| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
St. AXTERS, O.P., La spiritualité des Pays-Bas. - E. Nauwelaerts, Leuven, Vrin, Parijs, 1948, 184 blz., Fr. 65.
Het wordt tijd, dat wij ook aan niet-Nederlanders onze spiritualiteit leren kennen. En dit moet vooreerst gebeuren in vulgarisatiewerken en kleine syntheses die, hoe onvolmaakt ook, toch een beeld schetsen van het geestelijk leven in de Lage Landen. Men zal opwerpen, dat de tijd voor een synthese van onze mystiek en spiritualiteit nog niet gekomen is, omdat te veel nog op onderzoek en studie wacht. Waarop een daad als die van Prof. Axters, die het toch onderneemt, het Franse publiek een overzicht van onze spiritualiteit aan te bieden, wel het beste antwoord is. Indien wij wachtten, totdat de volledige bronnenstudie onzer mystieke en ascethische literatuur, de wijsgerig-theologische leer er van, haar verhouding tot die der Griekse Kerkvaders, en tenslotte de wijsbegeerte en theologie van deze laatsten 'erschöpfend' behandeld zijn, dan zou dit onderzoek zelf nooit tot stand komen, bij gebrek aan overzicht, aan ruime, zij het ook voorlopige syntheses, en bij gebrek aan culturele belangstelling en vruchtbaarheid.
Anderzijds is dit werk nog meer een schema dan een synthese. Men vindt er een vermelding van de voornaamste mystieken en hun scholen, de vermelding van hun werken, en zelfs de indeling van deze laatste in aantallen trappen en deugden, eerder dan een samenvattend en krachtig getekend beeld van hun leer zelf. Gewoonlijk blijft Schr. bij een soort 'inhoudsopgave', behalve op één punt, waar hij nl. het probleem der Godsschouwing behandelt. Bij de uitwerking van dit laatste, dat overigens onder de specialisten nog steeds sub lite is, heeft hij zich laten verleiden, om het te ontwikkelen enigszins buiten verhouding tot wat een eerste kennismaking met de Nederlandse spiritualiteit voor vreemde lezers kan zijn. Ook in het laatste hoofdstuk, over het eigen karakter onzer spiritualiteit, zoekt de auteur dit eigene in elementen, die wij alléén zouden moeten bezitten, door een soort reductie tot een onherleidbare definitie, waarvan al de elementen uni tantum conveniunt, in plaats van het te zoeken in de oorspronkelijkheid van het organisch uit al die elementen gegroeide geheel. Hij blijkt zich meer voor de onderdelen, dan voor de architectuur te interesseren, een begrijpelijke houding, die echter bij zijn lezers geen al te klaar beeld zal achterlaten.
A. Deblaere
Dr J. VAN MIERLO, S.J., Hadewych, Brieven, I Tekst en commentaar, II Inleiding. - Leuvensche Studiën en Tekstuitgaven, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1947, 349 en 143 blz., ing. Fr. 280, geb. Fr. 350 de twee delen.
In haar brieven openbaart zich Hadewych niet alleen als een schrijfster die met haar lapidaire zinnen de Pascal van het Nederlands proza mag worden genoemd, maar als een bewonderenswaardige heilige en wijze vrouw en een diepe lerares van het inwendig leven. Een zin als 'God zij u God ende gij Hem: minne' heeft zelfs een Pascal nooit geschreven (aanhef van de 12e brief) en in één volzin en beeld geeft ze drie eeuwen vóór Ignatius' de hele kern en stemming van zijn beroemde overweging over het rijk van Christus: 'Want die ootmoedeghe ridder en sal niet sorghen omme sine slaghe, alse hi bescouwt de wonden van sinen heileghen grave' (Vierde brief 22-24). Ruusbroec overtreft haar ver in weidsheid en uitgewerktheid van theologie en mystieke bespiegeling, maar Hade- | |
| |
wych is de vrouw met verfijnde en diepe en soms hoog-ironische en humoristische kijk op het mensenhart, het vrouwenhart, dat ze in deze brieven met beheerste en wilskrachtige innigheid aanspreekt, met zeegedein van dichtersritme, met sublieme opwekkingen en fiere slagwoorden om aan te sporen tot een rustige en rijpe overgave aan de Goddelijke liefde, waarin zijzelf rijp en Godzeker beweegt. Ze is de begenadigde met een wonderbaar en uitzonderlijk besef voor het grote en geheimzinnige Gods, de Hoogheilige Drievuldigheid, Vader, Zoon en Geest en dringt met flitsen van geniale en wijs-vrouwelijke gevoeligheid en intuitie in Gods eigen psychologie binnen. En zo ook in werkingen en wederwerkingen van God in de door Hem tot dieper liefde genode ziel.
'Een echt diep-psychologische brief!' roept de geleerde en accurate uitgever en commentator, Dr Van Mierlo, soms uit, en hij spreekt zijn bewondering uit b.v. voor de tiende brief: 'Met diepe mensenkennis, fijne psychologie, zoals men die niet in de 13e eeuw zou verwachten en nog wel van een vrouw, wordt dit uiteengezet: yol juiste, kerngezonde gedachten, die een lange ervaring der zielen veronderstellen...' Maar die vooral, lijkt het ons, de verfijnde intuitie van het mensenkundige en kordate genie veronderstellen. Hadewych spreekt met het zelfzeker gezag van wie het - in het licht van Gods Geest - zien en zeggen kan. Ze kan snel zien en bondig en groots zeggen. Teresa van Avila die beslist een grote en klassieke schrijfster is kan wijdlopig en argeloos praten - en zich heerlijk verpraten! - als een argeloze kindvrouw, Hadewych is altijd de rijpe, volbewuste, mangeworden geest, die magistraal en bondig spreekt. En daarom is ze groter, als schrijfster en subliem mens, dan Teresa.
Moeilijker ook, in haar diepzinnige en nauwkeurig wikkende bondigheid, om te begrijpen. Maar het loont de moeite. Zij is de lerares die tegelijk aanstemt en in volle rijpheid weergeeft de leer over de inwendige zielsbewegingen en de navolging van Christus waardoor onze Nederlandse spiritualiteit de grondslag werd van de spiritualiteit tot op heden toe. En de aandachtige lezer zal deze leer in zijn grondige eisen hier met zo sublieme vanzelfsprekendheid definitief en eeuwig van zegging uitgesproken vinden, dat hij in deze brieven de keure zal zien van de meest moderne vroomheid en apostolaatsbestrevingen, hier verdiept en gerijpt tot een Godminnende en mensenhelpende mystiek, een hogere Godsactie waarvan deze brieven de neerslag, het programma en de zielenleidende verwezenlijking zijn. Het wordt daarom hoog tijd Hadewych te zien en te bestuderen als een der hoogste en klassiekste schrijfsters en zieleleidsters der christenheid.
Lof voor deze jarenlang door de beste Hadewychkenner bereide wetenschappelijke uitgave is overbodig.
M. Brauns
Het Boek der Psalmen. Met de lofzangen van het Romeins Brevier. De herziene tekst van het Pauselijk Bijbelinstituut. Vertaald en verklaard door Th. Stallaert CssR. - J.H. Gottmer, Haarlem-Antwerpen, 1948, 542 pp.
Een rijk boek. Men zou niets beters aan kunnen raden aan iemand die nog niets van de psalmen afweet, terwijl ook wie ze door en door kent nog veel profijt uit dit boek zal trekken. Een uitstekende gids om in de psalmen thuis te raken en tegelijk een ideaal boek om telkens weer van de psalmen te genieten en vooral om ze te bidden.
We vinden er op de eerste plaats de getrouwe copie van de uitgave van het Bijbelinstituut, dus de nieuwe latijnse tekst met titels, samenvattingen, onderverdelingen, noten, met dien verstande, dat de zuiver tekstkritische noten worden weggelaten en de exegetische noten enkel in het nederlands en dan vrij en dikwijls nog verrijkt worden weergegeven.
Tegenover iedere bladzijde latijnse tekst vinden we dan de nederlandse vertaling: de gewijde tekst werd uiterst zorgvuldig vertaald, terwijl de titels en samenvattingen meer naar de geest dan naar de letter worden weergegeven, zodat ze geen repetitie vormen van de latijnse, maar
| |
| |
ze integendeel op gelukkige wijze variëren en aanvullen.
Dit boek is blijkbaar het resultaat van lange ondervinding. Er staat geen woord te veel in, geen ballast; het is alles raak. Het bevat voornamelijk de gewijde tekst, maar de lezer krijgt op het juiste ogenblik de juiste toelichting, sober maar gewoonlijk roos. We geven daarom voor deze bescheiden entourage van de tekst graag meerdere dikke commentaren cadeau.
Ten slotte de nederlandse vertaling zelf! Moeilijk te verenigen kwaliteiten vindt men hier samen: een zeer nauwkeurige weergave van het latijn en tegelijk door en door nederlands; een woordenkeus die de te vertalen tekst volkomen respecteert en tegelijk moeilijkheden voorkomt of uitlegt. Deze eenvoudige, klare, pretentieloze taal is meesterlijk; niet een literair meesterwerk, maar in die zin, dat ze nergens de aandacht voor zichzelf vraagt; men kijkt er doorheen als door helder water, men voelt zich aanstonds opgenomen en gedragen door het oorspronkelijk gedicht; ze is louter voertuig, lichtelijk verend, zonder horten of stoten, fris en open.
