| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Benoît du MOUSTIER, Onze God. Een Jaar des Heren met de Mystieken der Franse School. - Paul Brand, Bussum, (1948), 248 blz., geb. f. 6,90.
Ziehier een boek met waarlijk prachtige geestelijke teksten, die voor ieder begrijpelijk zijn. Een boek dat bij aandachtige lezing ons meer vertrouwd maakt met de verheven geheimen van ons geloof dan welke theologische verhandeling ook. Het zingt de lof van 'Onze God', van de Godmens Jezus Christus, en van Zijn plaats en taak in het Heilsbestel. Om zijn keurige verzorging, voortreffelijke inhoud en uitstekende vertaling bevelen wij de lezing van dit werk van harte aan.
Een enkel woord over de Inleiding, die aan het boek voorafgaat en waarvan de ondertitel luidt: 'Als de meditatie niet meer vlot'. De Schr. kiest de meer vertrouwelijke briefstijl en benut de gelegenheid om enkele zéér nuttige opmerkingen te maken en raadgevingen te verstrekken nopens de beoefening van het inwendige gebed. Met zijn beschouwing, dat wij ons niet te zeer aan het 'systeem' mogen vastklampen; dat het inwendige gebed om een steeds grotere 'vrijheid' vraagt; dat wij het moeten vervolmaken door de 'contemplatieve meditatie, de actieve contemplatie'; dat wij ons door deze 'overgangsvormen' voorbereiden op het eigenlijke mystieke gebed, - hiermede kunnen wij ons accoord verklaren. Wij betwijfelen echter of zijn boek een 'ander' - en beter - 'soort meditatiestof' levert. Als de beoefening van het inwendige gebed zich geleidelijk vereenvoudigt, dan moet ook de gebedsstof geleidelijk eenvoudiger worden. Van de gedachtenrijke, diepgaande bespiegelingen, die in dit boek worden geboden, geldt dit laatste allerminst! Als hulpmiddel bij het gebed (als 'lezend gebed' tijdens vermoeidheid of dorheid), zal het uitstekende diensten bewijzen, doch voor het gebed zelf zal het geen geringere, eerder grotere moeilijkheden bieden dan elk ander, overigens degelijk en betrouwbaar me- | |
| |
ditatieboek. Het komt ons voor dat Schr. zijn leer iets te simplistisch opvat. Zij had klaarder en beter verantwoord kunnen zijn. Deze opmerking doet geen afbreuk aan de hoge waarde - ook voor de verdieping van de geest van gebed - die wij aan dit boek toekennen.
D.M. Smits v. W.
A. MARLIER S.J., Lodewijk-Vincent Donche S.J. (1769-1857), Stichter van de Zusters der Christelijke Scholen van de Heilige Jozef Calasanx te Vorselaar. - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1948, 430 blz., fr. 135.
Weinig priesterlevens zijn zo bewogen als het lange bestaan van den Brugsen Priester en Pater Lodewijk Donche; op den achtergrond van de Oostenrijkse overheersing en den patriottentijd, van de Franse bezetting en den Napoleontischen dwang, van de vereniging met Holland en de Belgische onafhankelijkheid. Dragonder in het Patriottenleger; onbeëdigd priester en geheim missionaris onder de Franse verdrukking; Pater van het Geloof, Erekanunnik en tenslotte voor de eerste maal, Jezuïet; weer wereld-priester, gesuspendeerd zelfs, en toch kloosterstichter te Vorselaar; dan Apostolisch Protonotarius en uiteindelijk weer Jezuïet: een vier-en-zeventigjarige novice, die nog veertien jaar in de Orde zou doorbrengen...; men ziet het, weinig priesterlevens zijn zo bewogen. Hij arbeidde, predikte, reisde, bestuurde in Vlaanderen, Wallonië, Holland, Frankrijk, Duitsland; avontuurlijk en beslist, voortvarend en slim, offervaardig en ongemeen vroom, diende hij, buitengewoon kranig en getrouw, Christus en zijn Kerk. De meest gevaarvolle ambten en verplichtingen nam hij waar; de kostbaarste schatten mocht hij bewaren; zoveel meer bewonderen we den ouden man, hard voor zichzelf en boetvaardig, die zijn levenswerk niet meer overzien kon en die zich, voor God, van alles onthechtte.
Met zeer veel zorg beschreef Pater Marlier het spannend en boeiend verhaal van zijn leven. Misschien werkte hij zijn veelvuldige documenten te weinig weg in een doorlopenden tekst; misschien tekende hij niet duidelijk genoeg den nochtans onmisbaren historischen achtergrond. Zijn taaie en niets ontziende werkkracht echter, zijn ernst en zijn talent schenken ons een werk, waarin niet alleen de Zusters van Vorselaar en de Jezuïeten, maar alle belangstellenden in onze religieuze en culturele geschiedenis heel veel kunnen leren. Mensen als Pater Donche hebben, anderhalve eeuw geleden, ons volk en zijn geloof gered en doen leven.
Em. Janssen
Jacques LECLERCQ, Saint François de Sales, Docteur de la Perfection, nouvelle édition. - Casterman, Doornik, 1948, 270 blz., Fr. 66.
De titel van dit werk is tegelijk juist en bedriegelijk: Franciscus van Sales wordt wel als leraar van de volmaaktheid voorgesteld; maar van de inwendige, uitwendig alleen zichtbaar door nederige eenvoud en niets ontziende naastenliefde.
De twee delen staan nogal los van elkander. Het eerste 'Le rôle historique de Saint François de Sales' plaatst de heilige midden in zijn tijd: evenwichtig, harmonisch, soepel, met veel doorzicht, practisch en optimistisch. Incarneerde hij niet, zuiverder dan wie ook, de geest der Contra-Reformatie, die, licht individualiserend, onze godsdienstigheid vernieuwde en verdiepte?
Het tweede deel 'Saint François de Sales à la Visitation' (in 1920 geschreven) beschrijft de omgang van de heilige met zijn 'beminde dochters'; hoe hij ze kende, verbeterde, met zekere blik en vaste hand ter heiligheid geleidde. Eenvoudiger kon het niet, en het voorgaande betoog wordt hier geïllustreerd uit het meest typische voorbeeld.
Wilt U dan een heilige zien leven en arbeiden? Een kind van zijn tijd, niets meer maar dat volkomen? Een vaderlijk stichter van een religieuse gemeenschap, begrijpend en toegeeflijk doch die alles bekomt?... Lees dit werk: de volmaaktheid wordt U begeerlijk en bereikbaar; allermenselijkst treedt de heiligheid U tegemoet.
Em. Janssen
| |
| |
MYRIAM de G., Een martelaarschap van twee en twintig jaren. Levensbeschrijving en brieven. Uit het Frans door J. Sommer pr. - G. Mosman & Zoon, 's Hertogenbosch, 1948, 224 blz., geb. f. 4,25.
De schrijfster vertelt ons het leven van een zieke priesterstudent. Lijdend aan beendertuberculose, komt hij na lange strijd, met zijn noodzakelijke ups en downs, tot volkomen overgave, zelfs tot liefdevol verlangen naar meer lijden. Het boek blijft gezond; geen zenuwoverprikkeling, algophilie of opgezweept enthousiasme, - alleen strijd en aanvaarden.
Voor zware zieken, die dezelfde weg op moeten, kan het een opbeurende lectuur zijn. Door er iedere dag enige bladzijden uit te lezen, zullen ze leren hoe men met Gods genade zover komen kan. Zo zal het steeds herhalen van dezelfde gedachten niet vervelen en zal het diepere werking hebben. Of gezonde mensen dit zullen begrijpen en smaken, zal van de diepte hunner ziel en van hun mensenkennis afhangen.
A. Fransen
Louis SOURIE, Het heilig avontuur van Godelieve, Gudula, Kristin, Lutgardis en Amelberga. Tweede herziene en vermeerderde druk. - Sint-Franciscusdrukkerij, Mechelen, 1948, 115 blz., Fr. 32;
A. BLONTROCK, H. Benoit Labre. De pelgrim zonder vaderland. - Sint-Franciscusdrukkerij, Mechelen, 1948, 149 blz., Fr. 40.
Wij bespreken deze werken gezamenlijk, omdat de auteurs evenzeer op elkander gelijken als ze van elkander verschillen. Twee leken die zich wagen aan de vulgariserende hagiographie; twee eenvoudig gelovigen en milde mensen, beiden liefhebbers van schoonheid en kunst, die weten en belijden dat het allerschoonste, op de aarde, de heiligheid is. Zij belijden het misschien al te eenvoudig, maar ontroerd en begeesterd.
