is een uitvoerige omwerking van een veel kortere studie die in '28 verscheen en 'Vondel en de Zeestar' heette. Ik geloof niet dat na dit werk nog ooit iemand de moed zal hebben over Vondels Mariaverzen te schrijven. Het is inderdaad albeschouwend en alomvattend. De schrijver beheerst de Vondellitteratuur tot in de religieuze maandschriften toe en verwerkt deze in honderden voetnoten. Door de voorafgaande inleidende hoofdstukken en de brede behandeling van allerlei kwesties tussen de Mariaverzen door is het boek tegelijk een soort cultuur en een omvattende Vondelstudie geworden. Daardoor ook krijgt het een eigenaardige lezenswaardigheid en aantrekkelijkheid te meer. Ook daardoor dat de schrijver tot godsvrucht wil stemmen, mist het werk alle academische allure en wetenschappelijke dorheid. Anderzijds is het gevolg daarvan, dat het Vlaamse gemoed van den auteur gemakkelijk in bewondering en aanprijzing opgaat, wat nuchtere Noord-Nederlanders wel eens tot kritiek zal prikkelen. Een enkele maal stoot men op een vreemde uitspraak; zo staat er bv. op bladz. 188; ''n Verdere vraag is, of Maria de bekeringsgenade rechtstreeks verleende? dan wel, of zij zich bediende van de bemiddeling van tweede oorzaken...' De bedoeling is wel goed, maar de formulering bedenkelijk. De schrijver is soms geneigd de juiste matiging te vergeten, zo bezielt hem zijn onderwerp, wat de leesbaarheid weer ten goede komt. De typografische verzorging van het omvangrijke werk is uitstekend; vooral de reproducties van een aantal Maria-schilderijen sieren werkelijk het boek.
J.v.H.
Gerard KNUVELDER, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Tweede deel. Van 1600 tot 1778. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1948, 343 bl., f. 15, - en f. 17,50.
Kort na het eerste deel van Knuvelders Handboek verschijnt reeds het tweede, dat het tijdvak tussen vroeg-Renaissance en Romantiek behandelt. Zoals het eerste is ook dit deel een vrucht van ernstige studie; men gevoelt aldoor dat de auteur zich met liefde vermeid heeft in het tijdvak en de schrijvers waarvoor hij belangstelling vraagt. Knuvelder vertegenwoordigt eer het academische dan het artistieke type van litteratuurbeschrijving, ofschoon dit laatste niet te kort komt, getuige bv. zijn brede beschouwingen van en zijn voorliefde voor Hooft. Maar in het algemeen leest hij zijn schrijvers met een voortdurend oog op de achtergrond, op de culturele sfeer en de ideeënwereld, waarin een bepaald geschrift ontstaan is. Hij weet wat voorgangers over zijn stof geschreven hebben en heeft het eigen oordeel daaraan getoetst. Zo is dit altijd betrouwbaar en afgewogen. Een zekere voorliefde voor schematisme is in zijn werk bemerkbaar; zo is hij bv. overgevoelig in zijn speuren naar barok. Op zijn best lijkt hij mij, waar hij tegenover de 'grote figuren' der zeventiende eeuw staat en zijn mening daarover uitspreekt. Zijn oordeel over den lyricus Vondel is, naar mijn gevoelen, wat te gereserveerd. Al met al, is het een uitstekend handboek, dat getuigt van
| |
| |
het brede en weloverwogen inzicht van den schrijver, en de uitgever zorgde voor een degelijke en smaakvolle typografische verschijning.
J.v.H.
August RUEGG, Kunst und Menschlichkeit Homers. - Benziger Verlag, Einsiedeln-Zürich-Köln, 1948, 160 blz., Zw. Fr. 6,50.