De uitwendige verzorging van deze uitgave beantwoordt aan de inhoud. De bruikbare inleiding is nog wel voor verdieping en verrijking vatbaar, maar overigens lijkt dit boek ons in zijn soort van definitieve en klassieke allure.
H. Renckens S.J.
Em. JANSSEN, S.J., Ontstoken Lamp. - Lannoo, Tielt, 1947, 171 blz., Fr. 42.
Dit boekje bevat een reeks van ongeveer honderd vijftig korte overwegingen en gebeden. Het is in twee delen verdeeld. Het eerste heeft betrekking op woorden of verhalen uit de Evangeliën, het tweede behandelt verscheidene aspekten van het geestelijk leven. 'Een overtuiging omgeeft en doordringt alles: de gekruiste Christus is onze enige weg, waarheid en leven'.
Zeker zal dit boek, dat zo innig, schoon en sereen van Christus spreekt en van het opgaan in de goddelijke liefde, de lezers tot bezinning brengen en ze helpen bidden. Dat is ook het doel van den schrijver: de lamp van het godsdienstig leven bij velen te ontsteken.
We aarzelen niet te zeggen: 'Tolle et lege'. Lees elken dag, en langzaam een paar bladzijden, en die lezing zal kracht en licht brengen in uw leven.
Ed. Dhanis
Sacris Erudiri, Jaarboek voor Godsdienstwetenschappen, I. 1948. - Uitgave van de Sint Pietersabdij, Steenbrugge, 424 pp.
Deze nieuwe periodiek, die 'eenmaal 's jaars en wel telkens in het voorjaar zal verschijnen', wordt uitgegeven door de P.P. Benedictijnen van Steenbrugge. Zij voert als titel de wapenspreuk van den beroemden Brugsen liturgist wijlen Mgr Callewaert, die samen met den inmiddels in tragische omstandigheden overleden Abt der abdij, Dom Modest Van Assche, het plan van deze publicatie opvatten. Na een heldere programmaverklaring, vinden we dan ook eerst posthume bijdragen van beide stichters: van laatstgenoemde, een artikel over de studieregeling van den H. Benedictus; van Mgr Callewaert (wiens 348 nummers bedragende bibliographie verderop voorkomt), twee belangrijke studies (blz. 35-164) over het aandeel van Paus Leo de Grote in het ontstaan onzer liturgische teksten. Liturgisten zullen verder nog hun gading vinden in artikelen over 'griekse zangen in latijnse liturgieën' (Dom L. Brou), de datum der 'Perigrinatio Egeriae' (Dom E. Dekkers), 'de liturgische taal in de oosterse ritus' (H.J. Schmidt S.J.). Maar al krijgt de Liturgie dan ook het leeuwenaandeel in deze eerste jaarband, toch worden de andere godsdienstwetenschappen er niet in vergeten. De Exegese is vertegenwoordigd door een studie over de moderne verklaringen van het woord 'apostolos' (Dom A. Verheul), de geschiedenis der Spiritualiteit door een bijdrage van Dom A. Dumon, over de grondleggers - in het patristiek tijdvak - der middeleeuwse vroomheid, de hagiographie door onderzoekingen over de Gelukzalige Karel de Goede (Dom N. Huyghebaert) en de H. Coletta (H. Lippens, O.F.M.), de kerkgeschiedenis door
| |
| |
monographieën over Keizer Karel V en de pauskeuze van Adraan VI (E. van Eill, O.F.M.) en over protestantse bronnen van Marnix' Biënkorf (J.G. Sterck), alsmede door kanttekeningen van A.L.E. Verheijden over L.J. Rogier's Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland... Eindelijk, wat niet alleen voor de Patristiek, maar voor de hele theologie van belang is, kondigen de uitgevers het voornemen aan, al de christelijke teksten der acht eerste eeuwen, griekse en latijnse, opnieuw volgens de beste kritische uitgaven, in een Corpus christianorum, bij de Firma Brepols te Turnhout, te laten verschijnen. We zien met spanning uit naar het uitvoerig plan, dat voor binnen kort aangekondigd wordt. Moge de Heer dit grootse opzet zegenen, en ook aan het zo flink ingezet Jaarboek een duurzaam en vruchtbaar bestaan verlenen. De onderneming der Sint Pieters Abdij verdient de waardering en de steun van alle kultuurliefhebbende Nederlanders.
Eug. Druwé, S.J.
JOHANNES BECKMANN, Die Katholische Kirche im Neuen Afrika. - Benziger verlag, Einsiedeln/Köln, 1947, 372 blz., geb. Zw. Fr. 13, linnen band Zw. Fr. 15,80.
Schrijver bedoelt geen wetenschappelijk missiologisch betoog, maar alleen de beschrijving van het ontstaan, de groei en de tegenwoordige toestand van de Katholieke Kerk in Afrika. Het is geen blinde verheerlijking van het missiewerk, maar een kritische beschrijving der begane wegen met de bedoeling de te eenvoudige voorstellingen van dat missiewerk de kop in te drukken.
Na de lezer ingeleid te hebben in het oude Afrika, laat de Schrijver hem het nieuwe Afrika ontdekken. Daarop volgt de geschiedkundige ontwikkeling van de Kerk in Afrika met de tegenwoordige toestand in de verschillende gebieden. Daarna wordt de lezer in nauw contact gebracht met de menigvuldigheid van het apostolisch werk op sociaal, kultureel en zedelijk-godsdienstig gebied. Om te eindigen komt nog een hoofdstuk over de Islam in Afrika, want de grote vraag is juist of Afrika christen of mohamedaans zal worden.
Schrijver weet zijn werk met overvloedig feitenmateriaal uit de verschillende missiegebieden te illustreren, en slaagt er waarlijk in een min of meer volledig en juist denkbeeld te geven van het missiewerk in Afrika.
Belgisch Kongo krijgt overal een belangrijke en eervolle plaats; het feitenmateriaal werd uit de beste bronnen geput. Toch komen af en toe enkele onnauwkeurigheden. Laten we in 't voorbijgaan vernoemen hoe op blz. 25 de overgang van de Onafhankelijke Kongostaat tot Belgische Kolonie wordt toegeschreven aan de beruchte 'Kongo-gruwelen', hoe op blz 209 de protestantse zendeling Laman tot Jezuïet wordt bevorderd, en hoe op blz. 210 de commissie voor de Kikongodialekten in Elisabethstad wordt gevestigd. Deze en enkele andere minder belangrijke onnauwkeurigheden doen niets af aan de algemene degelijkheid van het werk, dat we ten zeerste aanbevelen aan degenen die een algemeen inzicht willen hebben over het katholieke missiewerk in Afrika.
A. Cauwe S.J.
JOSEPH HUBY, S.J., Mystiques Paulinienne et Johannique. - 'Les grands mystiques', Desclée-De Brouwer, Brugge, z.j. (1947), 308 blz., Fr. 90.
In dit werk van de beroemde, zo pas overleden Franse exegeet vindt men terecht de vrucht van jarenlange studie en vertrouwdheid met de H. Schrift. Opgenomen in de serie 'Les Grands Mystiques', werd het werk ook naar deze collectie betiteld. Dit echter kan wellicht verwachtingen opwekken bij de lezer, die bij het lezen niet zullen bevredigd worden. Het is immers de auteur niet te doen om de 'mystiek' van de beide grote Apostelen, uitgaande van een moderne problematiek, in zich zelf psychologisch te ontleden, en, naar best vermogen, te verklaren. Geen hoofdstuk wordt ook besteed aan een studie van het historisch midden door een vergelijking met de
| |
| |
Joodse, Oosterse of Hellenistische mystieken en mysteries.
De schrijver weigert schroomvol de letter zelf, zou men haast zeggen, van de gewijde tekst te verlaten. Alles heeft hij verzameld, wat in die zeer van elkaar verschillende brieven en geschriften, betrekking heeft op de geheimzinnige heiliging van de mens, de initiatie van de christen, de groei van zijn bovennatuurlijk zieleleven en de uiteindelijke voleinding in de hemel. Verspreid als die teksten zijn in kortere of langere werken, die meestal, bij een of andere gelegenheid geschreven, nooit systematisch, noch technisch tot een aaneensluitend betoog werden uitgebouwd, worden zij nu met meesterlijke hand in een glashelder, zuiver Frans aaneengerijgd, soort bij soort, kleur bij kleur, zodat door hun ordening en wederzijdse tegenstelling en vergelijking het geheel van de geschreven leer beter uitkomt.
Met deze werkwijze stelt de auteur de christelijke heiligingsleer van Paulus en Johannes zeker beter in het bereik van onze Westerse mentaliteit, tuk op een helder en ordentelijk betoog. Verder is de schrijver niet willen gaan. Maar dit te doen, was reeds op zich zelf een zeer verdienstelijk werk, en schrijvers lange vertrouwdheid met de Schrift staat meteen borg voor de zuivere objectiviteit, welke bij dergelijke opzet noode wordt vereist.
P. Fransen
Dr L. MONDEN, S.J., Het Misoffer als Mysterie; een studie over de Heilige Mis als sacramenteel offer in het licht van de mysterieleer van Dom Odo Casel. (Bijdragen-Bibliotheek, deel II). - Roermond-Maaseik, J.J. Romen en Zonen, 1948, XI, 192 blz., f. 8,50 en f. 9,50; Fr. 145 en Fr. 165.
