| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Dr W.H. Van de POL. Het Christelijk Dilemma: Katholieke Kerk - Reformatie. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1948, 410 blz., ing. f. 8,50, Fr. 142; geb. f. 9,50, Fr. 160.
Dr van de Pol, die enige jaren geleden op een proefschrift over Newman promoveerde en via Newman den weg naar Rome vond, schrijft hier uit de volheid van zijn weten en ervaring een boek over de Katholieke Kerk en de Reformatie. Terecht stelt hij als het dilemma tussen Katholieken en niet-katholieke christenen: de Katholieke Kerk of de Reformatie. Daar gaat het inderdaad om. Wie de dingen consequent doordenkt, zal tenslotte moeten kiezen: tussen het een of het ander. Alle andere schakeringen zijn bijkomstig en laten zich oplossen. Het zijn twee verschillende religies, twee verschillende werelden, aldus de schrijver: de Reformatie is Woordsopenbaring, het Katholicisme Werkelijkheidsopenbaring, waarbij men echter Woord en Werkelijkheid niet moet urgeren. 'De Reformatie was niet een hervorming van misbruiken. Zij betekent veeleer een fundamenteel anders verstaan van het Evangelie en van de inhoud en het wezen van de Openbaring' (blz. 408). Dit is de grondthese; daaromheen schrijft v.d. Pol over de psychische beletselen die ons verhinderen elkaar te verstaan, over de Anglikaanse kerk, over de Oecumenische Beweging en over allerlei andere dingen die elk ontwikkeld gelovige interesseren zullen. Het boek is bedoeld voor Katholieken en Protestanten en tracht beiden nader tot elkaar te brengen. Het is allereerst geen geleerde verhandeling, doch een brede uiteenzetting van feiten en toestanden. Het stelt zich op streng principieel Katholiek standpunt, laat echter de tegenpartij overal recht wedervaren en tracht aan redelijke bezwaren tegemoet te komen. Zulk een boek bezaten wij nog niet. Dr v.d. Pol was door zijn verleden de aangewezene om dit te schrijven en we zijn hem dankbaar, dat hij tussen zijn overstelpende werkzaamheden door, den tijd vond om het samen te: stellen.
J.v.H.
| |
| |
Dr Cornelia J. de VOGEL, Ecclesia catholica. Redelijke verantwoording van een persoonlijke keuze. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1946, 276 blz.
In dit boek geeft Dr de Vogel, aan wie kort na haar bekering de leerstoel der geschiedenis van de Oude en Middeleeuwse Wijsbegeerte werd toegewezen aan de Universiteit te Utrecht, relaas van haar overgang tot de Katholieke Kerk. Evenwel niet zozeer als persoonlijke en bijgevolg niet geheel te achterhalen geschiedenis, doch als démarche van iemand, die den simpelen moed heeft om 'redelijk' te zijn - wat voor elk mens toch niet dan natuurlijk is. De weg die gevolgd werd, was die van het gereformeerd Protestantisme tot het Rooms Katholicisme: vrijelijk d.w.z. niets dan rede-gedwongen is de auteur dezen weg gegaan. Door Plato als het ware naar het Christendom gedreven, vond zij gedurende enigen tijd bevrediging voor haar religieuze behoefte in de Nederlands Hervormde Kerk, doch Newman aan wiens gedachten over de rechtvaardigingsleer zij een studie wijdde (1939), schokte haar innerlijke rust (hdst. 1). De bezinning op de dogmatische positie van het Prostestantisme (hdst. 2), op zijn wijsgerigen achtergrond (hdst. 3), op de Kerkgeschiedenis (hdst. 4) en op de gegevens van het Nieuw Testament (hdst. 5) brachten haar tot de beslissing (hdst. 7). In het tweede, veel kortere deel worden, bijzonder rekening houdend met de protestantse mentaliteit, een paar hoofdstukken gewijd aan de apologetica van de katholiek geformuleerde dogmatiek.
