Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
[1948, nummer 3]Liturgie en Volksdevotie
| |
I. - De private eredienstOok in de synthese van het kerkelijk gebedsleven treft men hiërarchische onderordening aan. Synthese zegt immers geen samenbundeling van heterogene elementen, maar een constructie waarin de verschillende delen allen hun plaats hebben: het ene deel is belangrijker dan het andere, maar allen te zamen vormen zij een harmonisch geheel. Onderaan staat de private eredienst: 'Zonder twijfel, het liturgisch gebed, als zijnde het openbaar gebed der roemrijke Bruid van Jesus Christus, heeft een grotere waardigheid dan private gebeden' (37). 'Maar die grotere waardigheid', zo zegt de Paus, 'betekent | |
[pagina 226]
| |
volstrekt niet, dat die twee soorten van gebed met elkander in contrast of tweestrijd zijn. Beide zijn ze door een zelfde geest bezield en daarom vloeien ze samen en harmoniëren ze met elkander volgens het woord: “Christus alles en in allen”, en streven ze naar hetzelfde doel, totdat Christus in ons gevormd zij' (37). Ze vloeien samen, want in beide soorten eredienst drukken wij in symbolen - woorden en daden - onze afhankelijkheid uit van onze Schepper en Heer, in beide soorten van eredienst verenigen we ons met Christus, de Middelaar tussen God en mensen, om de Drieëne God te aanbidden, te loven, te danken, om de hulp des hemels af te smeken, om ons zelf als offer aan God weg te schenkenGa naar voetnoot2.. Private en liturgische eredienst zijn dus ten volle christelijke eredienst. Toch verschillen zij, omdat in beiden dezelfde wezenlijke kern, onze toewijding aan God, door wezenlijk verschillende symbolen tot uitdrukking wordt gebracht. Het privaat en publiek karakter wordt immers niet bepaald door meerdere of mindere openbaarheid, maar door het aandeel dat de kerkelijke hiërarchie heeft in de eredienst. Een rozenhoedje gebeden door een massaal aantal leken wordt door het grote aantal nog geen publiek of liturgisch gebed, terwijl de H. Mis, gelezen zonder gelovigen, zijn publiek of liturgisch karakter behoudt: 'Immers, zo dikwijls de priester hernieuwt wat de Goddelijke Verlosser in het laatste avondmaal verrichtte, wordt werkelijk het offer voltrokken, en dat offer heeft altijd en overal, en ook noodzakelijker wijze en krachtens zijn eigen aard een publieke en sociale functie, in zoverre nl. degene die het opdraagt handelt in naam van Christus en van de gelovigen, waarvan de Goddelijke Verlosser het Hoofd is, en in zoverre hij het aan God opdraagt voor de heilige Katholieke Kerk en voor de levenden en overledenen. En dit is ongetwijfeld het geval, hetzij de gelovigen aanwezig zijn (het is onze wens en we bevelen het aan, dat ze er in zeer groot aantal en met de grootste godsvrucht bij tegenwoordig zijn), hetzij ze niet aanwezig zijn, want het wordt volstrekt niet vereist, dat het volk ratificeert hetgeen de priester verricht heeft' (95). Populair gezegd: wanneer de priester namens de H. Kerk een daad van eredienst verricht of leidt, spreken we van liturgie, anders van private eredienst. Private en publieke eredienst harmoniëren met elkander, want er is een wisselwerking tussen beiden. De private eredienst beïnvloedt de liturgie en omgekeerd. | |
[pagina 227]
| |
Wanneer de Paus in het vierde deel van de encycliek enige oefeningen van private eredienst opsomt - meditatie, gewetensonderzoek, retraite, bezoek bij het Allerheiligste, gebeden ter ere van de H. Maagd, vooral het rozenkransgebed (172) -, laat Z.H. volgen, dat deze veelvuldige vormen van godsvrucht de gelovigen er toe leiden 'met groter vrucht deel te nemen aan de openbare godsdienstige handelingen, en hen afhouden van het gevaar, dat de liturgische gebeden gaan neerkomen op een ijdel ritualisme' (173). Maar ook omgekeerd moet de Liturgie de private gebeden beïnvloeden: 'het christelijk leven bestaat