Graag zouden wij uitvoerig spreken over deze uitstekende studie, maar een uitgebreide beschouwing over dit boek hoort thuis in de vaktijdschriften. In het kort daarom het volgende: Dom Odo Casel O.S.B., die dit jaar door God bij de viering van het Paasmysterie tot de hemelse Liturgie van het Lam werd opgeroepen - een schonere dood had hij zich niet kunnen wensen - heeft het vraagstuk van de betrekking tussen Mis- en Kruisoffer weer op het voorplan van de theologische discussie gebracht. Pater Monden geeft hier een zeer heldere uiteenzetting van Casels mysterieleer en van haar toepassing op het Heilig Misoffer, gevolgd door een kritisch onderzoek van de voornaamste stellingen der mysterieleer in verband met haar toepassing op het Heilig Misoffer, welk tweede deel 130 blz. omvat. In dit onderzoek ontvangen de positieve gegevens slechts een behandeling van 36 blz., zodat het accent ligt op het speculatief aspect van de kwestie (91 blz.). Deze benadering - ook toenadering? - van Casels mysterieleer verdient de volle aandacht der vakgeleerden; vanwege de Nederlandse taal zal deze degelijke en diepe studie helaas weer de internationale belangstelling missen, welke zij verdient. De wetenschap der Nederlanden kan alleen een plaats in de wereldliteratuur veroveren, wanneer zij reëel een conclusie durft te trekken uit het feit, dat het Nederlands volstrekt geen wereldtaal is.
H.S.
Met de Heiligen het jaar rond. Een boek van vele schrijvers geredigeerd door Dom J. Huyben O.S.B. en Dom H.J. Scheerman O.S.B., Antoon Coolen, Anton van Duinkerken. Deel I, Jan., Febr., Maart. - Uitg. Paul Brand, Bussum, 1948, 440 blz., f. 15.
Een boek als dit is een vertroosting in de moeilijke tijden waarin wij leven. Een der verschijnselen die met wereld en mensheid verzoenen kunnen, is dat er overal en altijd Heiligen geleefd hebben, mensen, in wie de goedheid Gods op meer dan gewone wijze uitstraalde, levende getuigen van een andere, hogere, transcendente werkelijkheid. Dat hier twee Benedictijnen en twee lekenauteurs de redactie op zich genomen hebben om Katholiek Nederland een boek te bezorgen, dat telkens in drie, vier bladzijden de levens van honderden Heiligen - elken dag van het jaar een - schetst, bewijst dat men de Heiligen uit de
| |
| |
kloostersfeer in de sfeer van het huisgezin wilde brengen, dat men ook de leken met de Heiligen in nadere kennis wilde stellen.
Misschien had het nog de voorkeur verdiend dat het boek door louter leken geschreven en geredigeerd was; de toon, die voor het katholieke gezin past, zou nog juister getroffen zijn. - Men vindt hier Heiligen bijeen uit alle landen en tijden, uit alle standen en kringen en niets bewijst zo duidelijk de alomvattendheid en katholiciteit der Kerk als dit boek. Men vindt er onbekenden en overbekenden, Heiligen, wier levens de schrijver met moeite in enkele bladzijden kon samenvatten en Heiligen, over wie nauwelijks drie, vier bladzijden te vullen zijn. Wij hopen van harte dat het kostbare boek, ondanks de hoge prijs die boekwerken van dit formaat tegenwoordig vorderen, zijn weg moge vinden. De uitgever heeft het in een prachtig gewaad gestoken.
J.v.H.
J. BOUCHAT, Twaalf Oefeningen van Heilig Uur, met praktische toelichting voor gemeenschappelijk gebruik. Nederlandse bewerking. - Nijmegen-Brussel, Eucharistische Boekhandel, (1948), 111 blz., geb. f. 0,65.
Zeer bruikbaar voor het gemeenschappelijk houden van het H. Uur. Terecht kiest de schr. zich tot stof de in het decreet van 1933 aangeduide overwegingen over Jesus' lijden en zijn liefde in de instelling der H. Eucharistie. Toch concentreert hij zich vnl. om de Olijfhof en sluit aldus aan bij de praktijk die door de H. Marg. Maria werd geïnspireerd.
P. Sch.
Ios. AERTNYS C.ss.R., Compendium liturgiae sacrae iuxta Ritum Romanum; editio undecima aucta atque recentissimis S.R.C. decretis accommodata cura Adr. DANKELMAN C.ss.R. - Taurini-Romae, Marietti, 1943, XIV, 228 blz.
Een elfde druk is de beste aanbeveling van een boek. Hier komt echter nog een andere aanbeveling bij: deze nieuwe uitgave is uitgebreid met een verhandeling over de rubrieken van het Romeins Rituaal: Doopsel, Biecht, Eucharistie, Laatste Oliesel, Uitvaart, Huwelijk, zegeningen, processies. Wij hopen, dat een volgende druk weer een nieuwe aanbeveling meedraagt, nl. een inleiding op de wetenschap der rubrieken.
H.S.
G.C.M. VERMOLEN, rector, De Eucharistische Kruistocht 'Pius X'. - Brakkenstein-Nijmegen, Eucharistisch Secretariaat, 1948, 55 blz., ingen. f. 1.
Een pleidooi voor de in België vnl. uit het apostolaat van Edward Poppe geboren geest der E.K., waarbij een overname der aldaar heersende organisatie voor Nederland niet gewenst lijkt.
P. Sch.
Hier. RONGEN O.C.R., Gesprekken met Christus. Deel IV. In Gods koele voorhoven. Over het gebed. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, (1948), 251 blz.
Dat deze nieuwe uitgave der 'Gesprekken' nodig was, is reeds een teken dat ze beantwoorden aan het verlangen van velen. Deze uitgave is deels nieuw bewerkt en verschijnt in kerkboek-formaat, terwijl enige Mis- en Communiegebeden zijn toegevoegd. Niet ieder zal graag een meditatieboekje in die vorm gebruiken. Dat is wel bij ieder meditatieboek het geval. Maar de vroomheid en de eenvoud van opzet, ook de bondigheid van de hoofdstukken zijn voor dit boekje een aanbeveling.
A. Fr.
Val. HUNTJENS O.E.S.A., De monniken van St. Augustinus. - De Toorts, Heemstede, (1948), 150 blz., 11 illustr., gen. f. 2,50.
In kort bestek een eerste kennismaking met de Augustijnen-orde. Zonder een ogenblik te vervelen - want humor mist dit boekje niet - leidt schr. ons door de geschiedenis van het ordewezen in het algemeen en van de orde der Augustijnen in het bijzonder. De geest daarvan wordt ons, zij het uiterst schematisch, toch heel aardig en met liefde uiteengezet aan de hand van de regel van
| |
| |
Augustinus. Voor allen die wat meer van de orde willen weten een aan te raden boekje.
A. Fr.
UITGAVEN VAN ENCYCLIEKEN In de bekende reeks 'Ecclesia docens', staande onder leiding van P.F.A.J. van Nimwegen C.ss.R., verschenen, alle in 1948 bij de N.V. Gooi en Sticht te Hilversum, de volgende deeltjes:
Quantunque le siano. Brief van Paus Leo XIII van 15 Juni 1887 met twee andere documenten uit de jaren 1887-1888. Vert. door F.A.J. van Nimwegen C.ss.R., 108 blz., f. 2.10. Drie pauselijke brieven, één vnl. over de romeinse kwestie, één over het katholicisme in Beieren op het einde van de Kulturkampf, één over de afschaffing der slavernij in Brazilië en haar voortbestaan in Afrika.
Dall'alto. Encycliek van Paus Leo XIII van 15 October 1890 over den strijd tegen de Kerk in Italië met twee andere documenten uit het jaar 1890. Zelfde vertaler. 56 blz., f. 1,30. De twee andere doc. betreffen de afrikaanse missiën en de eenheid der franse katholieken.
Magnae Dei Matris. Encycliek van Paus Leo XIII van 8 September 1892 over den Rozenkrans met twee andere documenten uit het jaar 1892. Zelfde vertaler. 60 blz., f. 1,35. Bij deze enc. is als aanhangsel de inleiding van de apostolische brief Neminem fugit over de H. Familie geplaatst. De twee andere documenten betreffen de Vrijmetselarij.
Rerum Novarum. Encycliek van Paus Leo XIII van 15 Mei 1891 over de toestand der arbeiders. Vert. door L. Zeinstra O.F.M., met een Voorwoord van Dr. M. Mulders C.ss.R., 72 blz., f. 1,35. Deze vertaling is een herziening van die welke door het R.K. Werkliedenverbond werd uitgegeven. De inleiding geeft een kort overzicht der voorgeschiedenis.
Divini Redemptoris. Encycliek van Paus Pius XI van 19 Maart 1937 over het godloze communisme. Vert. door L. Zeinstra O.F.M., met een Voorwoord van F.A.J. van Nimwegen C.ss.R., 79 blz., f. 1,85. Deze vertaling is gelijk aan die welke door het R.K. Werkliedenverbond is uitgegeven. Het Voorwoord geeft een korte geschiedenis van het communisme.
Mediator Dei et hominum. Encycliek van Paus Pius XII van 20 November 1947, over de heilige liturgie. Vert. door F.A.J. van Nimwegen C.ss.R., 140 blz., f. 3,10. De vertaler had reeds de nederlandse tekst der uitgave van 'De Tijd' verzorgd, maar heeft deze vertaling geheel nieuw bewerkt naar de latijnse tekst met vergelijking van de italiaanse.
Deze reeks lijkt ons van hoge documentaire waarde, daar zij een zeer zorgvuldige vertaling biedt met steeds aan de voet der blz. de oorspronkelijke tekst ter vergelijking.