Intussen is Louis Sourie de geestdriftige bewonderaar, die, voor zijn legendarische heiligen en denkend wellicht aan vrouw en kinderen, de stilte vond. Nog legde hij de grootspraak niet helemaal af; maar nimmer schreef hij zo bewogen. En Albert Blontrock is de schuchtere wroeter, die veel meer nauwgezet arbeidde, met dezelfde hunkering naar zuiverende pracht, naar goeddoen verborgen.
Em. Janssen.
Albert H. DOLAN, O. Carm., De Zusters van de H. Theresia van Lisieux. Vertaling van Zr Dominicus van de Congregatie van de Zusters van Liefde. - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1945, 157 blz.
In 1924-1925 bereisde Father Dolan, de Nationale Directeur van het Gezelschap van De Kleine Bloem in de U.S.A., Europa en Frankrijk. Weergekeerd te Chicago in Mei 1925, verhaalde hij, in het nationale heiligdom van de H. Teresia, zijn wedervaren te Lisieux, te Caen, te Alençon. Hij had al de zusters van 'The Little Flower' ontmoet; ook verdere familieleden van haar, andere getuigen en bevoorrechten. Kinderlijk eenvoudig en vroom vertelde hij alles, bewonderend en optimistisch, daarom niet minder raak en objectief. 'Geestelijke reportage' wilden we dit boekje noemen: reportage omdat de auteur zo veel opmerkt en het zo precies mededeelt; geestelijk omdat de heilige ons werkelijk nabij wordt gebracht.
Em. Janssen.
Jacques BIEBUYCK, Le psaume dans la ville. Préface de Gustave Thibon. - Casterman, Doornik-Parijs, 1948, 241 blz., Fr. 66.
Le psaume dans la ville lijkt ons een mooi boek, dat maar half werd voltooid. Het bestaat uit 55 kortere of langere opstellen - overwegingen? schetsen? amplificaties? dichtwerk in proza? - waarbij de schrijver, in zich gekeerd en God zoekend, Hem 'als in een wazigen spiegel' te vinden weet. Het beeldt dus den God-zoeker en God-vinder der grootstad uit, in de verscheiden werkzaamheid van een gespannen en niet onbeproefd leven. Het is, in
| |
| |
dezen zwaren tijd en strijd, een dankbare jubel, een vereenvoudiging van alles in de vreugde.
Maar geen enkel stuk bevredigt ons helemaal: de laatste stilte ontbreekt. Het boek mist soberheid, lijn, concentratie, duurzame formulering van een onvergankelijken glans. Het is de vrij gemakkelijke improvisatie gebleven van een vaardig auteur met een diep gemoed, die alleen vergat dat ook de meest begenadigde de diamanten niet uit zijn mouw schudt. Misschien verhindert zijn ongedurige productiviteit, meer dan wat ook, het rijpen van zijn kunstenaarschap en contemplatie.
Em. Janssen
Gerard VANN O.P., Onze weg naar geluk. Beschouwingen over de sociale betekenis van de acht zaligheden. Uit het Engels vertaald door Pater A. van den Brekel O.P. - Sheed and Ward, Brussel, 1948, 205 blz., gen. Fr. 70, geb. Fr. 95.
Wij vinden het geluk, indien wij ons leven naar God richten, en nergens gelijk in de Zaligheden staat de weg ons voorgetekend. Nu legt de auteur verband tussen elke zaligheid enerzijds (behalve de laatste), anderzijds elke gave van den Heiligen Geest en elk sacrament; zodat, op een drievoudig plan, het gelijklopend vorderen wordt beschreven: in het ascetisch leven, in dat van gebed en genade, in het sacramenteel en kerkelijk bestaan. Ons lijkt dat vervluchten van motieven nogal vernuftig, en het ontbreken van de achtste zaligheid laat het gewelf zonder sluitsteen. Daartegenover komt het christelijk leven ongemeen vol en diep voor, evenwichtig en toch grenzeloos, concreet en toch geheimnisvol. Wie zou, op dien weg, het geluk niet vinden?
E.J.
In de reeks '-Ecclesia docens' verschenen nog in 1948 bij de N.V. Gooi en Sticht te Hilversum:
Quadragesimo Anno. Encycliek van Paus Pius XI van 15 Mei 1931 over het herstel der maatschappelijke orde en haar vervolmaking volgens de wet des Evangelies. Vertaald door Dr O. Jansen O.F.M., met een voorwoord van F.A.J. van Nimwegen C.ss.R. 104 blz., f. 1,85. - In het voorwoord wordt o.a. een kort overzicht gegeven van de inhoud der encycliek. De vertaling is met verbeteringen overgenomen uit de uitgave van het R.K. Werkliedenverbond.
Laetitiae sanctae. Encycliek van Paus Leo XIII van 8 September 1893 over de rozenkrans. Met een aantal andere documenten uit het jaar 1893. Vertaald door F.A.J. van Nimwegen C.ss.R., 56 blz., f. 1,05. - De documenten betreffen resp. het aan het kerkelijk huwelijk voorafgaand burgerlijk huwelijk, de vorming van een inheemse clerus in Indië en de toestand in Frankrijk. Vooral het eerste hiervan is uitvoerig en belangrijk.
P. Sch.
Chanoine Joseph BIART, Les sept transfusions de Notre-Dame. D'après L'Epée et le Miroir de Paul Claudel. - Casterman, Doornik, Parijs, 152 blz., Fr. 45.
De auteur heeft L'Epée et le Miroir van Paul Claudel voor den kansel geschikt gemaakt. Van de zeven smarten van Maria, plaatst hij de vierde (op den kruisweg) in het midden. De eerste drie (Simeon, vlucht naar Egypte, de twaalfjarige Jesus) vormen den opgang naar Christus en door Hem; de laatste drie (Calvarie, Piëta, graflegging) behelzen het opperste offer, waardoor elk Gode-getrouw offer moet worden besloten. Zo worden Maria's smarten, naar vorm en inhoud, als een eenheid gezien; symbolisch, lerend, ontroerend, tragisch en troostend stellen zij ons hart voor dat, aan Maria's hart gelijk, veelvuldig doorstoken moet worden om voor leven en liefde geheel open te staan.
Em. Janssen.
G. Van GESTEL, S.J., Lectuur en Censuur. - Paul Brand, Bussum, 1948, 89 blz., Serie Waarheid en Leven, gen. f. 1,40.
Na een historisch overzicht van de boekencensuur behandelt de
| |
| |
schrijver natuurwettelijk normen en de positieve bepalingen der boekenwet, om te besluiten met enkele beschouwingen over de waardering van het goede boek.
Gezien de tegenwoordige bij vele katholieken zonder meer desastreuze opvatting en praktijk inzake lectuur, keuze en vrijheid, is een voorlichting als deze broodnoodzakelijk. Misschien daarom achtte de auteur het minder opportuun, de mogelijke dispensatie en eventueel zelfs excusatie van de positieve wet iets ruimer te behandelen. Dit niet geheel terecht: de inderdaad bestaande practische moeilijkheden bij het onderhouden der kerkelijke voorschriften dienen ondervangen te worden en wel juist hierom, dat een nauwkeurige observatie van die voorschriften weer metterdaad kan worden ingevoerd. Dat zou een onschatbaar voordeel van het katholiek leven betekenen.
P. Huizing
Johannes LINDWORSKY S.J., Psychologie der ascese. - Wenken voor een psychologisch-juiste ascese. Vert. van Br Edgar Heynen. - R.K. Jongensweeshuis Tilburg, 1948, 64 blz. Opvoedkundige reeks n. 13, gen. f. 1,25.
De opzet van Lindworsky met dit werkje was, tegenover de ascese, wier ideaal is (was), het aankweken van allerlei deugden, te propageren de ascese die één bepaald geheel, de voor ieder verschillende eigen vorm van religieuze volmaaktheid, tot doel stelt. Hij ziet dit doel in het beroepsideaal.
Al kunnen wij de theoretische grondslagen van Lindworsky niet onderschrijven - uiteindelijk berust onze afwijzing daarvan op zijn opzet: 'over genade en genademiddelen zullen we niet spreken, wèl over de natuur, die door de genadewerking wordt vóór-ondersteld.' (p. 9), al is er zelfs een tikje gevaar, dat een of ander lezer zich tot een al te natuurlijk 'beroepsideaal gaat beperken: toch geeft het werkje zoveel gezonde en reële opmerkingen, die kunnen helpen zich een werkelijk religieus ideaal te vormen, en behoeden voor steriele volmaaktheidspogingen, dat we het warm kunnen aanbevelen. Het leest bovendien, ook door de soepele vertaling, zeer prettig.
P. Huizing
Dr Ausfried HULSBOSCH O.E.S.A., Het Godsrijk in wording. - De Koepel, Nijmegen, 1948, (Tolle lege. Bijdragen tot de eenheid der Kerk), 240 blz., geb. f. 5,90, voor leden van St. Willibrord, f. 4,90.