immers niet in de veelvuldigheid van allerlei gebeden en oefeningen van godsvrucht, maar veeleer hierin, dat ze werkelijk bijdragen tot de geestelijke vooruitgang der christenen en daardoor ook tot groei der gehele Kerk' (183). Het grote belang van de private eredienst blijkt vooral uit het eerste deel van de encycliek. De Paus beklemtoont daar, dat het voornaamste element in de Liturgie inwendig moet zijn (24). De subjectieve godsvrucht is evenzeer nodig als de objectieve, m.a.w. de eigen werkzaamheid der gelovigen evenzeer als de werkzaamheid, die de Sacramenten uit zichzelf bezitten en de riten krachtens de werkzaamheid der Kerk (27, 31). Zoals de persoonlijke godsvrucht onvruchtbaar wordt zonder het offer des altaars en de sacramenten, zo verslapt de deelname aan het offer en de sacramenten zonder overweging en geestelijke oefeningen (32). Want die particuliere werken der christenen en die vrome inspanning tot zuivering hunner ziel prikkelen de krachten der gelovigen en 'daardoor worden deze in betere gesteltenis gebracht om deel te nemen aan het verheven offer des altaars, om met rijker vrucht de sacramenten te ontvangen en de heilige riten zo te vieren, dat ze er beter door bezield en gevormd worden tot ijver voor gebed en christelijke zelfverloochening, tot daadwerkelijke beantwoording aan de ingevingen en uitnodigingen der goddelijke genade en tot dagelijks volmaakter navolging van de deugd van den Verlosser' (35). Het kan dan ook niemand verwonderen dat de Paus schrijft: 'Houdt dus niet op, eerbiedwaardige broeders, overeenkomstig uw herderlijke ijver dergelijke oefeningen van godsvrucht aan te bevelen en te bevorderen' (174). | |
II. - Ook onderordening in de publieke eredienstBleek er duidelijk een onderordening van de private eredienst aan de publieke, ook in de publieke eredienst zelf is gradatie. Want deze eredienst wordt ofwel centraal door Rome geregeld voor de gehele | |
[pagina 228]
| |
Latijnse ritus (57, 59), ofwel door de bisschoppen voor hun diocesen. In het eerste geval spreken we van de zgn. officiële eredienst der Kerk, de liturgie in strikt juridische zin; deze is neergelegd in de liturgische boeken en pauselijke documenten en betreft voornamelijk het H. Misoffer, de Sacramenten en het goddelijk officie. Hier komt het hiërarchisch element het meest universeel naar voren. In het tweede geval, waarin de publieke eredienst minder universeel door de hiërarchie bepaald is, bv. voor bepaalde bisdommen, hebben we ook met liturgie te doen maar in ruimere zin, wel met publieke eredienst maar niet met de centraal geregelde officiële eredienst van de heilige Roomse Kerk. De encycliek gebruikt het woord liturgie in beide betekenissen. Meestal betekent het de officiële eredienst der Kerk, omdat in deze zin het woord liturgie burgerrecht gekregen heeft door de Liturgische Beweging en de Codex van het Kerkelijk Recht. De definitie die in de encycliek voorkomt is echter zo ruim mogelijk: 'De heilige Liturgie vormt dus de openbare eredienst, die onze Verlosser, het hoofd der Kerk, aan den hemelsen Vader brengt, en die de gemeenschap der gelovigen aan haar Stichter en door Hem aan den eeuwigen Vader brengt, en om alles kort uit te drukken: de Liturgie maakt de integrale openbare eredienst uit van het mystieke Lichaam van Jesus Christus, d.i. van het Hoofd en van Zijn ledematen' (20). Even verder heet het: 'De hele Liturgie bevat dus het katholieke geloof, voor zover ze openlijk getuigt voor het geloof der Kerk' (46)Ga naar voetnoot3.. Wat zegt nu de encycliek over de niet-officiële openbare eredienst? Op verscheidene plaatsen worden voorbeelden gegeven: 'Tot die ontwikkeling en die verandering (nl. in de officiële eredienst - R.) droegen verder niet weinig bij de met de heilige Liturgie niet strikt verbonden godvruchtige werken en practijken, die door een bewonderenswaardige beschikking van God in de opeenvolgende tijdperken ontstonden en zich zo sterk bij het volk verbreidden, zoals bijvoorbeeld de rijkere en steeds vuriger verering van de goddelijke Eucharistie, van het bitter lijden van onzen Verlosser, van het allerheiligst Hart van Jesus en van de maagdelijke Moeder Gods en haar kuisen bruidegom' (53). In het vervolg wordt deze eredienst nader gespeci- | |