Van geheel ander karakter zijn de encyclieken-bewerkingen in de reeks GODS PLAN NU. Zij geven een verkorte en 'toegespitste' tekst in opvallende druk. Een sterke vulgarisering dus, welke daardoor reeds een waarde in zich heeft, en misschien ook kan opvoeden tot het gebruik der 'Ecclesia docens'-uitgaven.
In deze reeks 'Gods plan nu', staande onder redactie van F. van Nimwegen C.ss.R., Dr J. Nota S.J. en Mr Th. Mertens, verschenen in 1948 bij de Uitgeverij De Koepel te Nijmegen de volgende deeltjes:
Katholieke Actie (Mexico) volgens Pius XI door Dr Pieter Steur C.M., 26 blz. Een bewerking der encycliek Firmissimam constantiam.
Met brandende Zorg volgens Pius XI door St. Diel, 52 pp.; Godloosheid volgens Pius XI, door P. Steur, 52 pp.; De Opvoeding volgens Pius XI, door P. Steur, 47 pp.
P. Sch.
Prof. Dr A. SIZOO, De Antieke Wereld en het Nieuwe Testament. 2e dr. - J.H. Kok, Kampen, 1948, 228 blz., 59 foto's, geb. f. 5,50.
We moeten beginnen met de titel een beetje te beperken; er is nl. in dit boek geen, of bijna geen, sprake van geschiedenis (wellicht omdat deze is behandeld in het bij dezelfde uitgever verschenen werk van Aalders) en ook niet van geestelijke en wijsgerige stromingen in het Nieuw-testamentisch tijdvak. Vooral voor dit laatste zou ik in een volgende
| |
| |
editie wel gaarne enige uitbreiding willen zien.
Dit boek behandelt realia: natuurverschijnselen, voeding, kleding, woning, maatschappelijk verkeer, zoals die in Evangeliën en Brieven voorkomen. En het doet dat voortreffelijk. Ofschoon een classicus van naam, stalt Sizoo zijn geleerdheid niet uit, maar weet zijn wetenschap op echt onderhoudende, bijna zou ik zeggen gezellige, manier aan den man te brengen. Men kan er zeer veel uit leren en zijn eerbied voor de exacte historische juistheid van de heilige boeken ook in deze details zal erdoor nog groeien.
Is het niet wat gesimpliceerd van de 'bezetenen' te zeggen: 'Wij noemen deze zieken thans krankzinnigen'? (144). Het heeft mij ook verwonderd, dat S. het getuigenis van Josephus in de Ant. zo gemakkelijk laat vallen.
Aan iedereen, geleerd of niet, van harte aanbevolen.
L. Rood S.J.
| |
Wijsbegeerte
Regis JOLIVET, Beknopt handboek der wijsbegeerte. Uit het Frans door Pater Dr Joannes O.F.M. Cap. - Dekker en van de Vegt N.V., Utrecht-Nijmegen, 1948, 371 blz., ing. f. 6,90, geb. f. 8,50.
Pater Joannes rechtvaardigt in het Voorwoord met goede gronden de uitgave zijner vertaling. Er is toch algemeen behoefte aan een beknopt handboek der wijsbegeerte in het Nederlands. Al is dan het uitgebreide handboek van Boyer in onze taal reeds uitgekomen, er is nog plaats voor deze uitgave die de wijsgerige vraagstukken korter samenvatten. En het kan goede dienst bewijzen aan 'Universiteitsstudenten, leraren en onderwijzers, opvoeders en allerlei soorten van ontwikkelden'. Ook 'de studerenden voor middelbaar paedagogiek zullen met vrucht dit werk kunnen gebruiken en met belangstelling het tractaat van de psychologie lezen'.
De vertaler heeft gemeend zich aan den tekst van den auteur te moeten houden, ook wanneer hij met diens meningen niet instemde. Dit is een standpunt dat zich verdedigen laat. R. Jolivet toch is een vakphilosoof van erkend gezag. Al kunnen we daarom het standpunt van Pater Joannes billijken - we vragen ons toch af, of hij niet in het algemeen zich daaraan houdend uitzonderingen had kunnen toelaten, met name of hij sommige onderdelen niet meer had kunnen aanpassen aan de belangstelling van den Nederlandsen lezerskring.
De vertaling zelf is in het algemeen duidelijk en in goed Nederlands, al stoot men nog wel op plaatsen of zinnen, die te veel aan de Franse herkomst doen denken.
L.S.B.
J.J. POORTMAN, Repertorium der nederlandse wijsbegeerte. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1948, 403 blz.
Het eerste deel van dit repertorium geeft onder de titel 'Begrippen' alwat in Nederland over een bepaald wijsgerig onderwerp is gepubliceerd. Het tweede gedeelte geeft een nederlandse bibliographie over personen en stromingen. En dit alles vanaf de middeleeuwen tot midden 1947.
Bij zo'n pioniersarbeid kan men eigenlijk niet dankbaar genoeg zijn voor zoveel moed en zo'n geduldig uithoudingsvermogen. De dienst welke de samensteller aan de nederlandse wijsbegeerte (en tevens aan de wetenschappen, bv. aan klassieke letteren, aan geschiedenis) bewees, is niet genoeg te waarderen. Nauwelijks durft men daarom met verlangens na zoveel goeds aankomen, maar omdat dhr Poortman er in zijn bescheidenheid zelf om vraagt, zouden wij hier ter plaatse zeker vast om twee punten willen vragen bij een eventuele volgende aanvulling. Zou het niet mogelijk zijn nog meer rekening te houden met de wijsbegeerte in Zuid-Nederland, in België? Kan niet deel één nog meer in overeenstemming gebracht worden met de gegevens van deel twee en omgekeerd? Dan zou onze dank nog groter zijn!
J. Nota S.J.
| |
| |
| |
Taal en letterkunde
Karel VAN DE WOESTIJNE, Verzameld werk. Zevende deel De leemen torens. In samenwerking met Herman Teirlinck. - Manteau, Brussel, 1948, 834 blz., geb., Fr. 250.
De roman De leemen torens, een 'vooroorlogse kroniek van twee steden' werd geschreven in 1916-1917; hij verscheen in De Gids van 1917 en 1918, later in boekvorm (1928). Maar de oningewijde lezer, die, brief om brief, de vijf van Teirlinck en de vijf van Van de Woestijne las, kon wel getroffen worden door de hoge kwaliteit van dat beeldend en verhalend proza, meer objectiverend en kleurrijk bij Teirlinck, meer subjectief, psychologisch peilend en plastisch detaillerend bij Van de Woestijne; eigenlijk verstond hij den titel niet (niettegenstaande het einde van Karel's eersten brief), en hopeloos liep hij verloren in dezen doolhof van zinloze verwikkelingen.
In deze nieuwe uitgave brengen het 'Getuigenis' door Teirlinck (VII-XXIX) en de 'Aantekeningen' door Dr Minderaa (793-831) veel klaarheid. In den oorlogstijd kwamen Teirlinck en Van de Woestijne, twee volgroeide Van-Nu-en-Straksers, nader bij elkander. Samen zouden zij, brief op brief, het vooroorlogse (en het oorlogse) leven van Brussel en van Gent beschrijven; zij ontwierpen gestalten en beplanden enig gebeuren; zij togen aan den arbeid. Verder dan tot Juli 1914 kwamen ze niet; het eigenlijke werk - de twee steden in oorlogstijd - werd niet geschreven.
Ons is De leemen torens een allerbelangrijkst literair-historisch en literair-psychologisch document geworden. Dat van een tweevoudig talent, subjectief en beschouwend of bouwend en vertellend; - van een buitengewone vriendschap, waarbij twee scheppende kunstenaars zich op elkander afstemden en de onderlinge tegenstelling toch opvoerden; - van een literaire verpozing tussen ernstiger werk; - van een nogal pralerig en burgerlijk aestheticisme in een zelfgenoegzamen neutralen tijdgeest; - van de wijze waarop men, in die jaren van laat-impressionisme, een roman concipieerde en uitschreef, of uitschreef zonder voorafgaande conceptie... Temperamenten, tijd, geest, werkwijze, levenswijze, levensbedoeling: alles staat ons voor ogen, en deze nieuwe publikatie is, literair en cultureel, allerbelangrijkst.
Em. Janssen.
Prof. Dr J. VAN MIERLO, Sprokkelingen op het gebied der middelnederlandsche poëzie. - Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde, reeks III, nr 26, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 112 blz., Fr. 65.
De twaalf opstellen van dezen bundel zijn wel sprokkelingen: meestal gaat het om bepaalde lezingen (in Carel ende Elegast, in Beatrijs, in Floris ende Blancefloer, in Esmoreit, in Gloriant, in Die Borchgravinne van Vergi), en bijna altijd herstelt en verklaart de geleerde, tegen bepaalde emendaties in, den oorspronkelijken tekst. Na zoveel jaren van specialisering, met een door niemand geëvenaarde kennis en inzicht, mag hij zijn 'fragmenta' niet laten verloren gaan. Een paar langere opstellen overigens openen een ruimer vergezicht.
Em. Janssen
Em. JANSSEN, Getuigenis. Literaire en andere Opstellen. - Davidsfonds, Leuven, 1948, 310 pp.
De verscheidenheid der behandelde onderwerpen laat geen gedetailleerde bespreking van het boek toe. Na een reeks uiteenzettingen, die de grote godsdienstige vraagstukken van het lijden, de zonde, de liefde, het pausdom etc. aanpakken, volgen, op deze religieus- en zuiver-menselijk soliede basis, een reeks besprekingen van 'toestanden, feiten, gestalten en prestaties', die de jongste onderscheiding van de auteur, toen hem de raad van de provincie Antwerpen de prijs voor literaire critiek toekende, volledig verantwoorden.
