Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
[1949, nummer 5]Rede van Z.E. Kardinaal van Roey
| |
[pagina 450]
| |
en zonder christelijke opvoeding gewoonlijk niet meer wordt dan een heiden, met een min of meer aanzienlijke voorraad intellectuele kultuur. De algemene ervaring bewijst dit psychologisch feit. De mens is aldus samengesteld, dat hij voor vervolmaking vatbaar is, maar hij is helaas, onder invloed van zijn omgeving, ook vatbaar voor bederf. De opvoeding was dus steeds een essentiële factor, waarvan het wel en wee van ieder individu afhangt en vandaar ook de welvaart of het verval van familie en gemeenschap. De ouders nu zijn de eerste verantwoordelijken voor de goede opvoeding hunner kinderen: zij hebben hen ter wereld gebracht, voor God en hun geweten hebben zij de zorgen voor hen geheel en al op zich genomen. Dit betekent dat de ouders niet alleen het organisch leven en het stoffelijk welzijn hunner kinderen te behartigen hebben maar ook en vooral hun specifiek menselijke ontwikkeling, hun vorming als verstandelijke schepselen die in staat zijn om de waardigheid hunner natuur te begrijpen, en een leven te leiden overeenkomstig deze hoge waardigheid, om aldus een geestelijke en eeuwige bestemming na te streven en te bereiken. Zo begrijpen wij, katholieken, de opvoeding die katholieke ouders aan hun gedoopte kinderen behoren te geven. Vandaar stelt zich het schoolvraagstuk, want de school, die de kinderen zullen bezoeken, is aangewezen om samen met de ouders te arbeiden aan het werk der opvoeding; zij is de gevolmachtigde der ouders. Doch waar zij hun gebrek aan tijd en wetenschappelijke of paedagogische bekwaamheid aanvult, moet zij evenwel steeds hun wil eerbiedigen, zonder hem ooit geweld aan te doen; zij mag hun pogingen als opvoeders nooit dwarsbomen, maar moet ze integendeel steunen. Het zijn immers de ouders, die de natuurlijke en dus onvervreemdbare verantwoording dragen voor de vorming hunner kinderen. Voor christelijke ouders die hun plicht willen doen, is er geen andere geschikte school dan een christelijke school: zij hebben de plicht hun kinderen aan een schoolinstelling toe te vertrouwen, die een voortzetting vormt van de christelijke atmospheer van de huiselijke haard. Een school die een verderfelijke invloed uitoefent op de ziel der jeugd, een onchristelijke school om haar bij de naam te noemen, kan in plaats van een bron van vervolmaking niets anders zijn dan een haard van bederf voor de christelijke kinderen en moet onvoorwaardelijk afgewezen worden. Let wel, Heren, dat ik hier spreek over christelijke en niet-christelijke scholen, en dat ik hier geen officiële en vrije scholen bedoel. Zeer veel gemeenten in het land bezitten immers, ik ben blij het te | |
[pagina 451]
| |
constateren, officiële scholen, die zonder gevaar, zelfs met voordeel door alle kinderen kunnen bezocht worden. Maar helaas zijn er vele andere officiële instellingen, ik betreur ook dat feit te moeten vaststellen, instellingen, behorende aan gemeenten, provincies of de staat, die niet voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden om een 'school voor allen' te zijn. Zelfs indien zij godsdienstonderwijs geeft, is daar nog niet alles zoals het moest. Wat doceren er de leraren? Welke handboeken geven zij in handen van hun leerlingen? Worden de schrijvers die veroordeeld zijn door de Kerk er niet verklaard en aanbevolen? Door welke regels wordt de schooldiscipline geïnspireerd? Welke zijn de morele beginselen waardoor de directie zich laat leiden? Alleen het concrete antwoord op al deze vragen zal het min of meer schadelijke karakter van deze instellingen bepalen. Terwijl ik voor deze vergadering van katholieke mannen, op dit moment in België het schoolprobleem opwerp, doe ik niet en wil ik niet aan politiek doen. Ik ben er me van bewust dat ik me op een terrein beweeg dat meer de Kerk dan de staat aanbelangt. Want indien de opvoeding der jeugd - en bijgevolg de organisatie der scholen - op de eerste plaats aan de ouders toekomt, zo behoort zij evenzeer aan de Kerk; en ik voeg er aan toe eerder aan de Kerk dan aan de staat, en dit krachtens de goddelijke zending van de Kerk, om reden van de geschiedkundige rol die zij vervult, en de onweerlegbare verdiensten die zij zich op dit gebied, vooral in ons land, heeft verworven. Als geestelijk leidsman, als herder der zielen heb ik