Het werk is degelijk wat informatie en argumentering aangaat, al kan natuurlijk op historische punten niet voldoende ingegaan worden, zo b.v. op het bekende Edictum Episcopi Episcoporum waarover Tertullianus het heeft (p. 104). Doch als verantwoording is het knap werk. Bovenal echter is het een monument van oprechtheid.
E. Vandenbussche S.J.
Christus de Heiland, samengesteld onder redactie van Prof. Dr F.W. GROSHEIDE; J.H. Kok N.V., Kampen, 1948, 477 blz. gein.
Dit imposante boek is geschreven door een groep gereformeerde theologen. De titels der bijdragen zijn de volgende: De profetie; In de wereld gezonden; Christus in de Brieven; De strijd om het dogma; Het koningschap van Christus; Jezus Christus en de moderne tijd; Christus en de wereld van het Oosten; Christus in de schilder- en beeldhouwkunst; Christus in de literatuur; Christus in de muziek; Christus in de apocriefe evangeliën en brieven; De christologie in de mystiek en de philosophie; Christus en de psychologie; Christus en zijn tijdgenooten; Losse uitspraken over Christus.
Het gehele boek is voornaam van uitgave (geïll. met reproducties van meesterwerken) en van toon. Het is belijdenis, met weinig polemiek en volstrekt zonder krakeel. Het is een monument van calvinistische rechtzinnigheid, afwijkend noch naar ethische vrijzinnigheid noch naar barthiaans eschatologisme, zoals vooral tot uiting komt in de bijdrage over Christus' koningschap. Het hoofdthema, de christologie, is ook weergave van ons katholiek geloof. Wij vinden echter - nog afgezien van de wens naar een ruimer behandeling van andere themata, bijv. Christus' priesterschap en verlossingswerk - op andere punten ontkenning van ons geloof, bijv. wat betreft de blijvende maagdelijkheid van Maria (blz. 71) en het primaat van den Paus (blz. 174). Om deze reden, en bovendien om de voortdurende vanzelfsprekendheid waarmee het calvinisme als de voortzetting der oude Kerk wordt voorgesteld, blijft dit boek als een niet-katholiek geschrift te beschouwen. Wat niet wegneemt dat wij om het belijden van nog zoveel katholieke waarheid den H. Geest moeten danken, zonder wien immers niemand kan belijden, dat Jezus de Heer is.
P. Schoonenberg
W. GROSSOUW, In Christus, Schets van een theologie van Sint Paulus. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 2e druk 1948, 100 blz.
Het is een vreugde van dit werkje
| |
| |
een tweede druk te mogen aankon digen, want het verdient zijn ver spreiding. Op 100 kleine blz. geeft het voor den niet-vakman een over zicht van Sint-Paulus' leer in haar geheel, zonder op één brief afzonder lijk in te gaan. Als grondschema is de gang van zonde naar rechtvaar diging gekozen, zodat achtereen volgens beschreven worden: het zijn zonder Christus (zonde, vlees, wet, dood), de verlossing in Christus (de zogen. objectieve verlossing), de be kering tot Christus (geloof en Doopsel), het zijn in Christus (een zeer geladen hoofdstuk, waarin o.a. het realisme van de formule 'in Christus' ter sprake komt, alsook het radicalisme van Paulus' leer over liefde en lijden welk laatste punt schr. uitvoeriger heeft behandeld in de Ned. Kath. Stemmen van Maart 11.), het lichaam van Christus (de Kerk). De bijzondere verdienste van dit werkje lijkt ons hierin gelegen, dat het Paulus' gedachten niet be nadert met een aan onze heden daagse theologie ontleend schema, maar met een dat zoveel mogelijk dat van den Apostel zelf is, wiens gedachten echter wel, tot een betere vertolking, met ons hedendaags den ken worden geconfronteerd. Daar door kan het vernieuwend werken voor het geestelijk leven, voor de prediking, ja tot op zekere hoogte voor de theologie zelve, wier beoefe naars naast de meer uitvoerige 'theologieën van Sint Paulus' ook dit geschrift met nut kunnen lezen, niet natuurlijk om er meer gegevens in te vinden, maar wel om de zo juist aangeduide 'theologische on bevangenheid' In deze tweede druk werd alleen op meerdere plaatsen de taal en stijl eenvoudiger gemaakt: een alinea over Paulus' 'existen tialisme' is biv. weggelaten. Dit moge het werkje tot geestelijk voedsel van steeds meer lezers maken.
