Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1177]
| |
Jeugd in het Tijdperk van de Atoombom
| |
[pagina 1178]
| |
melancholie is nood. Ze vraagt nog, ze verwacht nog een beetje. Er is meer teleurstelling echter in, meer moedeloosheid. Het jubelt niet in hun ziel, met ups en downs natuurlijk, zoals het bij hun leeftijd past, het is egaal, zonder plannen en zonder idealen. Men klaagde bij een eindexamen, dat de jongelui zich met het minimum tevreden stelden en weinig idealisme vertoonden. Die klacht bedoelde een aanklacht te zijn tegen de moderne jeugd, maar men kan zich afvragen, of de aanklacht op deze wijze wel juist geplaatst was. Het kan zijn, dat bepaalde individuen in idealen te kort schieten, zonder dat daarvoor de schuld bij anderen gezocht behoeft te worden, maar wanneer het een groepsverschijnsel wordt, misschien zelfs een algemeen verschijnsel, dan mag de verklaring niet bij de jeugd gezocht worden, dan schiet het milieu te kort en het milieu wordt door de volwassenen bepaald. Wat hierboven geschilderd is, is niet alleen te vinden bij over-gecultiveerde jonge wezens, het is algemeen. Wanneer iemand van mening is, dat dit zo'n vaart niet loopt, dan is hij waarschijnlijk van de nood der jeugd geen deelgenoot geworden. Slechts zelden kan men denken aan een soort Weltschmerz-pose, waarbij het interessant staat weemoedig te zijn en bleek van tint. Er is nauwelijks nog sprake van zelfbespiegeling, omdat er geen vergelijkingspunt is en geen publieke opinie, waar ze in kunnen kijken. De meeste jongens en meisjes weten waarachtig nog niet, wat hun scheelt. Ze vinden zich volkomen normaal, op weinige uitzonderingen na. Er zijn er, die zich de situatie gerealiseerd hebben, zoals die jongen, die schreef: 'Jeugd is een ouderwets begrip geworden. Wij kennen slechts onnozele kinderen of volwassen mensen.' Er zijn er, die zo geplaagd worden door neurotische kwellingen, dat zij zich gaan afvragen, wat dat toch allemaal te betekenen heeft. De meesten echter leven voort, zoals ze zijn, zonder te beseffen, wat hun ontbreekt. In die vermoeide gedruktheid valt bovenmate op, dat er geen geloof is aan de toekomst. Er is heel weinig te merken van een toekomstdroom, van romantisch gekleurde vergezichten, van de wil om een wereld te veroveren. Vooral de jongens rekenen niet meer op de toekomst met die vanzelfsprekende zekerheid, die men vroeger als het kenmerk der jeugd beschouwde. Zij hebben niet de natuurlijke zucht om zich voor die toekomst klaar te maken. Blijkbaar is er geen verwachting en geen hoop. Het is een aanvaarden van de dingen als onvermijdelijk. Er gebeurt wat moet, en meer niet, in geen geval meer. Er is een armoede van menselijke idealen, die eenvoudigweg benauwend is. In dit verband is het goed zich eens voor de geest te roepen, hoe vurig en dwaas een voorbij geslacht in zijn jeugd was. Je wist niet anders dan dat de toekomst je toebehoorde, dat was de meest natuurlijke zaak van de wereld. Je aarzelde nooit, je nam wat je wilde. Het was er altijd! Je moest alleen zin hebben om er iets van te maken. Je droomde je toekomst en je had plezier in die droom, omdat ze een symbool van de toekomstige werkelijkheid was. Zeker, de jeugd die zo dacht, behoorde tot de bezittende klasse en hoefde niets te vrezen, dat dacht ze tenminste. Er waren ook andere jeugdigen, de veel talrijkeren, die bang moesten zijn voor wat zou komen, die om | |
[pagina 1179]
| |
hun bestaan zouden moeten vechten, hun armzalig en leeg bestaan zonder perspectieven. Het is moeilijk om zich een denkbeeld te vormen van de beperkte gevoelswereld, waarin toen het jonge proletariaat leefde, al zijn er enige geschriften, die daar licht op werpen, maar zeker is het, dat ook dat leven zonder vreugde was, zwaar en vermoeid. Dat was een verschrikking, die tevens een bedreiging vormde. Die verschrikking is nu niet verminderd, zij is overgeslagen op héél de jeugd. Wanneer dit zo is, wat is er dan nog te verwachten?