De uitgaven der reeks 'Tolle lege' willen 'oecumenisch', d.i. volkomen zuiver en tegelijk zo verstaanbaar mogelijk voor den reformatorischen christen, de leer en het leven der Kath. Kerk uiteenzetten. Soms zullen zij meer wetenschappelijk te werk gaan, soms zijn ze vooral vulgariserend, zoals met het onderhavige boek het geval is. Dit geeft een uiteenzetting van het christelijk leven vanuit de H. Schrift, waarbij het de opzet is niet een latere faze der overlevering of een theologische reflexie, maar eerst en vooral de Schrift zelf te doen spreken. Deze methode lijkt ons (zonder iets op de waarde van overlevering of theologie af te doen) hier inderdaad zeer vruchtbaar voor den katholieken en protestantsen lezer beide. Wij hadden haar zelfs nog iets strenger willen zien toegepast en zouden ook bij verschillende uitleggingen graag een nadere verantwoording gehoord hebben. Het geheel echter geeft een juiste, hoewel enigszins vlakke, vergelijking van deze tegenwoordige heilstrijd van 'het Godsrijk in wording' met het Oude Testament enerzijds en met de hemelse voltooiing anderzijds, waarbij vooral de eerste breed is uitgewerkt.
P. Schoonenberg
John Henry NEWMAN S.Th.D., Apologia pro vita sua. Geschiedenis van mijn religieuze denkbeelden. Vert. d. Fr. Aurelius Pompen O.F.M. - Paul Brand, Bussum, 1948, 549 pp., geb. f. 15.
Dit deel is het laatste van de vier werken van Newman, welke de uitgever in 1945 beloofd had in Nederlandse vertaling te doen verschijnen. (De andere delen waren: Preken ge- | |
| |
houden bij verschillende gelegenheden; Toespraken gericht tot een gemengd gehoor; Het begrip Universiteit.) De vertaling dezer delen is uitstekend, rijkelijk voorzien van verklarende noten, waarbij Prof. Pompen profiteerde van de verbeteringen en aanvullingen, die Newman zelf bij volgende edities of bij vertalingen aan zijn boeken toevoegde. Dit nu verschenen laatste deel heeft bv. de inleiding die Newman schreef voor de Franse vertaling, en die de niet-Engelsman inleidt in de Engelse toestand van zijn tijd. De serene rust en tegelijk innige bewogenheid, de grote zin voor objectiviteit gepaard met een zeldzaam diep doordringen in de ideeën van zijn geest, hebben deze autobiographie gemaakt tot een monumentaal werk in de wereldliteratuur. Tegelijk is het geworden een meesterlijke geschiedsbeschrijving van een der belangwekkendste perioden in de ontwikkeling van Engelands geest aan de universiteit van Oxford. Hoe groot Newmans geest is, blijkt wel hieruit, dat de ideeën in dit boek ontwikkeld nu wellicht nog actueler zijn geworden dan toen zij ruim 75 jaar geleden neergeschreven werden.
Ch.N.
Le divorce légal et la Conscience. - Etudes Sociales et Juridiques, Louvain, Fernand Larcier, Brussel, 1948, 88 blz.
Een groep katholieke rechtskundigen onderzoekt hier of de belgische wetgeving omtrent de echtscheiding en omtrent de scheiding van tafel en bed (vooral de wet van 20-3-1927) nog gevallen laat bestaan, waarin het voor een katholiek advokaat geoorloofd zou zijn bij den bisschop een aanvraag te doen om de echtscheiding te bepleiten tussen geldig getrouwde mensen.
Het onderzoek wijst uit dat er nog enkele van die gevallen kunnen bestaan. Het blijkt daardoor dat de wetgeving van 1927, waardoor men juist had willen bewerken dat de burgerlijke gevolgen van de echtscheiding zoveel mogelijk aan de procedure van scheiding van tafel en bed werden gehecht, niet volmaakt is gesteld.
In een laatste hoofdstuk worden er enkele suggesties gemaakt de lege ferenda. Er wordt met aandrang gevraagd dat men gewoonweg alle gevolgen van de echtscheiding (uitgenomen het recht om burgerlijk te hertrouwen) zou toekennen aan de scheiding van tafel en bed.
Deze knappe uiteenzetting dient door alle katholieke advokaten gelezen en overwogen te worden. Zij zal hen licht bij brengen, hun gewetensvolle taak vergemakkelijken, hen aanzetten om de wetgeving aandachtig te bestuderen; zij zal hen gedachten geven om eventueel de wet te laten verbeteren, en bevredigender te maken voor katholieke echtgenoten, die voor de ramp staan van een verbroken huwelijksgeluk.
A. Snoeck
| |
Wijsbegeerte
Ch. BOYER S.J., Handboek der Wijsbegeerte. Voor Nederland bewerkt door Mr Dr H.G. Rambonnet. Derde Deel. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch; De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1948, 460 blz., geb. f. 12,90.
Na de goede ontvangst der twee voorgaande delen behoeft dit derde deel nauwelijks aanbeveling. Toch moet ons even van het hart, dat de idealen ook van het hedendaagse katholieke denken verder liggen dan het hier geboden compendium van thesissen, even dogmatisch van structuur als streng-scholastiek van terminologie, die immers zeker in die zin tot het verleden behoren, dat zij geen uitgangspunt kunnen bieden tot een vruchtbaar 'gesprek' met de hedendaagse 'andersdenkende' gedachtenwereld.
Wat de bewerking zelf aangaat, menen wij te moeten wijzen op een onvolledigheid in de litteratuur-opgaven. Zo worden we b.v. meermalen verwezen naar de 'Metaphysica Generalis' van L. de Raeymacker (2e ed. 1935), alsof sindsdien niet een veel meer leesbaar handboek der Ontologie was verschenen van de- | |
| |
zelfde schrijver in het nederlands (Metaphysiek van het Zijn; 2e ed. 1948!). Bij de Ethica zochten wij o.a. vergeefs naar de publicaties van de Vlaming E. De Bruyne.
Alles bij elkaar echter zullen velen dankbaar profiteren van de ongetwijfeld niet geringe inspanning door schrijver en uitgever besteed aan deze uitgave van een onzer beste scholastieke handboeken.
T.
Antonio ANILE, Schoonheid en Waarheid der Dingen. De Goddelijke Werkzaamheid. Vert. door Dom Suitbert Caron O.S.B. - Elsevier, Amsterdam, 1947, 360 blz.
De Schrijver heeft in dit werk de dorre taal der wetenschap omgetoverd tot een gedicht waarin hij de schoonheid der gehele natuur levende zowel als niet-levende bezingt en, wat de wetenschap maar al te vaak vergeet, terugvoert tot haar goddelijken oorsprong. Het is een boek in staat de leek en ook de wetenschapper door zijn oorspronkelijke visie op het heelal te bekoren ofschoon de laatste hier of daar een enkele maal een vraagteken zal plaatsen. Ook zal men den schrijver, een zuiderling, een soms wat al te grote uitbundigheid te goede houden.
E.H.
| |
Taal en letterkunde
Jos. Van LAER. Branding voor de boeg. - Lannoo, Tielt, 1948, 345 blz., ing. Fr. 68; geb. Fr. 88.
Dit boek is een college-roman, zelfs een Katholieke-actie-roman; daarom niet minder artistiek en diepmenselijk. Onder enkele rhetorika-studenten aan een internaat ontbrandt in de allerlaatste maanden van het schooljaar een verraderlijke en geweldige strijd tussen de goeden en de bozen, tussen het goed en het kwaad. Hij ontwikkelt zich tot aan de akelige verschrikking die niemand meer beheerst, en wanneer eindelijk, moeizaam maar volkomen, het goed overwint, dan heeft de kampioen iets van een martelaar.
Bepaalde lezers vinden de inhoud wellicht overdreven. Zulke typen en avonturen in onze onderwijs gestichten! Zulke hoogten en laagten, zulk wreed geweld en vrome vermurwing! Maar niettegenstaande zijn epische vaart, het meest zelfs daardoor, raakt en beroert dit verhaal een onweerlegbare, onweerhoudbare, onontvluchtbare werkelijkheid.
Iets meer zelfbeheersing, bezinning en berekening hadden het gewrocht meer harmonisch gemaakt, zuiverder van proportie, inniger doorlicht, volkomener bevredigend. Maar misschien werd de lyrische ondertoon dan niet meer gehoord; minder duidelijk zagen we de onstuimige schrijver Van Laer, die langzaam een wijze leider wordt, en die in dit laatste boek van hem, een praegnant getuigenis aflegt: van de jeugd-in-branding, opgejaagd door tegenstrijdige machten; van zichzelf, zijn overrompeld talent, zijn diepgaand doorzicht en apostolische vlam.