Toch zouden we wellicht, bij de
| |
| |
behandeling van de dii minores onzer letterkunde een korreltje meer gestrengheid, een greintje meer goedheid soms wensen, en in ieder geval een zuiverder literair (we bedoelen niet zuiver aesthetisch) standpunt willen ingenomen zien.
Hoe gedurfd daarentegen en hoe gefundeerd toch, die studie over Van de Woestijne, hoe sympathiek dat 'pleidooi' voor onze grote romanticus Conscience, hoe revelerend verder het inzicht in de keuze van A. Vermeylen. We konden zo verder citeren. Zodat dit boek geworden is een 'getuigenis' voor de zeldzame belezenheid en het veilige, vaste inzicht van wellicht de beste literaire criticus van Vlaanderen.
A. Boone
Prof. DE SMAELE e.a., Album Prof. Dr Frank Baur, 2 delen, den jubilaris bij zijn zestigsten verjaardag als huldeblijk aangeboden door collega's, vakgenoten en oud-leerlingen. - Standaard-Boekhandel, 1948, 348 en 378 blz., ing., Fr. 600, geb. Fr. 750, luxe uitgave ing. Fr. 1000, geb. Fr. 1800.
Wij kunnen noch willen de 73 hier gebundelde bijdragen afzonderlijk bespreken. Maar ze gaan uit van landgenoten uit onze vier Universiteiten, van Vlamingen en Noordnederlanders; ze behandelen vooral Gezelle, literaire wetenschap, literatuurgeschiedenis en taalkunde. Men herkent den uitgebreiden vriendenkring van den jubilaris, zijn even uitgebreide belangstelling, zijn vaardigen geest en onverdroten ijver die zoveel sympathie heeft gewekt, zoveel arbeid losgeslagen, zoveel ontdekkingen werkelijk of mogelijk gemaakt.
Em. Janssen
Prof. Dr J. VAN MIERLO S.J., De prioriteit van Elckerlyc tegenover Everyman gehandhaafd. - Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde. Reeks III, Nr 27, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 107 blz., Fr. 65.
Dit is, na den beruchten aanval van Professor De Vocht op de prioriteit van Elckerlyc (Everyman. A Comparative Study of Texts and Sources, Leuven, 1947), het afdoend antwoord van den geschiedschrijver van onze Middelnederlandse literatuur. Het is een verhandeling op zichzelf: vooraan het beslissend betoog, het argument namelijk dat Tigg met bepaalde rijmschema's en rijmparen had opgebouwd; daarna het antwoord op de beschouwingen van den tegenstrever betreffende inhoud en doel, vorm en uitdrukking, voedingsbodem en traditie; als bijlage een onderzoek over den dichter.
Het antwoord lijkt ons afdoende. Toch hadden wij het graag meer geschakeerd gezien; want wellicht worden de beweringen en bewijzen van den geleerden Leuvense Professor te 'handtastelijk' opgeruimd.
Em. Janssen
Joz. DE VOGHT, pr., De zevende blijdschap van Maria, naar het middeleeuws mysteriespel. - 'Opbouwen' Toneeluitgaven, 8e reeks, nr 58, De Kinkhoren, Brugge-Amsterdam, 1948, 94 blz., Fr. 40.
Het loont de moeite den modernen tekst naast den middeleeuwsen te leggen: even getrouw als vrij heeft de Z.E. Heer De Voght gearbeid. De oude verzen dichtte hij om; aan naamloze Joden en kinderen gaf hij passende namen; hij besnoeide de tonelen die hij even herschikte; alles verdeelde hij in vijf bedrijven, met een proloog en een voorspel. Voor het overige eerbiedigde hij evenzeer de oude eenvoud en meer moderne vroomheid. Met een intense, een genadenvolle ontroering moet hij zijn omzetting hebben geschreven, voor hem een heilige en heiligende taak, - en bij de opvoering, zo verzekeren getuigen, grijpt dezelfde bewogenheid, teer en zuiverend, de toeschouwers aan.
Em. Janssen
Camille HANLET, Les écrivains belges de langue française. 1800-1946. Twee delen.. - Dessain, Luik, 1946, 1302 blz.
De titel geeft, van dit uitgebreid repertorium, den inhoud en de bruikbaarheid aan. Men kan den auteur
| |
| |
verwijten dat hij niet precies wist wat hij bedoelde - een repertorium of een historisch overzicht -, dat hij wat haastig en te weinig kritisch arbeidde; maar nooit werd de lijst der Fransschrijvende Belgen zo volledig opgemaakt, nooit werd, over de meesten van hen, zoveel belangrijks verzameld. Om zijn onvermoeide werkkracht en volharding, om zijn aanzienlijk resultaat dat de onontbeerlijke basis zal zijn van elk verder onderzoek of studie, verdient hij dan onze dankbare gelukwens.
Ons treft, in deze Franstalige literatuur, het aanzienlijk deel der Vlamingen, en, als men alleen de groten beschouwt, de ereplaats.
Em. Janssen
A. WOLTERS-DAWSON, Mary Darey. - 'Het Hooghuis', Eindhoven, 1948, 288 blz.
Mevrouw Wolters-Dawson heeft een goed verhaal geschreven over een periode waarover wij zelden iets te lezen krijgen, de jaren namelijk, toen Hendrik VIII en zijn gunsteling Thomas Cromwell (niet Oliver) het verband met Rome braken, de kloosters ophieven en een Engelse kerk constitueerden. Het boek is zowel roman als geschiedenis, roman in de hoofdfiguren, geschiedenis in de onderlaag. Het boek heeft geen literaire pretenties, wel historische, en het is zo geconstrueerd en geschreven, dat het voor ieder belangstellende onderhoudende lectuur vormt.
J.v.H.
Charles DU BOS, Journal II (1924-1925). - Editions Corrêa, Parijs, 1948, 458 blz., Fr. Fr. 360.
Vanaf 1908 schreef de bekende Franse criticus zijn dagboek; vanaf 1928 verzorgde hij het gelijk zijn andere geschriften. Dagboek en literaire kritiek vervloeiden in elkander; het werd een tweevoudige benadering ('approximation') van het ene, het grote Licht.
Om praktische redenen wordt het eerste dagboek (1908-1921) vooralsnog niet uitgegeven. De volledige uitgave begint met den tekst van 16 Augustus 1921; dit tweede boekdeel behelst de jaren 1924-1925. Ons treft het diepe leven door den auteur geleid: een onophoudelijke introspectie, een steeds dieper doordringende en verrassende penetratie, een vanzelfsprekende trouw aan het licht. De uitgebreide kennis valt ook op: Franse, Engelse, Duitse, Russische letterkunde en cultuur, met een uitgesproken voorkeur voor bepaalde groten of tijdgenoten. Daarnaast het verbluffend begrijpen van mensen en teksten. En nóg de hoge plaats die aan literatuur en kunst wordt toegekend: de mensen zuiveren en verlichten, ze één maken en opvoeren tot God. Pas in 1929 zou de auteur overgaan tot het katholicisme; doch reeds nu is een sereen-godsdienstig mens aan het woord, allereenvoudigst tegenover de waarheid en vol van naastenliefde.
Het hoort bij het genre, dat alles nogal door elkaar loopt, dat ook veel gedachten en amplificaties onvoltooid blijven. Maar wij kennen geen ander werk waarin zoveel menselijke ernst en wijsheid, zoveel artistiek aanvoelen en vatten, zoveel kennis van mensen en kunstenaars, alles harmonisch één, ons zo nabij worden gebracht.
Em. Janssen
Louis MORICE, Verlaine. Le drame religieux. - Beauchesne, Parijs, 1946, 558 blz.
Het belang van deze breedvoerige studie, even persoonlijk geconcipieerd als zorgvuldig uitgewerkt, ligt in de thesis: de gehele Verlaine is christen; zijn levensverloop mag heten: 'de Saturne au Christ'.
Wij weten van Verlaine's bekering, na het beruchte schot op Rimbaud, in de gevangenis te Bergen. Doch vóór dat moment was hij 'le Saturnien', om daarna 'le pauvre Lilian' te worden. Bij zijn overlijden stond een priester hem bij. Men kon dus de vraag stellen: 'was de zwakkeling of de bekeerling de echte Verlaine?' en beslist antwoordt hier de geleerde auteur: 'geheel zijn leven voelde de zwakke mens het kwaad als kwaad aan, hunkerde hij naar de zuiverheid'.
Wij volgen hem niet in zijn overtuigende bewijsvoering; doch ziehier, voor ons, het belang van zijn stelling. In de Franse literatuur en
| |
| |
cultuur van de negentiende en twintigste eeuw zijn de Verlaine's legio. Vanaf de grote romantische dichters, langs Baudelaire en tot aan Bernanos, ademen talloze kunstenaars, onderling geheel verschillend, in hetzelfde geestelijk klimaat: het bewustzijn van een christendom met absolute eisen, van een even absolute boosheid. Zo illustreert het voorbeeld van Verlaine, akelig en typisch, het onvermijdelijk verval van een uitverkoren Frankrijk dat godsdienst en zedenleer vergooide, terwijl het zonder een heldhaftig christendom nimmer zichzelf kan zijn.
Em. Janssen
Tom BOUWS, O, dwaze Maagd. - De Fontein, Utrecht, 1948, 320 pp., geb. f. 6,90.