Het wordt nu hoog tijd een paar voor de hand liggende opwerpingen tegen de juistheid van deze observatie te bespreken. Men zal kunnen zeggen, dat een of andere vorm van depressie in de puberteit een gewoon verschijnsel is. Vooral voor de jongen beginnen de dingen moeilijk te worden. De verwarde ervaringen, waarvan hij zich tegen wil en dank meester maakt, kunnen nauwelijks in zijn ziel een ordening vinden. Bovendien is zijn lichamelijke en geestelijke groei zo sterk, dat deze - zelfs in normale omstandigheden - de harmonie van het wezen bedreigt. De rijpere jeugd is altijd min of meer neurotisch. Dit is ongetwijfeld waar. Maar het gewone is toch ook, dat zij altijd nog idealen hebben; dat in hun onderbewustzijn een streving is; dat zij wel voelen, dat zij 'het' nog niet hebben, maar dat er toch iets is, iets wat heel mooi en heel vruchtbaar is: een liefde, een toekomst, een groot bezit. Welnu de meeste moderne jongens en meisjes hebben geen idealen meer. Maar er is meer! Het is toch in het geheel niet een normaal verschijnsel, dat in de jongeren een vluchtneiging is! Deze neiging is er ontwijfelbaar zeker en niet bij de onbeduidendsten, een neiging, die zich soms manifesteert in een wil om zo spoedig mogelijk dit land te verlaten, waar zij geen toekomst meer in zien en waar ze ook niet van houden, soms ook in een vlucht uit de gemeenschap, innerlijk en uiterlijk. Het is ook niet normaal, dat de rijpere jeugd voortdurend het gevoel van onvermogen heeft en zich voor niets interesseert. Het is inderdaad niet het tegengestelde van dat, wat vroeger was, het is alleen sterker en het wordt niet door iets anders gecompenseerd, m.a.w. het overschrijdt de grenzen. Dat is het probleem, dat een acuut gevaar betekent voor de toekomst van ons volk. Nu zou men ook kunnen zeggen, dat er weliswaar een crisis is in de roepingen, wat een bedenkelijk teken zou zijn van gebrek aan jeugdig idealisme, maar dat toch enkele orden blijkbaar nog aantrekkingskracht uitoefenen en zelfs meer novicen krijgen dan zij ooit gehad hebben. Er zou een nauwkeurig onderzoek nodig zijn om dit laatste opmerkelijke ver- schijnsel volledig - naar menselijk vermogen - te kunnen verklaren, maar dit is wel duidelijk, dat de geestelijke orden, die zich niet over hun toekomst bezorgd behoeven te maken, een zeer speciaal karakter vertonen, het karakter van bijzondere strijdbaarheid en van totale wereldnegatie. Men zal zich in deze orden er rekenschap van moeten geven, dat die roepingen gedeeltelijk ook verklaard kunnen worden door een walging van het leven. Er zullen er bij zijn, die in normale omstandigheden niet tegen de trekkracht van het aardse op gekund hadden, maar die nu weinig of niets | |
[pagina 1180]
| |
verlaten, omdat zij niets bezitten noch verwachten. Er zullen er ook zijn, die zo sterk en robuust zijn, dat zij zich aan de algemene depressie konden onttrekken en redden willen wat er te redden is. Ook zij zullen misschien geen verwachtingen van het leven hebben, maar zij hebben tegelijk een ideaal bewaard en dat is apostel te zijn. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat deze roepingen niet te vertrouwen zijn. Ook van deze jongelui is iets groots te maken, zoals uit het laatste gedeelte van dit artikel vanzelf duidelijk zal worden, maar men heeft met deze verklaring van hun roeping rekening te houden.