[pagina 229]
| |
ficeerd: 'Van die verering (nl. der heilige Eucharistie - R.) voerde de Kerk met verloop van tijd verscheiden vormen in, dagelijks schoner en vruchtbaarder, zoals bijvoorbeeld godvruchtige, ook dagelijkse bezoeken bij het goddelijk tabernakel, de zegen met het Allerheiligste, plechtige processies door steden en dorpen, vooral bij gelegenheid van eucharistische congressen, openbare aanbiddingen met uitstelling van het heilig sacrament' (130). En in het vierde deel: 'Er zijn verder nog andere oefeningen van godsvrucht (andere nl. dan de private oefeningen - R), die weliswaar naar strikt recht niet tot de heilige Liturgie behoren, maar toch een bijzonder belang en een bijzondere waardigheid hebben, zodat ze enigermate beschouwd worden als opgenomen in de liturgische orde en door deze Apostolische Stoel alsook door de bisschoppen herhaaldelijk goedgekeurd en geprezen zijn. Hieronder worden gerekend de gebeden die men gedurende de Meimaand naar gewoonte verricht ter ere der maagdelijke moeder Gods of gedurende de maand Juni ter ere van het H. Hart van Jesus, evenals gebedsnovenen en tridua, de kruisweg en andere dergelijke' (180). Dat deze openbare eredienst ondergeordend is aan de strikte Liturgie blijkt ook hieruit, dat deze oefeningen publiek en privaat kunnen zijn, al naargelang het hiërarchisch element aanwezig is of niet, terwijl de strikte Liturgie het publiek karakter nooit verliest. En het verband tussen deze niet-officiële eredienst en de strikte Liturgie? Over de onder n. 130 geciteerde eucharistische cultus schrijft de Paus: 'Deze oefeningen van godsvrucht hebben buitengewoon veel bijgedragen tot het geloof en het bovennatuurlijk leven der hier op aarde strijdende Kerk... Daarom heeft de Kerk deze godvruchtige oefeningen, die in de loop der eeuwen zich overal ter wereld hebben verbreid, niet alleen goedgekeurd, maar ze als het ware tot de hare gemaakt en ze door haar gezag aanbevolen. Ze komen voort uit de geest der heilige Liturgie, en dragen daarom, als ze geschieden met de passende luister, met het geloof en de godsvrucht, die krachtens de heilige riten en de voorschriften der Kerk gevorderd worden, ongetwijfeld zeer veel bij tot het leiden van een liturgisch leven' (131). Hetzelfde geldt van de Meimaandoefeningen, novenen enz.: 'Deze godvruchtige practijken wekken het christenvolk op tot geregeld veelvuldig biechten, tot goed en devoot deelnemen aan het offer en de heilige Tafel, tot overweging der mysteriën van onze Verlossing en tot navolging van de heerlijke voorbeelden der heiligen, en juist daardoor dragen ze met heilzame vrucht bij tot onze deelname aan de liturgische eredienst. Wie derhalve in zijn vermetelheid het zou wagen al deze oefeningen van godsvrucht te gaan hervormen en ze uitslui- | |
[pagina 230]
| |
tend in liturgische schema's zou willen wringen, zou een verderfelijke en totaal valse stap doen. Toch moeten de geest der Liturgie en haar voorschriften een weldadige invloed op die practijken uitoefenen, zodat volstrekt niets wordt ingevoerd wat onbehoorlijk is of de luister van Gods huis onwaardig of eindelijk wat tot nadeel strekt voor de heilige diensten of in strijd is met de gezonde godsvrucht' (181-182). Dus wederom: wederzijdse beïnvloeding van liturgische en niet strikt liturgische eredienst. Ook deze vormen van niet-officiële eredienst beveelt de Paus aan: 'Zorgt er dus voor, eerbiedwaardige broeders, dat deze zuivere en echte godsvrucht onder uw ogen met de dag toeneme en altijd heerlijker opbloeie' (183). | |