dus het volle recht te spreken over het gewichtige vraagstuk dat aan de orde van de dag is. Voor de oorlog kon de toestand onzer scholen, hoewel hij in zekere opzichten niet beantwoordde aan de gewettigde eisen der katholieken, in zijn geheel voldoende schijnen en wij hebben hem steeds zonder verzet aangenomen. Het lager onderwijs was geregeld door een wet, waarmede alle partijen akkoord gingen. Het bestaan der vrije universiteiten van Leuven en Brussel werd verzekerd door een ruime subsidie van de staat. Het technisch- en ambachtsonderwijs werd geplaatst onder de onpartijdige controle van een interministeriële commissie en voorzien van een statuut, dat het bestaansrecht toekende zowel aan de katholieke als aan de andere scholen, wanneer zij de vereiste voorwaarden vervulden. Tenslotte konden onze instellingen voor middelbaar onderwijs geheel onafhankelijk bestaan, daar de bescheiden schoolgelden der ouders onderhoud en uitbreiding waarborgden. Rechtvaardigt datgene wat onder de Duitse bezetting is gebeurd | |
[pagina 452]
| |
een omkeer van de toestand? Allen, die hier de harde jaren meemaakten en die zoals wij voortdurend werden gemengd in onderwijszaken, kunnen getuigen van de prachtige geest van edele en actieve vaderlandsliefde, die toen heerste in onze katholieke inrichtingen, vanaf de lagere scholen tot de katholieke universiteit van Leuven toe. De oprechte en openbare houding van belgische loyaliteit, die hen onderscheidde, bezorgde hun, dank zij het algemeen vertrouwen der ouders, een buitengewoon talrijke schoolbevolking. Hebben we soms deze geniepige of publieke vijandigheid, waarmee sommige openbare machten sinds het einde van het wereldconflict het katholiek onderwijs vervolgen, te danken aan deze onbetwistbare verdiensten tegenover het belgisch vaderland? Want het feit is er, men moet het wel vaststellen en wij betreuren zeer dit aan het land te moeten bekend maken: de tegenstanders van het katholicisme zijn wederom de schoolstrijd begonnen. Men heeft werkelijk een geschikt uur gekozen om verwarring in het land te stichten, door juist nu, op het moment dat België al zijn morele krachten nodig heeft om zijn wonden te verbinden en te werken aan zijn wederopbouw, de gewetens te verkrachten. Wel werd de vooroorlogse toestand in het lag er en het universitair onderwijs haast ongewijzigd gehandhaafd, doch het Departement van Openbaar Onderwijs zoekt volgens een handig opgezet en methodisch uitgevoerd plan enerzijds het katholiek technisch- en ambachtsonderwijs, dat de laatste jaren zo'n prachtige vlucht genomen heeft, te verstikken (er is geen ander woord voor te vinden), en anderzijds tracht ze onze bloeiende inrichtingen voor middelbaar onderwijs te ontvolken, terwijl ze bovendien nog probeert onze vrije lagere scholen onrechtstreeks te treffen. Welke zijn tot op heden de resultaten van deze rampzalige tactiek? Ik spreek niet over de enorme last, die zij aan onze nationale economie zal opleggen: onze politici kunnen die afwegen. Maar wanneer ik het aantal leerlingen van de officiële scholen vergelijk met het aantal dat op dit ogenblik katholieke instellingen bezoekt binnen de grenzen van de twee provincies Brabant en Antwerpen, het gebied van het aartsdiocees van Mechelen dus, dan stel ik vast dat de resultaten uiterst gering zijn. Voor de gezamenlijke instellingen, waartegen de strijd werd ingezet met procédé's die ik slechts kan brandmerken, met het lokaas nl. van allerlei voordelen, is de schoolbevolking wezenlijk dezelfde gebleven, in meerdere instellingen is zij zelfs toegenomen. Zo tellen wij in de oude humaniora dit jaar meer leerlingen dan vroeger. De duidelijkste resultaten van de nieuwe schoolpolitiek van het ministerie is de ontvolking van een zeker aantal officiële gemeente- | |
[pagina 453]
| |