Em. Janssen
P. Bruno VIJDT, Minderbroeder, Franciskaansch Declamatorium, II D. Menestreelen Gods. - Centraal Bureau van de Derde Orde, St-Truiden, 1948, 309 blz. Fr. 75.
Het eerste deel van dit Declamatorium, hier reeds besproken, behandelde Franciscus zelf; dit tweede gaat over enkele volgelingen van hem uit de Eerste, de Tweede, de Derde Orde. Geen inspanning werd gespaard om zoveel mogelijk schrijvers, over zoveel mogelijk gestalten, het woord te geven. Wij ontvangen dus een groot getal van waardevolle stukken; daarbij treffen wij er te veel middelmatige aan, en wij betreuren tegelijk dat geen vreemde auteurs werden opgenomen. Want een degelijk internationaal Franciskaans declamatorium ware, religieus en cultuurhistorisch, een buitengewoon suggestief document.
Em. Janssen
| |
| |
Anna BLAMAN, Eenzaam Avontuur. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam (1948), 254 pp., f. 5 en f. 6,90.
Het komt ons voor dat deze verwarde verzameling van perversiteiten en onwaarschijnlijkheden eerder in het laboratorium van een psychiater thuis hoort dan op de schrijftafel van een litterator. Echtscheidings- en driehoeksverhalen zijn langzamerhand afgezaagd en nu kan men het geval zo vernuftig inkleden, men kan er nog zoveel pikante détails in aanbrengen, belangrijk wordt het daardoor niet. Waar de echte wijsheid ontbreekt kan een dilettantisch aangevende psychoanalyse geen surrogaat verstrekken, dat onze smaak bevredigt. Ook het gesol met hogere waarden begint vervelend te worden. Dit quasi-cynisme komt te vaak terug in allerlei moderne verhalen om nog een schijn van interesse te wekken. En als het geheel dan nog geschreven is op een wijze, die de lezer beslist vermoeit, dan begrijpt men wel, hoe men over dit werk moet denken.
Jammer dat deze schrijfster die toch wel de kunst verstaat de taal te hanteren, zichzelf niet wat meer tucht kan opleggen. In dat geval zou ze wellicht een roman kunnen schrijven, die de moeite van het lezen waard is.
Bern. van Meurs
Nina FEDEROVA, De Familie, roman van de uitgeweken Russische schrijfster Nina Federova, vertaling van Frans van Oldenburg Ermke. - De Kinkhoren, Brugge, 1948, 267 blz., ing. Fr. 95, geb. Fr. 125.
De familie: het zijn de armzalige resten van een adellijke Russische emigrantenfamilie; ze houden een pension in de Engelse concessie van Tiëntsin; in de allergrootste ellende, in de gevaren van den Chinees-Japansen oorlog, zijn ze allergebrekkigst.
Neen, wij willen niets bederven! Met Oma, met moeder, met Peter, Lida, Dina en Hond, met Madame Militza, Mevrouw Parrish, Professor Chernov en Anna Petrovna, met de tientallen van onvergetelijke gestalten en bestemmingen moet de lezer zelf kennis maken. Met het bonte internationale milieu: Russen en Engelsen, Chinezen en Japanners, Spanjaarden en Amerikanen. Met zoveel wrakken en drijfhout, avonturiers en dompelaars, dronkaards en gezegenden. Met de schrijfster zelf: ook een Russische emigrante, die veel moet doorstaan hebben, die zich van de christelijke Kerk misschien wat los maakte, die echter nooit het bidden verleerde, en die door het gebed het bitterste leven zoet kon maken, de donkerste dagen transformeren tot dageraden van zaligheid.
Wij willen niets bederven. Critici kunnen aan dit boek verwijten dat het geen gesloten eenheid biedt, te veel uit episoden bestaat. Maar ieder humaan lezer zal de schrijfster dankbaar zijn, omdat zij ons in zulke familie heeft binnengevoerd. Op haar passen we toe wat ze de moeder laat zeggen: 'De grootste gave, die 'n vrouw te bieden heeft, is niet haar liefde. Het is haar goedheid en toewijding. Deze houdt families bij elkaar' (blz. 264). En gaarne verenigen we ons met haar besluit: 'En we kunnen U [aan een moeder] enkel... onze sympathie en ons begrip bieden, want we zijn ondanks maatschappelijke verschillen en nationale trots en standsonderscheid één familie, nu ruzie makend en elkander bevechtend en dodend en toch in de grond, weet U, één familie van menselijke wezens...' (blz. 267).
Em. Janssen
Godfried BOMANS. Buitelingen. Aforismen, Buitelingen en Capriolen. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 329 pp.
Wie een boek van Godfried Bomans opslaat, is verdacht op buitelingen, maar gewoonlijk wordt zijn verwachting nog overtroffen. Aforismen, Buitelingen en Capriolen luidt de ondertitel van dit boek: de lezer bereide zich hier dus op bijzondere touren voor. Ook biedt deze bundel verrassingen in die zin dat er enkele serieuze litteraire beschouwingen, en zeer goede, in voorkomen o.a. over Beets en Piet Paaltjens. Ook de aforismen zijn iets nieuws en het zijn inderdaad aforismen, wat de beste lofspraak is.
| |
| |
Een boek van Bomans aan te bevelen is overbodig. Ieder kent zijn humor en originaliteit. Toch beschouw ik de humoresken, die hij tot nu schreef, nog slechts als een aanloop en een belofte. Hij heeft het vermogen om een vrij wel nieuwe snaar in Neerlands letterkunde aan te slaan en iets bijzonders te bereiken.
J.v.H.
Bernard VERHOEVEN, Over kunst en leven. - De Boekerij, Baarn, 1948, 159 pp., geb. f. 4,50.
Bernard Verhoeven is niet alleen een der beste en gevoeligste stylisten, hij blijkt ook, de weinige keren dat hij als zodanig optreedt, een uitstekend essayist te zijn. In dezen bundel heeft hij enige verspreide stukken bijeengebracht, een uitvoerige studie over Albert Verwey, een beschouwing over het dichterschap, een over het politieke lied en een aantal puntdichters. Wat Verhoeven te zeggen heeft, is altijd de moeite waard; het getuigt van een breed verstaan en tevens van zijn volstrekt christendom. Dit overtuigde Christendom doet hem veel in de middeleeuwen waarderen, wat hij hoe langer hoe meer mist in de Europese constellatie van het ogenblik. Hij schrijft zijn meningen neer in zeer markant en verzorgd Nederlands. De epigrammen bevatten in enkele regels een korte karakteristiek van een aantal dichters en schrijvers, scherp en puntig.
J.v.H.
Richard MARCH & TAMBIMUTTU, T.S. Eliot. A Symposium. - Editions Poetry, London, 1948, 259 pp., 10 s. 6 d.
Deze verjaardags-taart werd T.S. Eliot aangeboden op zijn 60ste verjaardag. Een 50-tal schrijvers, niet alleen uit Engeland, maar ook uit Frankrijk, Duitsland, Italië, Griekenland en het Oosten, getuigen van hun sympathie voor en afhankelijkheid van dezen groten dichter. Ongetwijfeld zouden verschillende anderen ook graag een bijdrage hebben geleverd, maar in ieder geval geeft het boek, zoals het voor ons ligt, een goede indruk van Eliot's studiejaren, zijn werkkring, zijn litteraire omgeving, zijn invloed. Vele schrijven over hun eerste contact met Eliot's werken en zijn invloed op de litteratuur van Europa, India, en Amerika. Verder vinden we hier zuiver critische essays, zoals b.v. dat van Henri Fluchère, de vertaler van 'Murder in the Cathedral' en 'The Family Reunion', ter verdediging van Eliot's 'lucidité', en dat van Martin Browne, die een kundige analyse geeft van zijn dramatisch vers. De bijdragen van buitenlanders zijn in het Engels vertaald. Dichters als W.H. Auden, Edith Sitwell, Nicholas Moore en anderen, dragen lofdichten bij.
Voor hen, die Eliot kennen en voor hen, die hem nog niet kennen, een zeer interessant boek.
J. van de Poel
T.S. ELIOT, Notes towards the Definition of Culture. - Faber and Faber, London, 124 pp., 10 s. 6 d.