Tom Bouws vertelt onderhoudend. Men volgt geboeid de karakterontwikkeling van de hoofdpersoon. Misschien maakt hij zich te makkelijk af van moeilijke situaties door sommige personen al te spoorloos te laten verdwijnen. Dit boek is zeker geschikt voor 'jonge vrouwen en oudere meisjes', zoals het prospectus vermeldt, maar men beschouwe deze roman niet als een 'meisjesboek'. Het staat op een heel wat hoger peil dan de meeste boeken van het genre, dat men met deze naam aanduidt.
Bern. van Meurs S.J.
Robert ROCHEFORT, Kafka ou l'Irréductible espoir, Préface de Daniel- Rops. - 'Les témoins de l'Esprit', Editions Julliard, Parijs, 1947, 254 blz., Fr. Fr. 225.
Drie feiten lijken het leven van den Tsjechischen Jood Franz Kafka (1883-1924) te beheersen: het breken met de synagoge en met vader, het breken met zijn verloofde, de laatste ziekte. Naar een volstrekte zelfberoving en zelfvernietiging schreed hij toe, zoveel mogelijk rechtlijnig en consequent. Een tijd lang hield hij aan de kunst nog vast, tot hij daarvan ook afzag, want 'alles moest verbrand, zonder gelezen te worden'.
Velen zochten naar den zin van deze onverbiddelijke vereenzaming, dat volstrekte zwijgen. Na verscheidene anderen legt Robert Rochefort, achter dit ongenadig verzaken, een onverwoestbare hoop. Pril en vaag; een allereerste schemering; een flauwe flikkering waarvoor gedrochten even wijken! En ontzet staart men op die geheimzinnige bestemming: een Jood, rijk begaafd, tegelijk nationalist en religieus, aangegegrepen door de vernielende wereld. Den geest van vernieling neemt hij in zich op; aan den rand van het uiterste verlies bevroedt hij, door het duister, den dageraad van naastenliefde en geluk, van goddelijke uitverkiezing.
Em. Janssen
| |
Kunst en cultuurleven
Dr W.P. THEUNISSEN, Ikonen. Historisch, aesthetisch en theologisch belicht. Een studie over Byzantijns-Russische Schilderkunst. - Servire, Den Haag, 1948, 168 blz., geb. f. 10.
Door een langdurige en veelzijdige studie, door verreikende reizen ook heeft Dr Theunissen zich in staat gesteid een boek te schrijven over Ikonen, een onderwerp dat Westerlingen niet zo heel gemakkelijk toegankelijk is. Bovendien paart hij kunstzinnigheid aan de nodige religieuze oriëntering, wat voor zulk een onderwerp niet minder onmisbaar is.
Ikonenkunst is een kunst van wonderbare innigheid en nergens wellicht, ook niet in de schoonste producten der Westerse kunst, komt vooral de Moeder Gods ons zo nabij, treedt ze zo lijfelijk voor ons in haar bovenmenselijke tederheid, haar onnavolgbare hoogheid, haar duiveneenvoud, haar overrijke innerlijkheid als hier. Het weelderige exuberante gevoel der Russische Christenheid heeft zich in deze kunst gestyleerd tot een soberheid, een strengheid en beperking, die verwonderen bij een volk van zoveel mateloosheid. Dokter Theunissen schreef zijn boek met liefde en toewijding en de uitgever stelde hem in staat een werk te publiceren, dat ook uiterlijk aan alle
| |
| |
eisen voldoet. Een rijk aantal gekleurde en ongekleurde reproducties illustreren de zeer verzorgde tekst. Men vindt hier alles wat men maar over Ikonen te weten wenst en voorlopig zal dit wel het werk over dit onderwerp blijven. Het is te begrijpen dat wie zo lang en zo intens met een bepaalde studie bezig is, niet graag iets minder gunstigs over zijn onderwerp gezegd ziet en naar alle zijden de voortreffelijkheid daarvan vindiceert. Een kleine moeilijkheid bezorgt ons de zogenaamde Wladimirskaja, die aan Roebljow 15e eeuw wordt toegeschreven en op bladz. 95 gezegd wordt reeds uit de 11e, 12e eeuw te dateren.
J.v.H.
Cultuurgeschiedenis van het Chrisdendom: Eerste Deel: Jezus van Nazareth. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1948, 464 blz. Prijs per deel: f. 22,50; bij intekening: f. 19,50.
Onder de redactie van vier protestantse en drie katholieke geleerden (Prof. van Duinkerken, Past. W. Nolet en Prof. F. Sassen) en met medewerking van een hele staf van deskundigen uit beide richtingen wordt met dit deel een begin van uitvoering gegeven aan de machtige opzet de invloed van het Christendom op onze Westerse en speciaal ook op onze Nederlandse cultuur te beschrijven en te verantwoorden.
Een nauwgezette lezing van dit eerste deel heeft ons er van overtuigd, dat hier werk van uitstekend gehalte is geleverd. De diverse onderwerpen: voorbereiding in het O. Test., omstandigheden van Jesus' optreden (enigszins vreemd in hetzelfde hoofdstuk ondergebracht), leven en leer van Jesus en van Paulus, en vorming en eerste uitbreiding der Kerk, zijn stuk voor stuk zo deskundig behandeld, dat er maar uiterst weinig op deze arbeid valt af te dingen en zeer veel te waarderen. Een oprechte verheugenis is het ook te mogen konstateren, dat de door de uitgever verspreide prospectus in zijn getuigenis: 'Het is een bewijs, dat er ontzaglijk veel is, hetwelk Christenen samenbindt' volle waarheid heeft gesproken.
En toch. Al kan de bijdrage van Alfrink bezwaarlijk door een protestant, en die b.v. van Grosheide of Hommes door een katholiek geschreven zijn, het is duidelijk, dat de redactie er voor heeft gewaakt, dat er in het boek niets zou voorkomen, dat een positief christen (want het geheel staat op positief, niet vrijzinnig-rationalistisch, christenlijk standpunt) zou kunnen afstoten. 'Ieder der schrijvers heeft geschreven uit de volle overtuiging van zijn hart': we geloven het met de uitgever gaarne. Maar we weten ook zeker, dat de schrijvers nog wel van meer overtuigd zijn dan zij hier hebben laten blijken! En daarom kan dit toch niet 'de' cultuurgeschiedenis van het Christendom zijn, noch voor protestanten noch voor katholieken. Wij katholieken zouden de waarheden van God-Mens, van genade en sacramenten, van hiërarchie en Kerk, om slechts deze fundamentele punten te noemen, die tevens voor de cultuur van zo weergaloze betekenis geweest zijn en zijn, veel meer onbelemmerd en breeduit behandeld willen zien. Zijn we dus dankbaar voor deze degelijke, diep-verantwoorde en overtuigde manifestatie van echt gelovig christendom, onze vólle overtuiging is het toch niet!
Een vraag: had deze uitgave nu werkelijk niet op wat dunner papier kunnen gedrukt worden, zodat het geen vijf delen en niet zo duur hoef de te worden?
L. Rood S.J.
Fr. MUCKERMANN S.J., De mens in de eeuw van de techniek. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1947, 360 blz., f. 8,25 en 9,25. Fr. 132 en 148.
Niemand werd door het regime zo hardnekkig gezocht als de schrijver van dit boek. En toch was zijn enig wapen: de pen.
Het boek ontstond in ballingschap, zonder hulpmiddelen, en mist de geslotenheid van een hecht-gestructureerde gedachten-ontwikkeling. De auteur is in deze bladzijden meer de man, die een hoogst intelligent gesprek voert met de lezer. Met een instinctieve feeling dringt hij door in het achterhoofd van de tijdgenoten, zonder de moeilijkheden te ont- | |
| |
wijken, maar ook zonder er in te blijven steken, omdat hij een rotsbodem onder de voeten heeft: het geloof. Het is zeer bemoedigend van nabij te volgen, hoe hij contact maakt met de gangsters uit het rijk der ideeën.
H. van Waesberghe S.J.
Charles MOELLER, Sagesse antique et paradoxe chrétien. Témoignages littéraires. - Bibliothèque de l'Institut Supérieur des Sciences Religieuses de l'Université Catholique de Louvain, no 4. Casterman, Doornik, 1948, 380 blz., Fr. 90.
In dit nieuwe boek werkt de auteur van Humanisme et sainteté eens te meer zijn diepste overtuiging uit: in het Grieks-Romeinse heidendom, het zachte, het schone, het hunkerende, verscheen eens het verheffende, het transformerende, het overstelpende christendom. Beide, de antieke en de christelijke wereld, zijn dan gescheiden en verbonden, het onvoltooide en het voltooide, - en met literaire teksten, grote schrijvers tegenover grote schrijvers, amplificeert hij zijn thesis, rond de drie grote thema's kwaad, lijden, sterven.
Welk een schat dan van gegevens, gedachten, suggesties! Welk een veilige landkaart van de meest geheimzinnige domeinen: cultuur, christendom en traditie! Welk arsenaal voor den leraar en den conferencier; welke vertrouwbare gids voor den leergierige en den dolende! Hoe juist het gekozen standpunt 'que la littérature est une “propédeutique” qui rejoint le christianisme sous son aspect de révélation' (blz. 26), en hoe raak deze formule: 'le point de vue chrétien ajoute une dimension supplémentaire: par en haut, la grâce, et par en bas, le péché' (27)!