Welk een verlichting, na honderden geleerde studies over de 'homerische kwestie' nu ook eens een bevattelijk en vlot leesbaar boek te zien verschijnen over de poëtische waarde van Ilias en Odyssee! En welk een verrassing ook, want goede literaire studies over Homerus zijn uiterst schaars. Zo eenvoudig is zijn kunst, zo openhartig zijn verhaaltrant, zo kinderlijk en tevens zo reëel zijn kijk op mensen en dingen, dat het lichter valt zijn bekoorlijkheid aan te voelen dan haar te verklaren. Zoals P. Laurand het terecht zegt, 'avant tout, Homère est humain'; en wie zal nu eenmaal het begrip 'menselijkheid' ontleden, complex en concreet als het is? Toch heeft elke lezer wel eens verlangd, zich rekenschap te geven van het zuiver genot, dat hem de lezing van het Griekse epos verschafte; opvoeders hebben menigmaal - en vruchteloos - gezocht naar een veilige gids, die jongeren in deze wereld van menselijkheid kon binnenleiden.
Het was dus wel een lastige taak over 'Kunst und Menschlichkeit Homers' te schrijven; Prof. Rüegg heeft ze schitterend volbracht. Wel is zijn boekje weinig systematisch; er komt geen inhoudstafel in voor, geen bijtitels, geen nummering van hoofdstukken, geen indeling van welke aard ook, en dit is wel jammer. De eerste twintig, dertig bladzijden ziet men niet duidelijk waar de auteur heen wil; zelf schijnt hij zijn weg te zoeken. Maar als hij eenmaal op dreef is, dan laat hij ons niet meer los. Hij wijst op de menigvuldigheid en verscheidenheid van de homerische personnages: de machtige en toch zo feilloos genuanceerde heldenfiguren; de vrouwengestalten: naïef, edel-bescheiden, trouw of integendeel onberekenbaar en coquet tot het demonische toe; de goden en ook de half-monsterachtige figuren als Calypso en de Cycloop Polyphemus. Als bizonder geslaagd vermelden wij de bladzijden over Helena en Paris (pp. 60-73) en over Hector en Andromache (74-78), en de algemene beschouwingen over het verschil tussen de vrouw bij Homerus en bij de Griekse tragici (70-80). Vergelijking is trouwens een van de beste instrumenten der letterkundige analyse; een bizondere verdienste van dit werkje zijn de rake parallellen met grote moderne auteurs.
Prof. Rüegg laat het niet bij een loutere beschrijving der homerische karakters. Hij wijst ook op sommige trekken van de epische techniek: de compensatie, die de indruk van geweldige of zelfs brutale scènes mildert door trekken van fijngevoeligheid, die er midden in voorkomen en op het gepaste ogenblik de atmosfeer ontladen en zuiveren, of door een onmiddellijk daarop volgend toneel, dat ons in de woeste krachtmens ook wijsheid, trouwhartigheid of zelfs geestigheid ontdekken laat; de tragische ironie, die eerst bij Sophocles tot volle ontplooiing komen zal, maar reeds bij de epicus mooie effecten bereikt, wanneer de lezer (of juister: toehoorder) meer weet van het gebeuren dan de acteurs zelf en zo genieten kan van het contrast tussen de werkelijkheid en hun illusies; het verschuiven van reeds lang voorziene en hartelijk verlangde gebeurtenissen, waardoor de psychologische spanning groeit; de indirecte beschrijving, waarbij de gebeurtenissen of gestalten niet rechtstreeks door de dichter worden uitgebeeld, maar gesuggereerd door de reacties die ze bij anderen uitlokken.
Ten slotte behandelt Rüegg kort, maar treffend de homerische houding tegenover het leven, die wonder-bekoorlijke mengeling van naïeve vreugde en van pessimisme, die ook weer eens zo eeuwig menselijk is. En in de onvolmaaktheden en tegenspraken van deze wereldbeschouwing laat hij ons toch reeds klanken vernemen die de belofte inhouden van hoger en edeler idealen.
Op dit mooi perspectief eindigt het fijnzinnige boekje, dat geen vriend van de klassieke letteren, geen opvoeder ongelezen mag laten.