De twee eerste hoofdstukken zijn artikelen, terwijl een appendix de revisies van reeds in 1945 verschenen Engelse text geeft van drie radiotoespraken in 1946 gericht tot het Duitse volk onder de titel: De eenheid van de Europese cultuur. Het boek is een pleidooi voor een duidelijk omschreven begrip van het, met zoveel verschillende associaties gebruikte, woord 'cultuur', en tegelijkertijd een poging tot een definitie te komen. Het onderzoek naar de waarde van de factoren, die al of niet leiden tot een bepaalde cultuur, brengt hem praktisch tot een zekere philosophie over de beschaving, waarmede niet iedereen het geheel eens zal zijn. Maar allen zullen getroffen worden door zijn overtuigende oproep, in het appendix, tot een gezamelijk verdedigen van onze gemeenschappelijke Christelijke beschaving.
v.d. P.
Dr J.M. KRAMER, De Ilias van Homerus. - Noord Holl. Uitg., Amsterdam, 1948, 104 pp., geb. f. 3,50.
Originele beschouwingen over het ontstaan van de Ilias, waarmee de auteur het zichzelf en zijn critici niet
| |
| |
gemakkelijk maakt. Hij komt, evenals Cauer reeds, tot de conclusie, dat de Ilias niet ouder is dan de 6de eeuw, en is een overtuigd, ja hartstochtelijk 'unitariër'. Hij aanvaardt zonder voorbehoud de resultaten van het nieuwere philologen-onderzoek en sluit de radicale zienswijze van Meillet niet uit, maar laat daartegenover de dichter een zeer grote vrijheid bij de verwerking van het overgeleverde 'versmateriaal'. Natuurlijk wordt hiermee het epische karakter van het gedicht betwistbaar - een episch dichter is immers slechts tolk van de gemeenschap - maar wordt ongetwijfeld ook de kern blootgelegd van het probleem, zoals het zich de laatste decenniën heeft ontwikkeld.
De auteur wil klaarheid scheppen door een analyse van 'de psychologie der figuren en de ontwikkeling der handeling, door deze figuren gedragen'. Zijn betoog is rijk aan verrassende momenten, maar lijdt onder zijn voorbarige consequentie. Onzekerheid was daarbij niet te vermijden, maar wordt eerlijk toegegeven, zie de scène tussen Antilochus en Achilles op bl. 50. Een soberder voorbeeld van karakterontleding was te vinden in Van Leeuwen's nog steeds leesbare 'Gestalten en Tooneelen aan het Homerische Epos ontleend', maar het boek van Dr Kramer is en blijft - evenals zijn twee jaar oudere dissertatie 'De Ilias als Vredesgedicht' - een merkwaardige verschijning - misschien een mijlpaal op de weg naar een definitieve oplossing van de oude Homerische kwestie! Het is verrijkt met een korte bijdrage van de hand van zijn leermeester, Prof. Dr W.E.J. Kuyper, waarin deze de eerste proeve geeft van zijn nieuwe Nederlandse Ilias en Odyssee.
M.L.
PAPINI, Brieven van Paus Celestinus VI, Nederlands van Dr Jos Vandervelden. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1949, 191 blz., geb. f. 5,50.
De reeds lang tot de Kerk teruggekeerde Papini zocht en vond een vorm om de mensen te zeggen wat hij hun te zeggen had door een gefingeerden Paus, Celestinus VI, een aantal brieven te dicteren, gericht tot alle groeperingen en schakeringen der mensheid, tot het Christen Volk, tot de Priesters en de Kloosterlingen, tot de Afgescheidenen, de Atheisten etc., etc. Wie Papini kent weet wel ongeveer wat hij de mensen voor te houden heeft. Hij doet dit in prachtig en rijkgevarieerd proza en zijn gedachten reiken vaak ver en diep. Hij heeft wel iets van zijn vroegere scherpte en felheid verloren en zijn toon is warm, indringender en sympathieker geworden, hoewel de satyre hem soms nog goed afgaat. De vertaler vermaant zijn lezers bij voorbaat dat zij niet overal met de opvattingen van den schrijver hoeven in te stemmen. Papini's hoofddoel is een opwekking tot vuriger en intenser beleven van het Christendom.
J.v.H.
Panorama der Nederlandse Letteren, verzorgd door Dr J. HAANTJES en Prof. Dr W.A.P. SMIT. - Amsterdamse Boek- en Courant Mij, Amsterdam, 1948, 566 blz., geb. f. 10,50.
Het is inderdaad een Panorama der Nederlandse Letteren wat hier de lezers geboden wordt. De vele bewerkers der afzonderlijke hoofdstukken zijn erin geslaagd telkens een tijdvak, een dichtersgroep of -school in zijn geheel voor te stellen, minder lettend op de individuele schrijvers dan op het grote verband, waarin zij optreden. Vele hoofdstukken vormen voortreffelijke en uitstekend geschreven essay's over het te behandelen tijdvak of de dichtersgroep, zo bv. die van Dr C.C. de Bruin over de Middeleeuwen, van Dr G. Kazemier over Hooft en zijn Kring, van Prof. Smit over Vondel, van F.W. van Heerikhuizen over de Letterkunde van de Pruikentijd en de Tachtiger Beweging, van Dr J. Haantjes over de Dichtkunst in en na de Franse Tijd, van Dr K. Heersma over Letterkundig Leven tussen twee wereldoorlogen.
Wel is het bezwaar voelbaar, dat de 'verzorgers' reeds in het Ten Geleide ter sprake brengen, wanneer zij schrijven; 'Misschien werd door de samenwerking van zo vele en zo uiteenlopende persoonlijkheden de eenheid van ons boek enigszins ge- | |
| |
schaad'. Het grote perspectief waarin de verzorgers de Nederlandse letteren willen zien, is van orthodox-protestantsen huize en de meeste medewerkers zijn ingesteld op dit perspectief. In hun midden doen medewerkers als Prof. Tielrooy, Dr van Heerikhuizen en Albert Helman vreemd aan. Zij zijn geheel anders ingesteld en dit breekt inderdaad de eenheid van het boek op ernstige wijze.
De zeer protestantse vizie op de vaderlandse letteren doet zich nogal kinderlijk gevoelen, zo bv. waar Prof. Smit in het voetspoor van Prof. Gerretson de Bekering van Vondel minimaliseert tot een zeer geringe koerswijziging of beweert, dat Vondel de eigenlijke reformatorische gedachte niet begrepen heeft. Ook worden er door Dr H. Smilde twaalf sympathiserende, hier en daar zelfs bewonderende bladzijden aan Jacob Cats gewijd. Wie niet beter wist zou hier de indruk krijgen dat Cats een onzer grote dichters is.
Het gedeelte over de Vlaamse letteren werd uitstekend geschreven door Albert Helman, die het echter niet laten kan in een passage over Walschap het Katholicisme der lage landen als een domperige en cultuurvijandige macht voor te stellen. Zo zijn er enkele reserves te maken, die elk ontwikkeld lezer gemakkelijk zelf maken zal. In zijn geheel biedt het boek een boeiende kundige beschouwing over het gehele gebied der vaderlandse letterkunde.
J.v.H.
Kramer's Duits Woordenboek. Duits-Nederlands en Nederlands-Duits. Bewerkt door Dr H.W.J. Kroes. 17e verm. en verb. druk. - G.B. van Goor, 's Gravenhage-Batavia, 1948, 1375 pp., f. 15,-.
De 17e druk van dit practisch en goed verantwoord woordenboek is in omvang gelijk gebleven aan de 16e druk (1947). Er werden echter een aantal kleine verbeteringen in aangebracht. Op het einde bevindt zich een zeer uitgebreide lijst met de veelvuldig voorkomende afkortingen, als ook een lijst met de sterke en onregelmatige werkwoorden. De uitgave is uitstekend verzorgd overeenkomstig met de traditie van de uitgever.
Ch.N.
| |
Psychologie en paedagogie
J.B. RHINE, The Reach of the Mind. - 2e druk, William Sloane Associates, New-York, 1947, 235 blz., geb. $3,50.