III. - De officiele eredienst der kerkWe naderen nu de top: H. Mis, Sacramenten, koorgebed. Hiernaar convergeert het gehele gebedsleven van de Kerk. Maar ook in deze top nog onderordening: de H. Mis en de Sacramenten, voor hun essentieel deel van goddelijke instelling, hebben het primaat in de cultushiërarchie. En alleen van het H. Misoffer kan men zeggen: 'De hoofdzaak en als het ware het middelpunt van de christelijke godsdienst is het mysterie der heilige Eucharistie, die door den Hogepriester Christus weleer is ingesteld en krachtens Zijn gebod door Zijn bedienaren al de eeuwen door in de Kerk wordt vernieuwd' (65). Deze rangschikking wordt door de Paus duidelijk geformuleerd in de woorden: 'De liturgische actie begon met de stichting zelf van de Kerk... Overal waar de Herders een groep gelovigen kunnen bijeenbrengen, richten ze een altaar op, waarop ze het offer opdragen en waaromheen de andere riten gegroepeerd worden, die bestemd zijn tot heiliging der mensen en tot verheerlijking van God. Onder die riten komen op de eerste plaats de sacramenten, d.w.z. de zeven hoofdbronnen van heil; vervolgens de viering van de goddelijke lofprijzing...; verder de lezing van de Wet en van de Profeten, van het Evangelie en van de brieven der Apostelen; en ten slotte de homilie of de preek...' (21). Deze officiële eredienst is overstelpend rijk. Alleen al aan de eucharistische eredienst wijdt de Paus een afzonderlijk deel, het grootste van de encycliek (65-135). Welk is de samenhang van deze officiële eredienst? Door het goddelijk officie, het officiële gebed van het mystieke Lichaam van Jesus Christus (140), volgt de Kerk het gebod van de goddelijke Meester op om altijd te bidden en niet op te houden; de | |
[pagina 231]
| |
eredienst der Kerk, die vooral steunt op het eucharistisch offer en het gebruik der sacramenten, is zo geregeld en samengesteld, dat hij, door middel van het goddelijk officie, de uren van de dag, de weken en heel de loop van het jaar omvat, en alle tijden en de verschillende omstandigheden van het menselijk leven maakt (136, 137). Dit lof-offer is de omlijsting van het middelpunt van de eredienst, het eucharistisch offer, het H. Misoffer, dat dagelijks opnieuw het mysterie van het kruis tegenwoordig stelt en hernieuwt en waarmee alle sacramenten in zeer nauw contact staan (162). Om deelachtig te worden aan de verdiensten van Christus' Verlossing, is het volstrekt noodzakelijk dat de mensen elk afzonderlijk in vitaal contact komen met dit kruisoffer (76): 'Het is dus nodig, dat alle gelovigen het als hun hoogste plicht en hun hoogste waardigheid beschouwen, deel te nemen aan het eucharistisch offer, en dat niet door een lijdelijke tegenwoordigheid, nalatig en met een geest vol afdwaling en verstrooidheid, maar met zulk een toeleg en ijver, dat ze zich ten nauwste verenigen met den Hogepriester..., en dat ze met Hem en door Hem dat offer opdragen en tegelijk met Hem zich toewijden' (79). Prachtig werkt de encycliek dit mee-offeren van de gelovigen uit. Het volk bezit weliswaar geen ware priesterlijke macht - 'de onbloedige offerhandeling, door welke Christus door het uitspreken van de woorden der consecratie op het altaar in staat van slachtoffer tegenwoordig gesteld wordt, wordt uitsluitend voltrokken door den priester' (91) -, maar door hun opname in het mystieke Lichaam van Christus - door het heilig doopsel - 'worden de christenen... ledematen van Christus-priester, en door het “merkteken”, dat in hun ziel gedrukt wordt, bestemd voor de eredienst van God, en zo delen ze overeenkomstig hun staat in het priesterschap van Christus zelf' (87). Samen met de priester bieden de gelovigen het goddelijk slachtoffer als offerande aan God de Vader aan tot verheerlijking der Allerheiligste Drievuldigheid en tot nut voor heel de Kerk (91): hun eigen wensen van lofprijzing, van smeking, van uitboeting en van dankzegging verenigen zij met de wensen en de intentie van de priester, ja van de Hogepriester zelf (92). 'Om echter te maken, dat de offerande, waardoor de gelovigen bij dit offer het goddelijk slachtoffer aan den hemelsen Vader opdragen, haar volle uitwerking verkrijgt, moeten ze er nog iets bijvoegen: ze moeten nl. zichzelf als een slachtoffer opdragen' (97), welke staat van slachtoffer heel het christelijk leven moet doortrekken (98). Om deze actieve deelname der gelovigen te bevorderen prijst de | |