Nu echter komt de vraag, wat de oorzaken van deze depressie zijn? Vooreerst moet men er diep van doordrongen zijn, dat de oorlog bij de jeugd als ervaring dóórwerkt. De oorlog is als persoonlijke belevenis niet overwonnen. Er is een ontstellend groot aantal jongens, dat met een trauma zit, dat uit oorlogservaringen is opgebouwd. Het is niet passend hier te publiceren, wat in persoonlijke gesprekken is meegedeeld, maar wel mag in algemene bewoordingen gezegd worden, dat in die gesprekken duidelijk werd, hoever en hoe verschrikkelijk de oorlog, althans in een of andere herinnering voortleeft. Die uitlatingen waren niet uitgelokt. Integendeel! Ze kwamen er plotseling als een eruptie uit. Soms schoot blijkbaar voor hen zelf onverwacht de herinnering naar voren, soms bleken zij allang met een fantasie-kwelling rond te lopen, die zij maar niet kwijt konden raken en waarvan zij zich door een bekentenis eindelijk hoopten te bevrijden. De angst voor de granaten is er nog; de dood wordt nóg luguber gezien; de schrik in de ogen van ouders wordt nog steeds gevoeld. Nu op dit ogenblik zijn kinderen slachtoffers van datgene, wat aan vader of moeder of beiden overkomt, omdat zij 'fout' waren of 'fout' schenen. De oorlog is echter ook in haar physieke gevolgen niet overwonnen, het tekort aan voeding, dat voor vele kinderen in de oorlog zelf zo funest was, is nu nog - zij het in mindere mate - een bedreiging. Er wordt gezegd exporteren of vergaan, maar het is mogelijk, dat wanneer de voeding niet beter wordt, het een exporteren èn vergaan zal betekenen. Het is beslist zeker, dat in verschillende kringen de jongens te weinig krijgen, van wat zij hard nodig hebben, of - en dit wordt dikwijls vergeten - zij krijgen de noodzakelijke voedingswaarden opgediend in een vorm, die hen niet aanstaat en dus niet voldoende tot eten aanspoort.Ga naar voetnoot1. Bedenkelijk is in dit verband de kolossale lengtegroei, die het jongere geslacht kenmerkt. Men kan zich afvragen, of die groei wel normaal is, maar in ieder geval maakt deze een bijzondere zorg voor de voeding noodzakelijk. Een tweede oorzaak van het vermoeidheidsverschijnsel der moderne jeugd vormen de negatieve indrukken, die zij nu te verwerken krijgt. Door kranten, radio en film zijn de jeugdigen in een voortdurende alarmtoestand. Zij horen, zien en lezen alles, zij worden er zelfs toe uitgenodigd met dringend gebaar, maar de volwassenen denken er niet aan, dat de kinderen dat alles met geen mogelijkheid verdragen kunnen. | |
[pagina 1181]
| |
Uit alles, wat zij horen, zien en lezen, trekken zij een conclusie met harde logica en die is, dat de toekomst vreeswekkend is, zo zij nog aan een toekomst geloven. De dienst in het leger, die hen wacht, is voor hen geen vervelend soldaatje spelen; die dienst bedreigt hun carrière, meer nog, zij is de bedreiging van hun leven. Zij voelen, dat zij weer een oorlog ingejaagd zullen worden. En waarom? Voor een land, dat zij niet liefhebben, een land, dat hen nauwelijks kan herbergen. Amerika, dat is voor hen het enige land, waar men nog leven kan, Europa is uitgediend. In deze bedreiging speelt Rusland de hoofdrol. De belangstelling voor het communisme is grotendeels angst. Dagelijks kan men het horen, hoe goed de ontwikkelde jongens van de internationale toestand op de hoogte zijn. De herhaalde vraag is: wanneer komt er weer oorlog? Daarbij - en hiermede kom ik op de derde oorzaak - ervaart de jeugd, hoe angstig de ouderen tegenover de werkelijkheid staan. Zij weten, om slechts iets te noemen, hoe hun ouders reeds alles hebben voorbereid om te kunnen vluchten, zodra de Russen komen. In deze angstpsychose is echter iets, wat voor de zo vitaal levende jeugd, het belangrijkste is. Men heeft er geen idee van, welke indrukken de jeugd nu van de ouderen ondergaat. De jeugd kijkt naar de mensen. Uit de zekerheid, de mannelijke zakelijkheid, hun