Toch ontkomt het werk niet aan een vervlakkende ideologie. Halverwege tussen de wetenschappelijke ontdekking en de vulgariserende creatie, mist het de sekuur-peilende methode, de warme bewogenheid van het getuigenis. Belezen en handig, beslist en evenwichtig, rustig en geestig onderzoekt en formuleert de auteur, doorwandelt hij velden en vlakten. Geen allerhoogste toppen echter, geen allerdiepste ravijnen; geen onontkoombare intuïtie, geen overweldigende ontroering, geen onweerstaanbare creatie, geen intens inleven van-binnen-uit dat alles zwichten doet... Tegelijk bevelen wij dit boek dus warm aan, en betreuren wij het te aanzienlijke aandeel van ideologie en abstractie.
E. Janssen
Geistige Strömungen der Gegenwart im Lichte des Katholizismus (Jahrbuch der Wiener Kath. Academie, herausg. von Prof. Dr J. Kisser). - Herder, Wien, 1947, 309 blz.
De veelbelovende titel van dit Oostenrijkse geschrift beantwoordt aan de rijke inhoudsopgave: 19 opstellen over zeer uiteenlopende onderwerpen van het geestesleven, bijv. over: De Kerk van heden in het teken der Katholiciteit - Huidige paedagogie en Katholicisme - Het vraagstuk van lichaam en ziel - Over de vraag der 'medische zielzorg' - De arbeider als ondernemer - Katholicisme en de wetenschap der letteren - De taak der kunst in het heden. Als men zich dan ook nog door de titulatuur der academici heeft laten imponeren, valt het boek aan alle kanten tegen. Er ligt een grote matheid, ja dufheid over de meeste artikelen, men zoekt tevergeefs naar een oorspronkelijk woord, waartoe de opzet van het boek en de aard der onderwerpen toch alle gelegenheid bieden. Enige uitzondering kan men maken voor een artikel als van Prof. L. Gabriel over 'Die Philosophische Situation der Gegenwart', al schijnt nu juist het toegezegde licht van het Katholicisme hier praktisch niet. En fundamenteel is het opstel van Prof. A. v. Ivánka 'Der Wahrheitsbegriff der Existentialphilosophie'. Ook het laatste opstel van de bundel 'Die Kath. Kirchenmusik und die Gegenwart' van Prof. Nowak, ligt wat boven het gemiddelde niveau.
De meeste bijdragen hebben gemeen dat haar literatuur-referten zich beperken tot het Duitse taalgebied en niet veel recenters dan uitgaven tot 1930 vermelden. Dit heeft ten gevolge, dat men telkens onvoldoende in de 'Gegenwart' door- | |
| |
dringt. Het op zichzelf niet onverdienstelijke opstel van Prof. Mitzka S.J. 'Rationalismus und Irrationalismus in der religiösen Sphäre' raakt maar nauwelijks de 19e, laat staan de 20e eeuw.
Alles bijeen een uitstekend program, waarvoor men een Nederlandse tegenhanger wensen kan, maar dan op radicaal andere wijze, - strakker, breder, dieper, fundamenteel - uit te voeren.
J.J.M. van der Ven
Graaf J. de BORCHGRAVE d'ALTENA, Het Sint-Joris-retabel van Jan Borman. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1947, 51 blz., 42 détailafbeeldingen en één inliggende afbeelding van het retabel in zijn geheel, 38 cm. × 28 cm., Fr. 375.
Een prachtig boek. Weinigen kennen zo goed onze oude Brabantse beeldhouwkunst door persoonlijk contact er mee, als Graaf de Borchgrave d'Altena. Van het Sint-Joris-retabel, wellicht het meesterwerk der XV-eeuwse houtsculptuur, geeft hij ons hier een verzameling foto's, die ons toelaten dit retabel als het ware voor het eerst te zien. Grote, goedgekozen en verzorgde reproducties naar de nieuwe opnamen van het Centraal Iconographisch Archief voor Nationale Kunst, maken het doorbladeren van dit boek tot een echt genot. Verrast, wordt onze aandacht gevestigd op de veelzijdige aspecten van Jan Borman's kunst: realisme, vinnige karakteruitbeelding, sterke monumentaliteit, zwierige weelde van gewaden en gebaren, met daarnaast religieuze sereniteit en ingetogenheid, - in elk der beelden ontdekken wij een nieuwe wereld, en leren dan ook het geheel der compositie met een nieuwe blik bekijken.
Het commentaar, in vulgariserenden trant gehouden, geeft een korte historische inleiding op de figuur en het werk van Jan Borman, de geschiedenis en productie van zijn en de Brabantse ateliers. Ontzaglijk werk ligt den Kunsthistorici op dit gebied nog te wachten. De Schr. beperkt zich hier verder tot het verhaal van de Sint Jorislegende naar de Legenda Aurea, en tot een beschrijving van de verschillende taferelen van het retabel. Achteraan volgt een korte bibliografie, die de belangstellende lezer naar de voornaamste wetenschappelijke literatuur verwijst.
A. Deblaere
| |
Sociologie
P. SIMEON O.F.M. Cap., Sociologie. Sociaal Historische Reeks, uitgegeven in samenwerking met de Katholieke Arbeidersbeweging. - Dekker en van de Vegt N.V., Utrecht-Nijmegen, 1948, 173 pp., f. 2,90.
Tijdens de oorlogsjaren werd dit boek geschreven op verzoek van de R.K. Middenstand, bedoeld als een cursus voor het voortgezet middenstandsonderwijs. Onmiddellijk na afloop van de oorlog wist de Katholieke Arbeidersbeweging in Nederland dit werk te verkrijgen voor de Ontwikkelingscentrale.
Het bestaat uit een eenvoudig en helder geschreven overzicht van de R.K. maatschappij-leer, gebaseerd op de Pauselijke Encyclieken. Dit is zijn grote verdienste.
De auteur vangt aan met enige inleidende begrippen. Vervolgens bespreekt hij in het 1e deel de zedelijke beginselen, die aan een goed geordende maatschappij ten grondslag moeten liggen. Achtereenvolgens komen ter sprake: de sociale deugden, het eigendomsrecht, het rechtvaardig inkomen en de rechtvaardige markt. In het 2e deel wordt een overzicht gegeven van de sociale ordening naar Katholieke opvattingen, terwijl in het 3e en laatste deel de afwijkende systemen worden behandeld: individualisme, collectivisme en totalisme.
Nu zullen er genoeg sociologen zijn, die menen, dat deze studie geen eigenlijk sociologisch werk is, omdat hier niet zozeer wordt nagegaan hoe de maatschappij feitelijk is, dan wel 'hoe het maatschappelijk samenleven behoort te zijn, wil het beantwoorden aan zijn doel' (p. 8). Pa- | |
| |
ter Simeon wil twee wetenschappen over de maatschappij onderscheiden n.l. de theoretische en de practische sociologie. De eerste bestudeert hoe de maatschappij feitelijk is, terwijl de tweede nagaat hoe de maatschappij behoort te zijn. Pater Simeon behandelt de sociologie volgens deze tweede opvatting.
De namen 'theoretische' en 'practische' sociologie zijn niet gelukkig gekozen. Ook de titel van het boek geeft niet duidelijk de bedoeling van de schrijver weer en wekt onnodig misverstand. De wijsgerig-sociale strekking van het boek had in titel of ondertitel duidelijker tot uiting moeten komen.
Drs H.A.W. Beijer.
G. ERMECKE, Der Familiarismus als Ordnungsidee und Ordnungsideal des sozialen Lebens. - Paderborn, Schöningh, 1947, 76 blz.
De lezing van dit boekje, door een drievoudig doctor, theologie-professor te Paderborn, geschreven, is zo vermoeiend, dat ik ze niet eens geheel heb beëindigd. Met heel veel woorden wordt tot in het onverstaanbare toe nodeloos zwaarwichtig uiteengezet, dat het Christelijke weten en willen omtrent de menselijke samenleving, welke een eenheid 'secundum quid' is en behoort uit te beelden, tevens het noodzakelijke herstel van die samenleving waarborgt. Het wordt niet duidelijk, waarom hiertoe met het begrip 'Familiarismus' moet worden gemanoeuvreerd. Men kan zich veel aangenamer vermeien in de met al haar romantiek veel dieper doordachte, veel breder uitgevoerde en veel klaarder geformuleerde gedachten van de Bonald, die door deze schrijver in de etalage zijner belezenheid echter niet is uitgestald.
J.J.M. van der Ven
Gustav MENSCHING, Soziologie der Religion. - Bonn, 1947, 294 blz.
Het blijft een hachelijk ondernemen tot voorwerp ener profane wetenschap te kiezen wat deels uit bovennatuurlijke Godsopenbaring ontsproten is en daardoor zijn inhoud alleen voor de ogen des geloofs geheel openlegt. Sociologie van de Godsdienst betekent altijd ook, als men tenminste niet in hoogst onwerkelijke abstractie en getheoretiseer wil blijven steken, sociologie van het Christendom.