scholen. De 850 leerlingen die de staats-athenea en de staats-middelbare scholen, de voorbereidende en bewaarscholen inbegrepen, dit jaar in onze twee provincies als winst hebben geboekt, komen uit de gemeente-scholen. Wanneer ik alleen onze colleges en instellingen voor middelbaar onderwijs voor jongens beschouw, zonder rekening te houden met onze inrichtingen voor meisjes, dan bereiken we in het aartsdiocees Mechelen steeds tegen de 19.000 leerlingen. Dit getal overtreft met meer dan 5700 de bevolking van de gelijksoortige athenea en middelbare scholen van de staat. Deze resultaten, die ons ten zeerste bevredigen en aanmoedigen, zijn een schitterende uitdrukking van de wil der christelijke ouders: zij wensen hun plicht te vervullen en trouw te blijven aan onderwijsinrichtingen die volledig beantwoorden aan de eisen van hun geweten, en dit ondanks de buitengewoon zware offers - voor velen zelfs onmatig zwaar - die de keus hun oplegt. Hulde aan deze ouders die hun verantwoordelijkheid voor hun kinderen begrijpen! Een uwer dringendste opdrachten, mijne Heren, bestaat er in hen aan te moedigen en op alle mogelijke wijzen te helpen. Wij hebben echter ook een plicht te vervullen tegenover de publieke opinie. Zij moet op haar hoede gesteld worden tegen de gevaren die de strijd, ondernomen door onze tegenstanders, niet alleen over het katholiek onderwijs, maar onvermijdelijk ook over heel het land zal brengen. Deze strijd steunt op een flagrante onrechtvaardigheid tegenover de grote meerderheid der ouders: de ene groep wil men practisch van elke geldelijke belasting ontheffen en hen zelfs met voordelen overladen terwijl men de andere geheel en al ignoreert. Zij worden verplicht, naast het noodzakelijkerwijze hoge schoolgeld voor hun eigen kinderen, ook nog de zware belastingen te betalen, die op de eerste plaats de gunsten van de anderen moeten verzekeren. De toestand die voor ontelbare families hierdoor ontstaat, is onaannemelijk: hij is niet te verantwoorden en moet goed gemaakt worden. U, mijne Heren, als militanten der Katholieke Actie, en al degenen die gij vertegenwoordigt, roep ik op om dit resultaat te bewerken. Gij allen, die met de pen werkt, publicisten, journalisten of gelegenheidsschrijvers, stelt U in dienst van deze allerdringendste zaak. Gij die de gave van het woord bezit, verdedigt bij iedere gelegenheid de rechten der christelijke ouders op een rechtvaardige behandeling vanwege de staat; en gij allen, die in katholieke werken bedrijvig zijt, gebruikt uw invloed in het openbaar en in het privé-leven om een regime tot stand te brengen dat voor allen aanneembaar is. | |
[pagina 454]
| |
Indien de autoriteiten met goede wil bezield zijn, dan zal de oplossing van de onderwijs-moeilijkheden, die onbekookt op het gebied van het middelbaar en technisch onderwijs werden verwekt, snel gevonden zijn, zij ligt immers voor de hand. De staat moet aan alle ouders de vrijheid toekennen, om die school te kiezen die hun het meest geschikt lijkt, de vrije of de officiële school. Hij moet, volgens een te vinden formule, aan allen gelijkheid van de voordelen, die voor het onderwijs en de opvoeding der belgische jeugd worden toegestaan, waarborgen. De vrije wil der ouders moet op dit gebied de bepalende wet worden. Indien een schoolinstelling het vertrouwen der ouders geniet, en bijgevolg een voldoende aantal leerlingen verenigt, dan eist de elementaire gerechtigheid dat, volgens nader te bepalen modaliteiten, deze inrichting door de openbare macht gesteund worde. Dit principe vormt de grondslag van de organisatie van het lager onderwijs; hetzelfde principe leidde het technisch onderwijs voor het recent ingrijpen van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. En waarom zou dit principe niet opnieuw toegepast worden op onze technische scholen en waarom zou men het niet uitbreiden tot het middelbaar onderwijs? In deze richting, zo menen wij, moet de enige rechtvaardige en definitieve oplossing van het irriterende schoolvraagstuk gezocht worden. De verdedigers van de schoolpolitiek door het Departement van Openbaar Onderwijs gevoerd, houden de stelling dat de staat recht heeft op een gelijke invloed in de school. Die gelijkheid zou ten nadele van de staat verbroken zijn en moet dus opnieuw gevestigd worden. Zelfs indien dit postulaat gegrond was, dan nog moest men de gelijkheid met loyale procédé's nastreven. Men zou daarom de vrije instellingen niet onleefbaar mogen maken, evenmin als men op de ouders morele dwang zou mogen uitoefenen, door immer maar voordelen te verlenen aan de ene groep, en aan de andere gerechtigheid te ontzeggen. Maar wat bedoelt men precies met deze gelijkheid van invloed, die onder het voorwendsel van rationalisatie de verdwijning van vele katholieke scholen en de oprichting van talrijke staatsscholen bevordert? Wat bedoelt men met 'invloed van de staat?' Bezit de staat, of concreet gesproken, bezit de belgische staat een eigen morele doctrine? Heeft hij een eigen ideologie? Is hij, als staat, dan niet neutraal tegenover al de doctrines en al de ideologische systemen en al de meningen die niet in strijd zijn met het nationaal welzijn? Welke invloed mag hij dan uitoefenen buiten de zorg die hij besteedt om kennis en kultuur onder de medeburgers te verspreiden en om | |