kunnen bouwt zij haar vertrouwen en veiligheidsgevoel op. Nu behoeft men slechts even rond te zien, om ervan overtuigd te zijn, dat de volwassenen het leven niet meer beheersen, dat ze niets dan angst en onzekerheid hebben. Die angst en onzekerheid slaat op de jeugd over. Er moet hier breder toegelicht worden, wat met deze woorden bedoeld wordt, omdat de betekenis hiervan niet voldoende doorzien wordt. Er is iets heel merkwaardigs in het contact met de jeugd, en dat is, dat men de jeugd verstaat en omgekeerd, dat de jeugd ons verstaat door de glimlach. Moeders weten dit in hun houding tot de kleine kinderen, maar de meeste opvoeders begrijpen weinig van dat geheimzinnige contact door de glimlach. Die glimlach is een herkenningsteken, een onuitgesproken samen-begrijpen, dat er wederzijds een innerlijk bezit is, dat erkend is, voldoende en bevredigend bevonden. Dit is juist in die ontzaglijk moeilijke tijd, waarop het jong gaat aarzelen, zo enorm belangrijk. Er komen twijfels en onzekerheden, zorgen en angsten, dat alles toch niet zo is, als het eerst leek... en daarom kijkt hij naar de volwassene, bewust of onbewust, om te zien of het toch nog meevalt. De rustige glimlach bevestigt dit. Het is het meest vitale antwoord, wat een mens kan geven, waardevoller dan welke redenatie ook. Door dat antwoord krijgen de jeugdigen de opvoeder lief. Het is kuis-bescheiden, niet opdringerig, niet voor het ogenblik in elkaar gezet, niet theoretisch, het is betrouwbare werkelijkheid. Maar de glimlach, de altijd aanwezige, zij het verborgene, is niet het enige, waarin jeugd en opvoeder elkaar kunnen vinden. Ook de niet verbeten, maar sterke stoerheid van het gelaat geeft geloof. Ook die kunst van levensbeheersing, op het gezicht geschreven, nodigt uit. De jeugd ziet, dat haar zucht om iets te worden, zin heeft. Die kracht om door tegenstanden heen te breken met een zekere nonchalante flair, die zekerheid | |
[pagina 1182]
| |
van te kunnen overwinnen, spreekt ontzaglijk sterk tot de jeugd en niet alleen tot de mannelijke. Wel is de mannelijke jeugd meer ongenadig en heeft grotere moeite trouw te zijn aan een verloren zaak. Dat is geen lafheid en verraad, maar het zwaarste offer, dat een jongen te brengen heeft is de erkenning, dat de eigen partij het verloren heeft en dan toch trouw te blijven. De neiging om van een tegenstander te zeggen, dat hij oneerlijk speelt of vecht, is niet per se laag bij de grondse jaloersheid, zij kan een onhandige poging zijn om de eigen partij te sauveren. Het gaat om veel meer dan alleen om te winnen, het gaat om het bewijs, dat men het kan, het is de poging om het leven te verantwoorden. Zo spreekt ook tot de jeugd de rust, die van een volwassene uitgaat, zij voelt zich tot rust komen in haar onrust. Zo spreekt ook het kunnen, wat ik elders het meesterschap noemde. Dit zijn de voornaamste vitale contactpunten met de jeugd. Welnu, men moet blind zijn om niet te zien, dat de volwassen Nederlanders op dit ogenblik niet meer lachen, niet meer enige zekerheid in hun gelaatstrekken tonen en op verschrikkelijke wijze hun angst laten zien, zelfs in hun gebaar. Laten wij goed begrijpen, wat de jeugd daarmee mist. Haar wezen verzet zich tegen défaitisme en daarom zal zij, wanneer zij sterk is, lachen tegen alles in, tenminste wanneer zij nog heerlijk onervaren kan zijn en de hemel weet wat voor lichtende sterren ziet. Maar wat dan te zeggen van diegenen, die op een leeftijd, waarop zij nog niet hard genoeg zijn om de slagen van het leven te verdragen, zelfs reeds zwaar gebukt gaan en tegelijk in de volwassenen de bevestiging zien van het alarm in hun ziel? Wat een verschil tussen de bourgeois satisfait van vóór 1918 en de opgejaagde neuroticus van 1948. Ook die bourgeois-satisfait blik was niet voldoende antwoord op de vragen der jeugd, maar ze was beter dan dat angst-staren van de tegenwoordige mens.