[pagina 232]
| |
Paus verschillende middelen aan: gebruik van het Romeins missaal, gedialogeerde Mis, volkszang (104). Tevens herinnert de Paus er aan, dat deze manieren om aan het offer deel te nemen volstrekt niet noodzakelijk zijn om het openbare en algemene karakter van het H. Misoffer te verwezenlijken (105) en dat men eenheid in gebeden of gezangen en heilige handelingen niet moet forceren: daarvoor zijn aanleg en karakter en de geestelijke gesteltenis der mensen te verschillend; zelfs bij afzonderlijke personen blijven de behoeften en neigingen der ziel niet dezelfde (107). Om verder nog een greep te doen uit de vele aansporingen van de encycliek aangaande de eucharistische eredienst: de Paus beveelt met aandrang de veelvuldige communie aan (115, 118), bij voorkeur na de communie van de priester (119), en tevens de particuliere dangzegging na de nuttiging van de heilige Eucharisties (121-126). | |
IV. - De synthese van 'Mediator Dei et hominum'Bij het opsommen van de samenstellende delen van het kerkelijk gebedsleven - private eredienst, niet-officiële openbare eredienst, strikt liturgische openbare eredienst - gaven we tevens de onderordening en het verband met de andere delen aan. En zo zien we voor ons oprijzen het kerkelijk gebedsleven als een harmonisch geheel, waaruit geen schakel gemist kan worden, als een cultus-hiërarchie, waarin alle gebeden en oefeningen culmineren in het heilig Misoffer, de onbloedige tegenwoordigstelling van Jesus' kruisoffer, waardoor de 'Middelaar tussen God en mensen' het gevallen mensdom opheft en met de Vader verzoent. Nu begrijpt men de draagwijdte van deze alinea uit de encycliek: 'Er kan dus in het geestelijk leven in het geheel geen tegenstelling of tegenstrijdigheid bestaan tussen de goddelijke werking, die de genade in de zielen instort om het werk onzer Verlossing voort te zetten, en de daadwerkelijke medewerking van den mens, welke nodig is om de genade Gods niet ijdel te doen zijn; evenmin tussen de werkdadigheid van de uitwendige ritus der sacramenten, die voortkomt uit hun innerlijke waarde (ex opere operato), en de verdienstelijke handeling van hen die ze toedienen of ontvangen (het zgn. opus operantis); evenmin tussen het publieke en het private gebed; tussen de juiste wijze van werken en de beschouwing der bovennatuurlijke dingen; tussen het ascetisch leven en de liturgische godsvrucht en ten slotte tussen de rechtsmacht en het wettige leergezag der kerkelijke hiërarchie en de eigenlijke priesterlijke macht, die in de heilige bediening wordt uitgeoefend' (36). | |
[pagina 233]
| |
V. - Na het verschijnen van de encycliekWanneer men eenmaal duidelijk de synthese van de Paus in zijn volheid voor ogen heeft, denkt men er niet aan een keus te doen uit de richtlijnen die de H. Vader geeft, maar zal men het gehele concept van de cultus-hiërarchie willen verwerkelijken in het persoonlijk gebedsleven en in de openbare eredienst. Moge de grootse vizie van de Paus gemeengoed worden van ons allen. Daarvoor zal geduld nodig zijn, wat niet te verwonderen is: verscheidene katholieken, die door opleiding en eigen werkzaamheid in een bepaalde hun dierbare traditie zijn ingeleefd, hebben tijd nodig zich om te stellen en aan te passen, zo goed als ook vele liturgie-tractaten en publicaties