E. de Strycker
| |
| |
| |
Kunst
Dr V.J. ROEFS O. Carm. en I. ROSIER O. Carm., Verborgen kunst in een oude Heerlijkheid. 71 kunstfoto's. - N.V. Zuid-Nederlandse Drukkerij, 's Hertogenbosch, 1948.
In vroeger eeuwen waren de kloosters steeds oorden, waar schoonheid en kunst werd bewaard en verzameld. De beeldenstorm vernielde veel kostbaars, een later artistiek 'vandalisme' versleepte een groot gedeelte uit de natuurlijke en sfeervolle omgeving naar de musea, maar toch bleef, Goddank, ook nog heel wat op de plaats waarvoor het gemaakt was, en thuis hoorde.
De rampzalige oorlogsjaren 1940-45 hebben helaas, ook hier verwoestingen aangericht waardoor veel schoonheid ons ontviel. Een kleine winst was, dat men het overgeblevene dubbel ging waarderen, en het ook meer bekend maakte. Vooral de uitstekende kunstfotograaf Martien Coppens heeft hier verdienstelijk werk gedaan. Hij fotografeerde reeds verschillende, nu verwoeste, koorbanken. Zo pas schonk hij ons ook, in samenwerking met den kunstfotograaf George Flipse, uit Arnhem, een mooie collectie foto's van kunst in een Oude Heerlijkheid. Deze Heerlijkheid is Boxmeer, en de kunst wordt daar vooral gevonden in het klooster der Paters Carmelieten.
Men is blij verrast op zo'n smaakvolle wijze kennis te maken met kunstschatten, die vrijwel aan ieder onbekend zijn. Dit klooster bezit een fraaie collectie geschilderde ramen uit de 17de eeuw, die dikwijls bekoorlijk zijn door hun schoonheid, en interessant om wat zij voorstellen. Verder heeft dit klooster zijn eigen bouwkundige en kloosterlijke schoonheid. Dit alles laten ons de twee kunstfotografen zien in vele uitstekende foto's en detail opnamen. Een goede, zakelijke tekst zorgt voor de noodzakelijke verklaringen, zodat wij een aangename indruk van deze kloosterschatten krijgen, en het verlangen in ons groeit, om al dit schoons ook door persoonlijke confrontatie te leren kennen.
Wij danken beide fotografen voor hun prachtig werk, en wij hopen, dat zij nog vele verborgen kunstschatten in Nederland op deze wijze ons bekend zullen maken. Zou het b.v. niet mogelijk zijn om ook eens een dergelijke monografie te wijden aan het prachtige oude Kapucijnenklooster in Velp, bij Grave?
C. de Groot
R. GOBILLOT, Chartres. - 'Les Hauts-Lieux de la Chrétienté'. Casterman, Doornik - Parijs, 1947, 220 blz., Fr. 54.
Een Chartres-brevier. Nu de kathedraal van Chartres het symbool werd van wat in Frankrijk opstaat aan godsdienstige vernieuwing, herleving en hereniging, geeft dit boek ons, na een kort overzicht van de geschiedenis der kerk, haar architectuur en kunstwerken, ook een bloemlezing van de mooiste bladzijden, door moderne schrijvers aan Chartres gewijd, van Edm. Joly en Rodin, over Schwob, Claudel en Huysmans, tot Focillon en Daniel-Rops, om te besluiten met de grote Péguy. Geen enkele reproductie: aan een niet naar Chartres pelgrimerende lezer zouden die toch zeer welkom zijn!
A. Deblaere
| |
Geschiedenis
Paul De MONT, Artevelde. De Mythe en de man. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 294 blz., ing. Fr. 115, geb. Fr. 145.