Hiermede zijn misschien wel de voornaamste oorzaken opgenoemd van het jeugdig défaitisme. De vraag is nu, wat men daartegen kan doen. In de opsomming der oorzaken ligt reeds voor een goed deel de kern van een therapie. Het staat aan de volwassenen vrij verschillende oorzaken weg te nemen of hun uitwerking te verminderen. Maar men kan meer doen. Vooreerst kan men proberen de moderne jeugd te begrijpen, iets waartoe sommige opvoeders moeilijk kunnen komen, omdat zij nog altijd in de vormen van een voorbij tijdperk denken en deze altijd weer tot uitgangspunt van hun paedagogische activiteit nemen. Het zijn niet alleen diegenen, die weinig of niets van de jeugdige neurose begrijpen en menen daartegen in te moeten gaan met spot of met die bakerpraatjes over 'flink zijn' en niet zo kleinzerig, maar het zijn ook zij, die met ontsteltenis de apathie der jeugdigen constateren en zich er nu toe zetten nog meer en nog sterker idealen te preken, nog meer godsdienstoefeningen voor te zetten, nog meer manifestaties te organiseren. Tot mijn verbazing lees ik nog niet zelden in krantenverslagen, dat bij een of andere jeugdmanifestatie (door de volwassenen in elkaar gezet) het laaiend enthousiasme der jongeren zo weldadig aandeed. Het is mogelijk, | |
[pagina 1183]
| |
dat het massale element van veel vlaggen en drukke muziek een ogenblik de jeugd opzweepte, maar ik geloof dit niet eens, ik geloof, dat de suggestie van dat enthousiasme in de ziele-ontroering van de toeziende volwassene te zoeken is, althans voornamelijk. Zeker, er zullen nog altijd jeugdige personen geweldig enthousiast zijn, niet al te knappe vurigaards, die door geen enkele werkelijkheid geïmponeerd worden, of allerhoogste idealisten, die waarachtig voor God en zijn Kerk alleen leven. De grote massa echter doet innerlijk niet mee en kan niet mee doen. Begrijpen wij de moderne jeugd, dan moeten wij inzien, dat zij in deze tijd van crisis bovenal rust nodig heeft en dat wij daarom alles tot het wezenlijke moeten beperken. Dit geldt ook in het godsdienstige. Het is misschien een waagstuk, maar het is noodzakelijk. Altijd moet de opvoeder nauwkeurig nagaan, of hij in zijn vurigheid de jeugd niet te ver vooruitgelopen is, maar nu vooral moet hij uiterst voorzichtig zijn en zich ervan vergewissen, dat zij innerlijk nog mee kan. Men moet beseffen, dat de moderne jeugd niet deemoedig en vol verwachting luistert, dat zij kritisch gestemd is, tegenover elke boute bewering innerlijk verzet pleegt en vooral dat de meeste mensen, die idealen preken, haar niet onder de indruk brengen, omdat zij hen niets waard vindt. Men moet beseffen, dat zij moe is en beu van allerlei idealen, die wij geweldig vinden. Het zou een misdaad zijn nu bij de pakken te gaan neerzitten en het op te geven idealisme voor te houden, maar in deze tijd is het meer dan ooit nodig, dat het idealisme gericht wordt op het wezenlijke en hiermede kom ik tot de zegening, die ook deze tijd kan hebben. Het voorbije tijdperk was geen hoogste vorm van menselijk leven. Er werd reeds aangeduid, dat in de vroegere mentaliteit te veel aardsheid en te veel burgerlijkheid zat. Nu in deze tijd is het mogelijk aan de jeugd het meest wezenlijke bij te brengen, dat wat eeuwig en onverwoestbaar is. De moderne jeugd is gevoelig voor het feit, dat zij een taak heeft, een harde en onverbiddelijke taak, nl. om in dit leven stand te houden terwille van een opdracht, die God gaf, en die hiernamaals haar bekroning vindt. Die taak moet niet tot haar komen met wapperende vaandels, hoerageroep en daverende muziek, zij moet nuchter en zakelijk voor haar staan, zonder ophef, zonder drukte. Het gaat bovenal om de eeuwigheidsverhouding en al het andere, al het bijwerk en al het bijkomstige moet daaraan ondergeschikt gemaakt worden. Het is hard, dat wij aan de jeugd op dit ogenblik geen vredig levenstehuis in dit ondermaanse kunnen bieden, dat wij niet met haar tevreden kunnen leven in de dingen, die wij in lange eeuwen van christelijke en humanistische traditie hebben opgebouwd, maar aan de andere kant is er een kans, dat wij haar nu het hoogste en het beste kunnen leren, het geloof aan de waarde der eeuwigheid. |
|