in de geest van de encycliek herzien moeten worden. En dit geldt voor beide zijden van de scheidslijn tussen voormalige liturgisten en niet-liturgisten. Over dit onderscheid schrijft H. Serrarens O. Praem.Ga naar voetnoot4. in de eerste alinea van zijn eerste artikel in Verbum: 'De encycliek “Mediator Dei” eist de intense belangstelling van ons allen, van zgn. liturgisten en niet-liturgisten, welke onderscheiding nu spoedig moge verdwijnen'. We kunnen niet anders dan deze wens van harte bijvallen. Velen zullen de woorden van de Paus over de manieren om de actieve deelname der gelovigen te bevorderen, ter harte kunnen nemen en niet met een beroep op 's Pausen waarschuwingen alles bij het oude laten; want bij hen dreigt voorlopig geen gevaar te overdrijven. Door preken, studieweken enz. moeten de gelovigen liturgisch gevormd worden, in de ruime, harmonische geest van de encycliek, zonder eenzijdigheid en exclusiviteit: het een doen en het ander niet laten. Anderen zullen begrip moeten tonen voor de plaats van de heilige Liturgie in het grote geheel van de kerkelijke eredienst. Dat hieraan nog wel iets ontbreekt, toont het artikeltje van Pius Parsch in Lebe mit der Kirche van Mei 1948, vertaald in het Tijdschrift voor Liturgie.Ga naar voetnoot5. Enige zinsneden hieruit: 'Er zijn eigenlijk weinig landen, waar er met veel ijver voor de Liturgie gewerkt wordt... Wij kunnen gerust zeggen, dat ook in deze landen het gros van de clerus en de leken zich maar weinig aantrekt van onze beweging... De hiërarchie bemoeit zich tot hiertoe maar weinig met de beweging. Wij hebben nog geen liturgische paus, geen liturgische bisschoppen, weinig liturgische kloos- | |
[pagina 234]
| |
ters... Maar eerlijk gezegd, juist omdat zij (nl. de liturgische beweging - R.) van onder komt, en niet bevolen is van boven, daarom heeft zij haar idealisme steeds bewaard.' Dit fraais wordt zonder enig commentaar door het Tijdschrift voor Liturgie overgenomen, hetzelfde tijdschrift dat in het Januarinummer het prachtig artikel opnam van Dom Ambrosius Verheul O.S.B. 'De Magna Charta der Liturgische Beweging', waarin de schrijver de encycliek ziet als 'een diep dogmatisch en sterk doordachte synthese' (p. 16). We veroorloven ons nog enige opmerkingen. Men zou zich kunnen afvragen of H. Serrarens O. Praem. in de genoemde artikels niet enige woorden had kunnen wijden aan de niet-officiële eredienst, daar toch ook de Paus, wanneer Hij de officiële eredienst behandelt, herhaaldelijk het verband aangeeft met de overige eredienst. Nog een vraag: wanneer Dom L. Beauduin in La Maison-DieuGa naar voetnoot6. wel aandacht schenkt in zijn commentaar aan de volksdevoties, ziet hij deze dan niet te veel als iets wat de Paus het volk niet kan ontnemen, het volk dat vreemd staat tegenover de officiële eredienst? Uit de encycliek blijkt immers, dat de Paus de werking van de H. Geest niet alleen ziet in ontstaan en ontwikkeling van de officiële eredienst (49, 60, 143), maar ook in die van de overige publieke eredienst (53) en van de private godsvrucht (173, 177). Het ongelukkig onderscheid tussen zgn. liturgisten en niet-liturgisten zal het snelst verdwijnen, wanneer beiden zich de synthese voor ogen houden van het gehele kerkelijk gebedsleven en die synthese in zijn geheel verwerkelijken in de practijk. En dan is het van ondergeschikt belang of men de gehele openbare eredienst liturgie noemt of die term alleen gebruikt in de geijkte betekenis van officiële eredienst: het gaat niet om een naam, maar om de zaak. Er is na het verschijnen van Mediator Dei et hominum geen liturgische actie meer mogelijk, die een bepaald deel - welk ook - min of meer exclusief naar voren schuift. Daarvoor hangen de samenstellende delen van de gehele eredienst te nauw samen en zijn ze te onmisbaar voor elkaar. Moge dit besef groeien onder ons allen.Ga naar voetnoot7. |
|