Artevelde is een Vlaamse naam met klank. In het begin van den Honderdjarigen Oorlog (1337-1453), toen de Vlaamse weefgetouwen bij gebrek aan Engelse wol stilstonden en de hongersnood op het nijvere graafschap neerstreek, rees uit de Gentse 'poorterie' een redder op: de koopman Jakob van Artevelde. Als 'beheerder' van Vlaanderen voerde hij eerst een handige neutra- | |
| |
liteitspolitiek, sloot het Vlaams-Brabants verbond, weldra tot Holland, Zeeland en Henegouwen uitgebreid, ging zelfs een militair akkoord aan met Engeland, en leek een ogenblik de beslissende rol te spelen in West-Europa. Stilaan verloor hij echter zijn invloed en werd ten slotte op 17 Juli 1345 in zijn huis op den Kalanderberg te Gent door het gepeupel neergestoken. Over den 'wijzen man' bestaan geen Vlaamse uitvoerige bronnen (cfr ons artikel: Jacob Van Artevelde, de 'wijze man' van Vlaanderen, in 'Streven' X, 1942-43, blz. 321-331). Prof. Van Werveke schreef terecht: 'C'est presque un fantôme que doit s'efforcer de saisir le biographe de Jacques Van Artevelde'. Toch heeft Paul De Mont het klaar gespeeld, door een grondige voorstudie en een plastisch uitbeelden een levende persoonlijkheid te scheppen. Dit is geen 'biographie romancée', maar een degelijke karakterstudie en tevens een waarheidsgetrouw meeslepend verhaal van den grootsten staatsman wellicht die Vlaanderen ooit kende.
M. Dierickx
Henri PIRENNE, Geschiedenis van Europa van de invallen der Germanen tot de zestiende eeuw. Vertaling door Dr J.A. Schroeder met medewerking van Prof. Dr J.F. Niermeyer. - 'Handboeken der wetenschappelijke Bibliotheek', L.J. Veen's Uitgeversmij, Amsterdam, 'Het Kompas', Antwerpen, 1948, XX-520 blz., geb. 275 Fr.
Dit overbekende werk van den grootmeester der Belgische historiographie is wel de machtigste synthese die er over de Middeleeuwen bestaat. Nu wordt algemeen toegegeven, dat de liberaal Pirenne in de interpretatie van het geschiedkundig gebeuren te veel waarde toekent aan den economischen factor. Ons wil het daarenboven voorkomen, dat hij er niet in geslaagd is, den echt christelijken geest, de religieuze atmosfeer van de Middeleeuwen te realiseren, zodat zijn geschiedenis meer een van buiten uit beschouwen is. Dit werk, geschreven gedurende Pirenne's internering in Duitsland onder den vorigen wereldoorlog - welk verschil met de concentratiekampen van 25 jaar later! - munt uit door de synthetische verwerking van het overvloedig materiaal, de klare voorstelling, de kunstvolle stijl en de fijne nuancering. Het geniet dan ook een welverdiende internationale faam.
M. Dierickx
Dr M. Van DURME, Antoon Perrenot van Granvelle, Beschermheer van Christoffel Plantijn. - K.V.H. U-reeks, Verh. 399, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 55 blz., Fr. 25.
Niemand beter dan Dr Van Durme, voor het ogenblik wellicht de beste Granvelle-kenner van alle landen, kon ons de betrekkingen van den beroemden Kardinaal-Maecenas met den stichter der Plantijn-drukkerij uiteenzetten. Van 1562 tot aan zijn dood in 1586 heeft Granvelle den Antwerpsen drukker gesteund, vooral bij het drukken van den koninklijken polyglottischen bijbel in acht delen, en van het brevier en missaal na Trente door Pius V volledig herzien. In dit boekje krijgen wij meteen een overzicht van het ontstaan en den groei van de Plantijn-Moretus-drukkerij, die decenniën lang den roem van Antwerpen zou uitmaken. In de taal zijn er nog enkele gallicismen en de stijl kon iets vlotter zijn.
M. Dierickx
Kan. Floris PRIMS, Antwerpiensa 1947 (achttiende reeks). - De Vlijt, Antwerpen, 1948, 352 blz., Fr. 125.