Sinds de oorlog en het steeds talrijker optreden in openbare 'séances' van z.g. 'helderzienden', is de belangstelling voor occulte verschijnselen en supranormale vermogens een algemeen voorwerp van belangstelling geworden, en dit niet altijd zonder verwarring te verwekken in de geesten van gelovigen. Bezitten sommige mensen werkelijk het vermogen om het verborgene te kennen en in de toekomst te zien? - Sinds 17 jaar onderzoekt de auteur, een befaamd Amerikaans parapsycholoog, op proefondervindelijke wijze: 1) de invloed van de ene geest op de andere zonder zintuigelijke tussenschakel (telepathie); 2) het vermogen om voorwerpen waar te nemen buiten elk zintuigelijk contact (helderziendheid); 3) de onafhankelijkheid van deze vermogens van afstand en tijd (profetie); 4) het vermogen om, zonder physisch contact op afstand en in de toekomst, gebeurtenissen te beïnvloeden (telekinese). Als wij de auteur mogen geloven, werden deze proeven duizenden malen herhaald, bij sommige subjecten met succes beloond op een manier, die op zonderlinge wijze de kansberekening overtreft. Door het Amerikaans Instituut voor Mathematische Statistiek werd erkend dat Rhine's statistische analyse volkomen geldig is. Blijft dus het experimenteel aspect van de proeven. Hiervoor zijn wij volledig overgeleverd aan de rechtzinnigheid van de onderzoeker, zijn subjecten en getuigen. Noteren wij slechts dat een klein detail in de proef voldoende is om de uitslagen ervan te vervalsen. Waarom worden Rhine's uitkomsten door de officiële wetenschap dood gezwegen? Omdat zij, volgens
| |
| |
de auteur, duidelijk in de mens het bestaan aanwijzen van een factor, die onafhankelijk is van tijd en ruimte, een geestelijke factor dus, en dat de heersende zielkundige wetenschap op de praemisse steunt dat alles in de mens tot stoffelijke wetmatigheden moet te herleiden zijn. Dr Rhine sluit dus - misschien te vlug - een nog onbekende materiële verklaring uit en schijnt geen rekening te houden met de wijsgerige moeilijkheden die ook aan zijn oplossing verbonden zijn. Desondanks is het onderzoek door de auteur ondernomen hoogst boeiend en zijn stelling zeer aantrekkelijk. Minder bevalt het ons hem in zijn laatste hoofdstuk te horen zeggen dat zijn werk belooft de wetenschappelijke fundering te worden van godsdienst en moraal. Wel kan de parapsychologie mensen, die in het materialisme verstrikt zijn, helpen de weg naar het geloof te vinden, maar dat zij de godsdienst zal vervangen is naïef en vals. Schrijver hoopt ook dat de parapsychologie, door de eerbied voor de ziel van de evenmens, eenmaal de ware grondslag zal werpen voor vrede en eendracht. Moge het waar zijn!
W. Smet
J. VLERICK en J. DE VENTER, Hebben onze jongens en meisjes vertrouwen in Vader en Moeder? - 'Jeugdpsychologie', Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 98 blz., ing. Fr. 47, geb. Fr. 77.
Hiermee wordt een reeks brochures ingezet, die de voornaamste psychologische trekken van de katholieke Vlaamse jeugd hopen weer te geven. Bedoeling is vooral verschillende problemen van de opvoedingspraktijk te bestuderen, zoals de ingekeerdheid, de godsdienstzin, de vriendschap, en in dit eerste werkje het vertrouwen in de ouders.
E.H. Vlerick, diocesaan inspecteur en lector aan de Universiteit van Leuven, steunt op twee hoofdbronnen: zijn zorgvuldig opgetekende ervaring met de jeugd in de opvoeding, jeugdleiding en zielzorg en vooral talrijke mededelingen door de jeugd zelf neergeschreven. Beide auteurs hielden een enquête bij jongelui, die ze persoonlijk kenden en zo kwamen ze ertoe te beschikken over 1500 bl. betrouwbare tekst afkomstig van een tweehonderdtal jongens en meisjes tussen 17 en 22 jaar, de meest geschikte leeftijd.
Dit eerste boekje behandelt experimenteel het feit, de grond en de evolutie van het vertrouwen. Aan de hand van al die getuigenissen maakt het een statistiek op van het vertrouwen en onderscheidt drie graden in deze deugd: volledig (minder dan 25%), beperkt (50%), en absoluut geen vertrouwen (meer dan 25%).
Leerrijk is vooral het hoofdstuk over de gronden waarop het vertrouwen is gebaseerd. Als hoofdredenen gelden: de zedelijke waarde van de ouders, hun hoedanigheden en het begrijpen van de jeugdziel, de bescheidenheid, die alle persoonlijke mededelingen verzwijgt en de durf om geslachtelijke voorlichting te geven. Buiten talrijke citaten, die gedurig de tekst belichten wordt nog een speciale bloemlezing van langere teksten verstrekt waarin we de ziel van de jeugd kunnen beluisteren.
Dit werk zonder wetenschappelijke pretentie weet toch van dichtbij het leven te benaderen. Niet alleen ouders maar alle opvoeders die het vertrouwen van de jongeren moeten winnen, zullen met echt nut deze paedagogische bijdrage lezen.
R. Caron
Dr Etienne De GREEFF, Nos enfants et nous. - 'Cahiers de la Revue Nouvelle', Casterman, Doornik, 1948, 252 blz., Fr. 65.
Dit is geen handboek voor opvoedkunde. Maar voor verstandig humanistisch gevormde ouders en opvoeders veel en veel beter dan een handboek. Opvoeding wordt hier gezien als een schepping van vrijheid in het kind, om zich zelf te worden in de geleidelijke aanvaarding van de werkelijkheid en in het offer aan de absolute liefde.
Deze tweede uitgave van een boek dat reeds in verschillende talen werd omgezet, en waarvan we twee jaar geleden de nederlandse vertaling begroetten, is een belangwekkend voorwoord rijker geworden, en twee degelijke hoofdstukken: over het kind van 6 tot 12 en over de adolescentie,
| |
| |
leeftijd van onafhankelijkheid, van onrust en levensinzet.
Prof. De Greeff kan verbazend diep peilen in de menselijke psyche. Hier schrijft de psycholoog, die ook als vader zijn kinderen heeft zien opgroeien, en in hun groei zijn eigen ontwikkeling door het leven heeft aangevoeld. Dit verklaart ook dat er iets subjectiefs blijft in de zienswijze.
Men zou kunnen zeggen dat we hier met de Professor door een machtige verrekijker in de diepte dalen van de groeiende psyche. Doch helemaal scherp staat de verrekijker niet, en dan gebeurt het dat de eigen levensproblematiek de meeste onscherpe peilingen op zijn manier gaat interpreteren: een tikje sceptisch, veel eisend van het mensenkind en daarom ook pessimistisch voor het resultaat; met een vleugje bitterheid voor het kerkelijke, een beetje te zeer humanistisch en wars van de bovennatuurlijke werkingen van de genade in de ziel. Men zal echter maar zelden zulk een wijs en grondig aanvoelen vinden van de essentiële voorwaarden voor een volwaardige menselijke zedelijkheid: dat geleidelijk aan ontbloeien van de affectiviteit in de familiekring tot sympathie die voor het absolute open staat en zich in liefde wegschenkt. Zo niet, dan wordt het een vergooien van zijn leven. Men moet het boek lezen en herlezen.
A. Snoeck
Charles E. SKINNER, en medewerkers, Educational Psychology. - Herziene uitgave, Prentice-Hall, Publishers, New-York, 1947, 622 blz., $4,00.
Ongetwijfeld is dit één der beste Amerikaanse handboeken over paedagogische zielkunde. De inhoudstafel laat dadelijk blijken dat het zich inspireert op de merkwaardige evolutie, die zich in het laatste decennium in de Amerikaanse psychologie heeft voltrokken. Zo vindt men, naast het klassieke deel over 'learning' en psychische metingen, een deel betiteld: 'growth', waarin het opvoedingsproces vanuit een organisch standpunt wordt bestudeerd. Nieuw is eveneens het laatste deel over 'personality adjustment and mental hygiene'. Sterk wordt de nadruk gelegd op de innerlijk rijpende en functionele aspecten van de kinderpsyche. Ongemeen rijk is het overzicht, dat in de talrijke hoofdstukken, van de verschillende bijdragen der psychologie tot het opvoedingsprobleem, wordt gegeven. Het blijft echter dikwijls bij een te oppervlakkige behandeling; eveneens wordt geen cohaerent en uniform beeld van de psychische ontwikkeling aangeboden. Hiervan moet waarschijnlijk de reden gezocht worden in het feit dat de schrijvers de verschillende richtingen in de hedendaagse psychologie in hun handboek naast elkaar aan het woord wilden laten, zoals bv. het functionalisme, behaviorisme, structuralisme, de gestaltpsychologie enz. Treffend is eveneens het angstvallig vermijden van elk objectief philosophisch standpunt of concept daar waar nochtans de aard der behandelde problemen dit eist. Zo wordt opvoeding vanuit een zuiver sociale behoefte bepaald; anderzijds worden kerk en familie als opvoedingsmiddelen - niet als opvoedingsagenten, - vermeld naast film en radio. In de opvoedingsdoeleinden wordt geen onderscheid gemaakt tussen objectieve onveranderlijke waarden en sociaal contingente.
W. Smet
Prof. Dr H.W.F. STELLWAG, Moeilijkheden bij de opvoeding. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1948, 162 blz., Fr. 75.