[pagina 455]
| |
hun een gezonde staatsburgerlijke vorming te verzekeren? Deze zending echter volbrengt hij niet slechts, en moet hij niet slechts in en door zijn eigen scholen volbrengen, maar in en door alle scholen - evenzeer de vrije als de officiële -, die zich onderwerpen aan zijn studie-programma en controle. Om deze wettelijke invloed te kunnen uitoefenen, is er geen gelijkheid noch enige proportie nodig tussen het aantal vrije en het aantal officiële scholen. Wij zijn bereid in onze instellingen de rechten die eigen zijn aan de staat, te erkennen, en ons te onderwerpen aan de voorwaarden die hun in ruil van een rechtvaardige behandeling zouden opgelegd worden, indien zij de essentiële vrijheid van onderwijs en opvoeding niet aantasten. De vraagstukken die ik thans stel, mijne Heren, moeten U in hoge mate interesseren en bezorgd maken; ze behoren niet onmiddellijk tot het gebied der politiek, maar tot het gebied der religie, daar ze nauw verbonden zijn met de toekomst van de katholieke godsdienst in België. Dit is nu precies het pijnlijke en schandelijke in dit conflict, dat de huidige school-politiek van onze tegenstanders in laatste instantie werd geïnspireerd door de besliste wil om de invloed van het christendom op onze bevolking te breken. Maar hoewel deze vraagstukken godsdienstig zijn, worden ze noodzakelijkerwijze ook op politiek terrein getransponeerd, en moeten ze door politieke debatten opgelost worden. Dat wil zeggen, mijne Heren, dat U nu ook rekening moet houden met uw verplichtingen in het politieke leven. Als leden van de Katholieke Actie, begeeft U zich niet op het politiek terrein, maar stelt U zich op het plan van het christelijk apostolaat. Er kan echter een tijd komen waarop de politieke actie een vorm en een aspect wordt van echte Katholieke Actie. Ik meen dat dit ogenblik voor U en voor alle Katholieken van België gekomen is. Tot allen richt ik een dringende oproep, opdat ze zouden instaan voor onze hoogste belangen, opdat zij de christelijke godsdienst zouden verdedigen tegen de bedreigingen van heimelijke partijmanoeuvres. Een gebiedende plicht eist van alle katholieken - dat is ook de voorwaarde van hun overwinning - eenheid en saamhorigheid der harten, en discipline bij de actie. Wel stellen zich op het ogenblik vele vraagstukken, economische, sociale en andere, die aanleiding kunnen geven tot onenigheid tussen geloofsgenoten. Dit is echter het uur waarop al de gelovigen, allen die hart hebben voor de belangen van het christelijk geweten, ondanks de verscheidenheid van inzicht in deze vraagstukken, nauw moeten samenwerken om de eendracht rondom enkele essentiële principes te verstevigen, om bij | |
[pagina 456]
| |
de verkiezingen, als een compact blok, zonder barst of scheur voor de publieke opinie te verschijnen. Ik hoop dat alle katholieke dagbladen het als een gewetensplicht zullen beschouwen, hun medewerking aan dit onontbeerlijk werk van eenheid te verlenen, om aldus deel te hebben aan de verdiensten der overwinning.
De 4e December jl. bij gelegenheid van het plechtig onderhoud dat Z.H. Paus Pius XII toestond aan Mr. Paternotte de la Vaillée, onze nieuwe gezant bij de H. Stoel, hield de H. Vader een prachtige lofspraak over België, dat Z.H. de grote christelijke natie noemde. 'Wanneer soms, voegde Z.H. hieraan toe, de machtige constructieve elementen die opgehoopt waren in het christelijk leven der families en in de tradities van het katholiek belgisch volk, hun bewegingsvrijheid slechts na een zware strijd konden veroveren, zo heeft de grondwet hen steeds in staat gesteld hun rechten veilig te stellen.' Laten we hopen dat de belgische katholieken zich in de toekomst deze uitzonderlijke lofspraak van de plaatsvervanger van Jezus Christus waardig tonen, door trouw te blijven aan de Kerk en haar leidsman, door in hun vaderland en in de wereld mede te werken aan de handhaving en de uitbreiding van het Rijk Gods en, indien het nodig mocht zijn, door de moeizame strijd voor de vrije uitoefening van hun christelijke rechten. |
|