In deze reeks worden ons 87 studiën aangeboden over de geschiedenis van Antwerpen en het Antwerpse. Verscheidene zijn verrassend interessant en geven een nieuwe kijk op de gebeurtenissen en toestanden. Sommige brengen belangrijk materiaal bij om de bekende zienswijze van kan. Prims over de opstand tegen Spanje te staven. Bij het lezen van deze opstellen vragen wij ons telkens af of onze historici van de tachtigjarige oorlog zich niet hebben laten leiden door een nationale mythe eerder dan door de zakelijke taal der feiten.
| |
| |
Ook over de tijd der Franse overheersing zijn er merkwaardige bijdragen in dit boek te vinden.
Wij moeten het echter eens te meer betreuren dat dit alles in een slordige taal en een onwetenschappelijke uitgave werd weergegeven.
B. Boeyckens
A. HALLEMA, Koning Willem II, een biografie ter gelegenheid van de herdenking van 's konings overlijden op 17 Maart 1849. - Uitg. Born N.V., Assen, 1949, 214 bl., geb. f. 5,90.
Naar aanleiding van het feit, dat het 17 Maart 1949 honderd jaar geleden was, dat koning Willem II overleed, heeft Hallema een aardig boekje geschreven, dat voor het grootste deel meer de lotgevallen van de kroonprins dan de handelingen van de koning beschrijft. Waarom de schrijver de geschiedenis van dit koningschap zo karig behandelt, ofschoon er reeds in verschillende publicaties heel wat licht over verspreid is, zou misschien zijn verklaring kunnen vinden, dat hem de werken van Albers en van Witlox, behalve dan het artikel van deze laatste over de katholieke politiek van Willem II, onbekend zijn gebleven. Over de gezindheid van Willem II jegens de katholieken, vinden we in een schoolboek van Kleintjens of Commissaris meer bizonderheden dan in het onderhavige werk. Wanneer het aantal bladzijden, thans aan de juwelendiefstal van 1829 ingeruimd, besteed was aan Willem's verhouding tot de katholieken, zouden we meer bevredigd van deze overigens niet onbelangrijke uitgave kennis genomen hebben. 'Abt de Foere' (blz. 123) is geen abt, maar een eenvoudige priester.
K.J.D.
| |
Varia
Lucien LAMBOTTE, Ontwikkeling van het muzikaal geheugen, vertaald door P.H. Servais O.F.M. - St-Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1948, 100 blz., fr. 30.
Een bescheiden boekje, dat meer geeft dan zijn bescheiden titel laat vermoeden. De naam van de auteur biedt trouwens alle waarborgen. Het eerste deel is een heldere uiteenzetting van de gezonde paedagogiek in het muziekonderwijs. Deze bedenkingen zijn met zo'n doordringende blik geschreven dat ze ver boven het terrein uitstijgen en voor ieder opvoeder het overwegen waard zijn. Schrijver toont verder de noodzakelijkheid aan van het muzikaal geheugen als essentiële factor die alleen nauwkeurigheid en beheersing in de uitvoering mogelijk maakt. De componenten van dit muzikaal geheugen worden dan onderzocht en onderscheiden in auditief, visueel, nominatief, rhythmisch, numeratief, musculair en analytisch geheugen. Voor ieder geeft de auteur de te volgen methode aan, en levert hierin meermalen scheppend werk, vooral in de studie van het rhythmisch geheugen in welk belangrijk domein hij voor het eerst de toegepaste muziekwetenschap een bevredigende weg wijst. Die honderd bladzijden zijn aldus een levenswerk met bijna onmisbare aanwijzingen voor iedere ernstige muziek beoefenaar.
A. Vandenbunder
O.C.I.C. (Office Cath. intern. Cin.), Les Catholiques parlent du cinéma, 4e congrès international, 1947. - Editions Universitaires, Parijs-Brussel, 1948, 350 blz.