In dit boekje heeft de auteur een aantal voordrachten voor ouders en leraars gebundeld. Zijn penetrant psychologisch inzicht in een aantal concrete situaties, die men in de opvoeding van iedere jongen en meisje ontmoet, kunnen wij niet anders dan merkwaardig noemen. Hier wordt niet getheoretiseerd maar aan echte begrijpende psychologie gedaan. Degenen die zich interesseren voor moeilijkheden met opgroeiende kinderen en adolescenten, kunnen wij in onze taal geen betere hulp aanwijzen. Een reserve wensen wij te maken, daar waar de auteur meent dat gelijkslachtige gevoelige vriendschappen in de jeugd wél erotiek kunnen zijn, maar met sexualiteit
| |
| |
'in geen geval' iets te maken hebben (blz. 121). Naar onze ervaring is deze uitlating wat optimistisch. Ook gaan wij niet geheel akkoord, wanneer hij schijnt te zeggen dat het 'ernstspel' tussen meisjes en jongens hun een ervaring geven, die zij later nodig zullen hebben (blz. 123).
W. Smet
Thomas A.C. RENNIE M.D., and Luther E. WOODWARD, Ph.D., Mental health in modern Society. - The commonwealth Zund, New-York, 1948, 424 blz., $4.
Een zeer leerrijke, goed gedocumenteerde, veelzijdige studie over geesteshygiëne in onze hedendaagse samenleving. Voorzeker is de filosofie die er in verondersteld wordt, oppervlakkig, en al even naïef als het gescherm met democratie. Men moet deze opmerking maken om sommige bladzijden te vergoelijken van het overigens belangwekkende boek.
Een eerste deel bespreekt de organisatie van de geesteshygiëne in het Amerikaanse leger gedurende de oorlog, en boekt enkele resultaten op gebied van de psychotherapie, welke van belang zijn voor onze naoorlogse tijd.
Het tweede deel wijst erop in een enkel hoofdstuk, hoe noodzakelijk het is deze ondervinding te benutten.
Daarna komt het derde, voornaamste deel, waarin wordt aangetoond hoe diverse bevoegdheden en sociale instellingen, kunnen bijdragen tot een gezonder en rijper geestesleven. De rol van de dokter, van de sociale assistente, van de psycholoog, van de geestelijke wordt overzichtelijk en vol wijze opmerkingen beschreven. Het hoofdstuk over de techniek van het raadgeven is degelijk, helder en practisch: een korte handleiding. Het belang van de opvoeding in de familie om tot geestesrijpheid te komen wordt wel voldoende ingezien, doch de eigenschappen van die maturiteit zelf worden weinig bemoedigend en hopeloos oppervlakkig beschreven. Ook de opvoeding blijkt ruggegraatloos. Maar nogeens die diepere tekorten nemen niets weg van al het degelijke, gezonde, waardevolle dat dokters, psychologen, priesters in dit werk kunnen vinden.
A. Snoeck
| |
Sociologie
Ernst MICHEL, Sozialgeschichte der industriellen Arbeitswelt, ihrer Krisenformen und Gestaltungsversuche. - Jos Knecht, Frankfurt a. M., 1948, 2e druk, 225 pp.
Dit boek is het belangrijkste, waar het méér geeft dan men er, strikt op de titel afgaande, van verwachten zou. Ja, naar de titel stelt het misschien zelfs iets te leur. Want weliswaar omvat het (in zijn eerste deel) een 'Geschichte der industriellen Arbeitsverfassung und ihrer sozialen Problematik' en (in zijn tweede deel) een beschrijving van de 'Kampf um die soziale Arbeitsordnung', maar het is in zijn historische mededelingen wel zeer sterk aangewezen op wat reeds elders daarover uitvoeriger en als resultaat van een persoonlijk onderzoek was geschreven. Weliswaar refereert Michel zich telkens aan de standaard-literatuur op het gebied der arbeidsgeschiedenis (Brinkmann, v. Schulze-Gävernitz, Goetz Briefs, v. Beckerath, Geck, Rosenstock, enz. - het blijft vrijwel geheel bij werken in het Duitse taalgebied, -), maar het is dus referte-werk en schijnt in zoverre iets te missen van de oorspronkelijkheid, die men van deze schrijver mag verwachten.
Ziet men echter door de referte heen, dan wordt het duidelijk, dat ook dit boek, zij het dan niet in zijn geschiedschrijving, aan een oorspronkelijke geest is ontsproten. Want telkens poogt Michel tot de achtergrond der verschijnselen door te dringen en hier ontdekt hij menigmaal een nieuw aspekt. Daardoor komt deze geschiedenis te staan in het licht van psychologie en sociologie en in dat licht vertoont zij een ander reliëf: de misstanden vinden hun oorzaak in 'Sozialen und see- | |
| |
lischen Ausfallserscheinungen' (blz. 17), waardoor het arbeidsvraagstuk niet enkel een arbeidersvraagstuk, maar een maatschappelijk probleem geworden is, waardoor het ganse volk in een krisis is geraakt. Dit wordt juist als volkskrisis erger, naar mate de industriële arbeiderswereld meer van de krachtenreserve, die boerenbedrijf en ambacht aanvankelijk boden, opteert. Men is geneigd hier de vraag op te werpen, of in het feit, dat men nu in staat is industriële arbeidskrachten met de industriële bevolking aan te trekken en dus niet langer op het platteland en de kleine zelfstandigen alleen is aangewezen om het industriële productieproces te 'voeden', wellicht juist reïntegrerende krachten voor volksherstel zijn gelegen. Nu kan immers tot een volkstraditie uitgroeien en dus een organische plaats in het volksgeheel gaan innemen wat aanvankelijk als een 'ontworteling' uit volk en 'bodem' is ervaren: het gaan-werken-in-de-fabriek.
Nog in ander opzicht heeft deze geschiedenis meer reliëf dan een 'gewone'. Zij is niet alleen rijker aan oorzaken, maar ook aan vooruitzichten, aan voorstellen omtrent geneesmiddelen.
Niet een socialiserende economie - om slechts een punt te noemen - kan de kwalen van het privaat-kapitalisme in de ondernemingen wegwerken; ook zulk een economisch systeem zou 'in sich und aus seiner Natur seine spezifischen sozialen Betriebsstörungen und -spannungen und seine fremdbestimmenden Elemente für die Arbeiter entwickeln' (p. 191). Michel verwacht meer van een bundeling tot echte samenwerking binnen de ondernemingen en dat dan nog niet eens in het grote verband van de ganse onderneming, maar in het overzichtelijke milieu van de eigen afdeling (ook de grote industrieën zijn reeds tot het inzicht gekomen, zo hier te lande als elders, dat er ergens een sociaal, ja zelfs een louter-economisch optimum ligt bij de uitbouw der onderneming).
De arbeider dient tot het mededragen van verantwoordelijkheid te worden opgevoed, echter niet rationalistisch te worden geschoold. 'Der Arbeiter, auch der beste Facharbeiter, ist als solcher kein homo oeconomicus' (p. 203). De vereiste industrie-paedagogiek richte zich op de arbeider en zijn persoonlijk arbeidsmilieu, maar dient dan ook de beide andere industriemachten, het kapitaal (de kapitaalverschaffers) en de techniek (directie, bedrijfsleiders, ingenieurs) te omvatten.
Eerst dan kan deze paedagogiek dienst aan het ganse volk zijn, wat zij moet zijn, gezien de nood waarin het ganse volk tengevolge van de problemen der arbeidswereld zich bevindt. Men hoede zich ervoor hier teveel betekenis toe te kennen aan 'die drohende geistige Erstarrung und nackte Vermachtung der Arbeitersbewegung' (p. 199). Ik laat nu rusten, in hoeverre ik voor ons land enig voorbehoud op deze laatste uitval zou willen aanbrengen.
J.J.M. van der Ven
Jürgen KUCZYNSKI, Die Geschichte der Lage der Arbeiter in Deutschland von 1800 bis in die Gegenwart. Band I: 1800-1932. - Die Freie Gewerkschaft, Berlin, 1947, 3e druk, 368 pp.
Van gans andere allure dan het voorgaande is dit werk. Het is niet van de hoogleraar, maar van de vakverenigingsbestuurder, doch het bevat veel meer exact (cijfer) materiaal dan het vorige. Het wemelt zelfs van getallen en tabellen en daardoor bevat het een schat van gegevens, die men alleen met de grootste moeite van elders bijeengaren kan. Uit die gegevens heeft de Schr. bovendien talrijke berekeningen en gevolgtrekkingen zelf gemaakt, i.h.b. ten aanzien van de productiviteit en loon. Onze bewondering voor de praestatie van deze man der praktijk mag nog stijgen, als men ziet, dat dit boek een Duitse bewerking is van een deel der serie, die de schr. sinds 1942 in zijn asyl-land Engeland doet verschijnen en die hij bescheidenlijk 'A short History of Labour Conditions under Industrial Capitalisme' heeft genoemd. Van die serie zijn de delen over Great Britain and the Empire, over the U.S.A. en over Frankrijk ook al verschenen.