En de methoden der sociologische wetenschap moeten ontoereikend zijn om dat object adaequaat te onderzoeken en onder woorden te brengen. Deze studie van een schrijver, die op het terrein van de godsdienstwetenschap met verscheidene publicaties naam heeft gemaakt, levert het bewijs van mijn bewering. Wie 'objectief' onder een noemer alle oosterse godsdiensten (de Joodse incluis), die van de klassieke oudheid en het Christendom, zowel in zijn verschijning der Katholieke kerk als naar zijn reformatorische geledingen, poogt te rangschikken, moet wel voorbijzien aan de niet in de ervaring, maar slechts uit de dogmatische theologie te achterhalen gegevens, welke het Christendom naar wezen en waarheid bepalen. Het profane licht dezer wetenschap geeft een valse schijn aan 'Die Motive der Organisierung der Religion', waardoor traditie, cultus, rechtsorde (men denke aan de in de Enc. Corp. Myst. krachtig afgewezen tegenstelling tussen 'liefdekerk' en 'rechtskerk'), objectiviteit der waarheid en der genadebedeling (sacramenten), goede-werken-ethiek, hiërarchie, priesterschap, zichtbaarheid en exclusiviteit der Kerk, enz., enz., even zovele struikelpunten vormen om te voldoen aan de pretentie, dat schrijver ons 'Das Wesen der Kirche' (bladz. 218 vlg.) beschrijft - men zie i.h.b. blz. 203 vlg.. - De mystiek wordt dan ook maar hoogst eenzijdig en met behulp van enkele citaten uit de peripherie der mystieke literatuur onvoldoende geplaatst en op haar waarde bepaald, verval en vernieuwing der religieuze gemeenschap worden mistekend, doordat ook als verval wordt behandeld wat tot de uit het wezen opgebloeide ontwikkeling behoort en daardoor de bepleite vernieuwing ook wezenlijke bestanddelen dreigt uit te snijden. Het is echter tekenend voor de religieuze bewogenheid, waaruit de schr. ondanks alle 'objectiviteit' geschre- | |
| |
ven heeft, dat hij aan het probleem der vernieuwing is
toegekomen, echte gemeenschap slechts op de basis van levende godsdienstigheid mogelijk oordeelt en in het Christendom levende gemeenschap het diepst verankert ziet.
De ernstige bezwaren tegen deze grondige (maar wegens theologische grondloosheid falende) studie kunnen niet wegnemen, dat zij niet alleen om de noodzakelijke tegenspraak, maar ook om de huidige situatie van het Christendom prikkelt tot bezinning op wezenlijke waarden en tijdelijke, bijkomstige, wellicht zelfs verval-verschijnselen. Zij helpt de ogen openen voor de gevaren, welke ook het Christendom van de mens uit (hier dan in zijn sociale geaardheid) bedreigen. In zoverre zijn sociologie en psychologie van de godsdienst in staat gelijke dienst aan de zuiverheid van ons godsdienstig leven te bewijzen, ook al zijn zij in haar enkel-profane fundering aan soortgelijke dwalingen onderhevig.
J.J.M. van der Ven
Paul MAHIEU, De Distributie, Groothandel en kleinhandel. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 132 blz.
Prof. Mahieu zet onverpoosd zijn publicaties voort - verschillende werden reeds in Streven vermeld -. Hier snijdt hij meerdere 'brandende' vraagstukken aan, inz. voor de kleinhandel; hij beperkt zich echter nagenoeg tot het uiteenzetten van die vraagstukken met vermelding der voor- en nadelen die de verschillende oplossingen meebrengen. Zijn werk zal dus vooral bij de betrokkenen welkom zijn, ter documentatie.
K.B.
A. SUYKENS, Franse Revolutie en Boerenkrijg in klein Brabant. - A. Hessens, Brussel, 1948, 246 blz., Fr. 150. (Postcheck 2801.36, H. De Vis, Laken, 2871.79, Dr A. Bellemans, Liezele).
Minder bekend dan de gebeurtenissen van den Boerenkrijg in de Kempen is de verzetsactie in Klein-Brabant. Dit boek is een nauwkeurige beschrijving van de houding van de bredere volksmassa tegenover het Franse republikeinse regiem. Wij zijn dag voor dag getuige van al wat er in die benarde jaren van oorlog en bezetting gebeurt en zien hoe 'generaal' Rollier de leiding van de weerstand op zich neemt en ondanks de geringe middelen, waarover hij beschikt, een guerilla oorlog organiseert, helemaal aangepast aan het geschikte terrein. Hij voert de boeren aan tegen de Franse troepen, voor wie hij echter na een eerste overwinning de vlag moet strijken.
Het boek werd met warme liefde geschreven en zal vooral degenen, die zich bezighouden met regionale geschiedenis, erg interesseren. Jammer dat het werk zo analytisch is en soms niet erg overzichtelijk.
P. Lenders
Daniël DUMON, Simon Stevin. - Dietsche Gestalten nr 13, Lannoo, Tielt, 1948, 134 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 47,50.
Bij gelegenheid van de 400e verjaardag van de geboorte van Simon Stevin (1548-1620) schreef de heer Dumon een voor de jeugd bestemde biographie. Ofschoon weinig over het leven van dezen beroemden wis- en natuurkundige bekend is, wist hij toch door een brede beschrijving van het tijdskader en met vrije fantazie, den ontdekker, die wij slechts uit zijn boeken kennen, wat dichter bij ons te brengen en een weldoend werk te schrijven.
P.L.
M. BOEY, Paul Kruger. - Lannoo, Tielt, 1948, 175 blz., ing. Fr. 42,50, geb. Fr. 60.
De tragische levensgeschiedenis van den Boerenpresident Paul Kruger en vooral zijn strijd tegen den Engelsen overweldiger behoren tot de meest boeiende bladzijden van de geschiedenis van Zuid-Afrika. M. Boey verwerkte dit alles tot een mooie biographie. Vlot geschreven, zal de levendige vertelkunst van dit boek onze jeugd voorzeker begeesteren. Wegens onderwerp en behandeling is daarom dit boek warm aanbevolen.
P.L.
| |
| |
Drs M. COPPIETERS, Ridderschap. Een Cultuurhistorische Verkenning. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1948, 71 blz., Fr. 25, abt (6 nummers) Fr. 90.
Drs Coppieters wil hiermee een onderzoek naar de betekenis van de ridderschap als instelling en standsideaal geven. Onder verschillende aspekten bestudeert hij zijn rol en evolutie in de middeleeuwen. Hij gaat de voorstellingen van het ridderwezen na in de letterkunde, handelt over zijn religieuze betekenis, omschrijft zijn juridisch en politiek statuut en licht ook de meestal weinig bestudeerde economische positie van deze mensen nader toe.
Deze erudiete en wel doordachte studie vormt een nuttige inleiding, voor wie een eerste kennismaking verlangt met het middeleeuwse ridderwezen.
P.L.
| |
Geschiedenis
Dr. M. SCHNEIDER en Drs J.C. TRIMP Jr, De Geschiedenis van ons Vaderland in een Notedop. - Hollandia, Baarn, (1948), 238 pp., f. 4,90 en f. 6,90.
Deze notedop is in de eerste plaats voor de jeugd bedoeld. Het is vlot geschreven en ruimt een brede plaats in aan de cultuur en haar vertegenwoordigers, b.v. Rembrandt. In zijn 'woord vooraf' zegt J.A. von der Hake: 'Zij schrijven volkomen onpartijdig. Dit boek kan door iedereen gelezen worden, van welke gezindte of gezindheid hij ook is'. We kunnen het daar niet mee eens zijn. Als de schrijvers spreken van 'zg.' ketters, als zij het 'nieuwe' geloof tussen aanhalingstekens zetten, als zij beweren, dat in 1572 'de katholieken' een nieuwe burgeroorlog tegen de protestanten ontketenden en als zij de Unie van Utrecht prijzen, alsof deze 'de geloofsvervolging in elk geval had afgeschaft' met de woorden: 'In dit opzicht zijn de Nederlanders hun tijd dus vooruit geweest', dan vinden we deze voorstelling van zaken wel wat scheef getrokken. Voor kinderen van alle gezindten moet de volgende leuze der 'neutraliteit', in haar algemeenheid, fataal werken: 'Waarom zou men een mens in zijn godsdienstige opvattingen niet vrij laten?' Hoeveel distincties zijn er niet nodig, om dit recht te zetten?
Opnieuw blijkt ook uit dit goedbedoelde boek, dat het beter is principieel, al wordt dit dan partijdig genoemd, voor de dag te komen dan te pogen de kool en de geit te sparen.
K.J.D.
DUFF COOPER, Talleyrand. - J. Meulenhoff, Amsterdam, 1948, 287 blz., geb. f. 7,90.
Dit werk van Duff Cooper, voormalig Engels ambassadeur in Frankrijk, is in vloeiend Nederlands vertaald door J. Kernkamp-Muyderman. De figuur van de geslepen diplomaat Talleyrand is altijd aantrekkelijk, niet zozeer om zijn ondeugden of talenten, als wel om de raadselachtigheid van zijn persoon. Men blijft benieuwd zich afvragen, hoe deze danser op het slappe koord der diplomatiek er in geslaagd is, zonder halsbreken de begane grond en zelfs de hemel te bereiken. Duff Cooper, zijn verhaal kruidend met anecdotes, die niet altijd waar hoeven te zijn, toont althans aan, dat Talleyrand zijn leven lang zich door enkele, niet morele of godsdienstige, maar staatkundige, beginselen heeft laten leiden, die achteraf de juiste bleken te zijn. De schrijver, zelf diplomaat, heeft zich niet kunnen onttrekken aan de fascinering, die, ondanks alles, van deze corrupte persoon op zijn omgeving uitging. Een vergissing is, dat Fouché priester zou geweest zijn (blz. 139). Enkele drukfouten zijn aan de aandachtige correctie ontsnapt: blz. 74: Bernadette voor Bernadotte; blz. 218: Hertogin voor Hertogen, en blz. 223: 1812 voor 1821.
K.J.D.
|
|