Een gedetailleerde samenvatting van de vele studies en besprekingen der verschillende commissies van het vierde wereldcongres der Katholieke filmactie. Dit congres had plaats in het kader van het internationaal filmfestival te Brussel in 1947. Negentien landen waren er vertegenwoordigd. Het filmprobleem werd in alle opzichten door vakkundigen bestudeerd: haar wetgeving, haar inwerking op het publiek, de industrie, haar opvoedende kracht en kulturele taak, de nationale keuringsraden, productie en verdeling, techniek en kunstschepping, kritiek, pers, film en missie. In de meest verschillende standpunten ontwaart men eenzelfde geest: de richting gevende gedachten van de filmencycliek: Vigilanti
| |
| |
Cura. Dit deskundig opgemaakt overzicht brengt ons de laatste stand van zaken. Voor ieder die de film op welk gebied ook, als katholiek interesseert, is het een onmisbaar vademecum.
A. Vandenbunder
V. van WAAS, Schermutselingen. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1948, 201 blz., Fr. 95.
In dit boek heeft de schrijver de uitgebreide boekbesprekingen verzameld, die hij publiceerde in het Tijdschrift voor Philosophie (1946 en 1947). De volgende belangrijke werken, alle van sociologische aard komen aan de beurt: M. De Corte, Incarnation de l'homme: I Psychologie des moeurs contemporaines; II Métaphysique des moeurs contemporaines en Du fond de l'abîme; W. Lloyd Warner, Yankee City Series (3 eerste delen); F. Kaufmann, Methodology of social sciences; K.R. Popper, The open society and its ennemies; Prof. Hasaert, Essai de sociologie et notes doctrinales conjointes; Laski, Reflections on the revolution of our time; J.A. Schumpeter, Kapitalismus, Sozialismus und Demokratie; Aldous Huxley, Science, liberty and peace; Bertrand Russell, Power; Merleau-Ponty, artikelen over Koestler in Temps Modernes; Prof. R.H. Mac Iver, The web of government.
De methode van de S. is vrijwel steeds dezelfde. Hij resumeert systematisch deel na deel het besproken werk, citeert de meest typische zinnen in de oorspronkelijke taal, vergelijkt terloops de ideeën van de schrijver met die van andere auteurs - de belezenheid van den heer van Waas is zeer groot - en geeft tenslotte, waar het past, enkele critische beschouwingen ten beste. Zijn critiek is steeds geïnspireerd door een breed humanistische en christelijke visie op de sociologische, politieke en zedelijke problemen, die hier aan de orde zijn. Er wordt niet gestreefd naar synthese, noch vernemen we een zoveelste oorspronkelijke diagnose van onze tijd. De schrijver geeft werkelijk alleen 'schermutselingen' te zien, meestal geen principiële afrekening met de besproken auteurs. Dit laatste lag niet in zijn bedoeling en ware ook onmogelijk geweest, gezien het uiteenlopend karakter van de belangrijke werken, die hier op zo voortreffelijke wijze worden ontleed en besproken.
F. De Raedemaeker
Vardis FISCHER, Gods eigen Kinderen, Vertaald door Aad van Leeuwen. Eerste deel. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 340 pp., geb. f. 7,90.
Voor wie belang stelt in een ongewoon psychologisch verschijnsel of gebeuren is dit een boeiend verhaal. Omstreeks 1830 treedt er op het platteland van New-York een boerenzoon op, die voorgeeft Godsgezichten te aanschouwen en een nieuwe kerk, bijna een nieuwe godsdienst, sticht, en duizenden mensen geloven hem. Dit zijn de Mormonen. De stichting en de bloedige lotgevallen dezer gemeente tot aan de vermoording van den stichter, Jozef Smith, in 1844, vormen het onderwerp van dit boek. Het is histoire romancée d.w.z. de hoofdlijnen zijn geschiedkundig, de inkleding is echter persoonlijke fantazie van den schrijver, die beweert geput te hebben uit oude familie-papieren. Het wonderlijke van dit verhaal is het fanatisme en de goedgelovigheid der volgelingen, die alles opofferen en het ergste willen lijden in het voetspoor van hun profeet. Het boek biedt een objectief relaas zonder enige propagandistische bedoeling.
J.v.H.
|
|