Maar Kuczynski blijft dan ook in het vlak van de cijfers en de blote feiten en al schildert hij die feiten
| |
| |
doorgaans in de sombere kleuren van de wantoestand of met de spot om iets wat nu al lang zijn tijd heeft gehad, hij dringt niet door tot de ideologische achtergrond van het verkeerde en van de herstelpogingen en opent ook geen vooruitzicht. Zijn socialistische bril maakt hem in dit opzicht bepaald kleurenblind. Zo ontmoet men naast de Marxen en de Engelsen nergens namen als Leo XIII, von Ketteler, Hitze. Obligaat schijnt bij zo een eenzijdige kijk ook te zijn 'eine solide Front von Unternehmern, lokalen Verwaltungsbehörden und katholischer Kirche' tegen de belangen der arbeidende jeugd (p. 113).
Als verzameling van materiaal heeft en houdt dit boek onmiskenbaar grote verdiensten.
J.J.M. van der Ven
| |
Geschiedenis
Desiderius FRANSES O.F.M., Paus Leo de Groote en S. Hilarius van Arles. (Collectanea Franciscana Neerlandica VI-2). 's Hertogenbosch, Teulings, 1948, 55 blz., prijs bij int. fl. 2,25; afz. fl. 2,50.
Dit werkje, door Prof. Goemans uitgegeven uit de nalatenschap van de Nijmeegse professor, getuigt opnieuw van diens wetenschappelijke acribie. Het behandelt het conflict tussen Paus Leo de Grote en de bisschop van Arles, dat eindigde met de overdracht van diens metropolitane rechten aan de bisschop van Vienne. Eerst gaat de schrijver de kerkelijke organisatie van Gallië voor 450 na, waarbij hij tot de conclusie komt, dat 'er tot kort vóór 250 geen andere bisschopszetel in Gallië geweest is dan Lyon.... Alleen Vienne, Trier, Reims en Metz zouden ten tijde van Irenaeus bisschopszetel kunnen geweest zijn.... Alle andere kerken zijn zeker van later datum. Arles, Toulouse, Narbonne, Limoges, Auvergne, Tours en Parijs kunnen... tussen 230 en 250 gesticht zijn' (blz. 13). Omstreeks 400 begint Arles het primaatschap van Gallië op te eisen (blz. 15), dat in 417 door Paus Zosimus erkend wordt (deze gebeurtenis werpt een interessant licht op Zosimus vroegste houding tegenover Pelagius: blz. 17), maar door de latere Pausen niet meer schijnt te zijn aanvaard: wel was de bisschop van Arles metropoliet over de provincie Narbonensis IIa (blz 21v).
Daarna worden de bronnen beschreven voor het conflict: de brief van Leo en de Vita van Hilarius, en enige andere documenten (blz. 24vv). Nauwkeurig wordt onderzocht, wat ieder van deze bronnen te bieden heeft (blz. 27-41), om tenslotte als eindoordeel te verklaren, dat Hilarius op zijn minst van onstuimigheid blijk gegeven heeft, maar dat ook de Paus eenzijdig geloof schijnt te hebben gehecht aan Hilarius' aanklagers (blz. 42-46).
Een appendix biedt de latijnse tekst der voornaamste documenten.
Dr P. Smulders S.J.
J.J. DOODKORTE, Nationaal Beneden de Maat? - Drukkerij v.h. R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1948, 70 blz., gen. f. 1,50.
De strijdbare J.J. Doodkorte heeft, naar aanleiding van een Rapport in opdracht van de Willem de Zwijgerstichting uitgebracht over het Vaderlandse Geschiedenisonderwijs op de R.K.L. Scholen in Nederland, in de 'Opvoedkundige Brochurenreeks' (Nummer 138) een bijdrage doen verschijnen, waarin hij het goed recht om katholiek geschiedenisonderwijs op katholieke scholen te geven uitvoerig aantoont. Met een beroep op katholieke en niet-katholieke geschiedschrijvers demonstreert de schrijver, dat het geschiedenis-onderwijs niet op de katholieke scholen, maar op de protestantse scholen 'nationaal beneden de maat' is. Hier valt weinig tegen in te brengen. Het verwondert ons alleen maar, dat D. zich zo druk maakt over die voor de meeste mensen obscure 'Willem de Zwijger-Stichting'. Deze heeft inzage genomen van 13 geschiedenis-uitgaven, op de R.K. scholen in gebruik, en dan een oordeel geveld over de geschiedenislessen zelf. Deze Stichting is echter onbevoegd en onbekwaam om zich in deze zaken te mengen. Het enige onbedoelde voordeel, dat zij bereikt
| |
| |
heeft, is, dat de katholieke onderwijzers een gefundeerde uiteenzetting hebben gekregen over de wijze, waarop zij voor de kinderen van uit katholiek standpunt de geschiedenisstof kunnen behandelen.
K.J.D.
W. NOLET, Beknopt Handboek der Kerkgeschiedenis. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1948, 544 pp., f. 10,50 en f. 12,90.
De vorige edities van dit Handboek zijn in dit tijdschrift meermalen met lof besproken. Er is geen reden om de thans verschenen vierde druk af te wijzen. Integendeel. Door de medewerking van prof. J. Prein zijn opnieuw veranderingen aangebracht, die aan de overigens uitmuntende inhoud ten goede zijn gekomen. Het boek stelt zich ten doel de onderwijzers en de onderwijzeressen, die zich voorbereiden voor het examen ter verkrijging van het 'Godsdienstdiploma B', de weg te wijzen in het labyrinth der kerkelijke geschiedenis. Zij, die zich aldus in deze stof hebben ingewerkt, kunnen zonder vrees dit examen tegemoet gaan. Omdat dit leerboek in aangename verhaalvorm is geschreven, is het zeer geschikt om het de ontwikkelde leek tevens in handen te geven. De kennis, die hij daarmee opdoet van de kerkelijke geschiedenis, zal hem kunnen dienen om meer intens met de Kerk mee te leven.
K.J.D.
Frances PERKINS, Roosevelt zoals ik hem gekend heb. Vert. d. Ilona Ricardo. - van Stockum en Zn., Den Haag, 1948, 359 pp., geb. f. 8,50.
De schrijfster heeft 17 jaren met Roosevelt samengewerkt en was 12 jaar minister van Arbeid onder zijn presidentschap. Zij kon dus haar held van dichtbij in zijn doen en laten observeren. In de oorlogsjaren hadden we echter een hoger dunk van de president dan hij hier getekend wordt. Van geniale capaciteiten is geen sprake. Hij was een goed, gelovig mens, onwetend in vele dingen, niet zonder ijdelheid, maar sympathiek, niet het minst om de wijze, waarop hij zijn kinderverlamming in 1921 met nederigheid en heldhaftigheid heeft gedragen. Het boek heeft voor ons, Europeanen, het bezwaar, dat het waar het om Roosevelt te doen is, te veel uitweidt over de slechte sociale toestanden in de V. St. en te weinig zich bezighoudt met de activiteit van Roosevelt met betrekking tot de tweede wereldoorlog. Daarbij komt, dat Frances Perkins, die zich hoofdzakelijk beperkt tot de New Deal, waaraan zij als minister van Arbeid een groot aandeel heeft genomen, wel evenveel ruimte aan haar eigen activiteit besteedt als aan die van de president.
Ofschoon dit werk, volgens 'Life', het beste boek over de President is, hopen we toch, dat er vroeg of laat een beter zal geschreven worden.
K.J.D.
Kard. de JONG, Handboek der Kerkgeschiedenis. Dl III, herz. en verb. door Dr R. Post. - Dekker en v.d. Vegt, Utrecht-Nijmegen; Standaard, Antwerpen etc., 1948, 464 pp.
Deze derde druk verschilt niet zoveel van de vorige. De aanvullingen zijn vnl. in de geschiedenis van het Protestantisme. De persoonsbeschrijving van Luther werd met critischer begrijpen aangevuld en verbeterd, de leer en het karakter van het Calvinisme kreeg een nieuwe behandeling, ook de paragraaf over het Jansenisme werd iets aangevuld. Romeinse bronnen gaven nog iets nieuws over de schorsing van de Codex. De afscheiding der Puriteinen en Congregationalisten werd uitvoeriger behandeld, alsmede het ontstaan der hoogkerkelijke richting werd ingevoegd. Beknopt en tegelijk helder en gedegen, blijft deze kerkgeschiedenis een zelden teleurstellende gids.
Ch. de Meulder
|
|