P. Schoonenberg
Chanoine Paul THONE, Aux Sources de notre union divine. Le Saint Esprit en lui-même et dans notre vie. - Casterman, Doornik-Parijs, 1947, 167 blz., Fr. 36.
Dit boekje neemt een verdiende plaats in in de reeks geestelijke werkjes, die de schrijver reeds op zijn actief heeft. Vroom en rustig geschreven, stelt het ons de classieke theologische leer over het werk van de H. Geest in ons bevattelijk en helder voor. In een eerste deel lezen we, wat de H. Geest is in zichzelf en voor ons; in het tweede volgt een korte uiteenzetting over Zijn Gaven. Degelijke geestelijke lectuur, kan het ook best als meditatieboek aangewend worden.
P.-Fr. Fransen
Dr Henri van ROOIJEN O.S.C., Sinte Odilia. Legende of Historie? Tweede uitgave. - Lichtland, Diest, 1946, 157 blz., 24 platen.
Vol piëteit vertelt de auteur het ontroerend-mooie verhaal, van Ste Odilia's verschijning aan een kruisbroeder te Parijs in 1287, de wonderbare vinding van haar relieken te Keulen en hun overbrenging naar Hoei. Daarna ontleedt hij critisch de tot ons gekomen getuigenissen om de historische waarheid nopens den cultus van deze gezellin-martelares van de H. Ursula, sinds eeuwen aan zijn Orde verbonden, te achterhalen. Al voelt de auteur zeer goed, dat zijn bewijsvoering niet afdoend is, toch besluit hij zijn inleiding met de woorden, dat wat 'hij als historicus hoogstens “hoogstwaarschijnlijk” acht, voor hem als mens en christen en vooral als Kruisheer tot een stralende onomstotelijke werkelijkheid' is geworden.
M. Dierickx
Fr. Stephaan Jozef PIAT, O.F.M., De geschiedenis van een gezin. Het gezin waarin de H. Theresia van het Kind Jezus openbloeide. Vertaald door J. Leclée. - Carmel Gent, 1947, 385 blz., Fr. 100.
Onder de verscheidene werken, die bij het jubeljaar van Teresia's afsterven werden opgemerkt - die van Combes, Petitot, Philippon Görres, Van der Meersch, - neemt Histoire d'une famille misschien de allereerste plaats in: nieuwe dokumenten komen aan het licht, en de geschiedenis wordt vernieuwd. Met een zoveel grotere verwachting zien we naar de publikatie der gehele briefwisseling uit: nu pas wordt de heilige ons heel
| |
| |
nabij gebracht, terwijl ze zoveel hoger staat aan den hemel.
God bereidt zijn heiligen voor in hun ouders; - niet één mens wordt uitverkoren maar velen met hem; - het verloop der gezamenlijke uitverkiezing is een meesterwerk van wat we 'Gods artistieke Voorzienigheid' zouden noemen; - een schijnbaar banaal toeval strekt, in het geheel gezien, soms wonderbaar ver -: deze en soortgelijke gedachten komen, gelijk bij ons, bij ieder lezer wel op. Intussen vinden we, voor dit even vroom als suggestief werk, geen betere aanbeveling.
Het illustratie-materiaal hadden we even overvloedig gewenst als in de Franse uitgave.
Em. Janssen
P.J. WINDEY, S.J., Romeins Missaal met Vespers. - Proost, Turnhout, 1947, 2040-62 + (muziek) blz.
Tussen al de reeds bestaande missalen zal dit Romeins Missaal van P. Windey een bevoorrechte plaats innemen. Over het algemeen mooie vertaling, soms nog wat zwaar, als b.v. het gebed op Driekoningenfeest; volledig, met zelfs een nuttige aanduiding over de Sacramenten; een door velen verlangde gebedenschat voor de gewone levensomstandigheden; bondig-rake inleiding: kortom zowel de innerlijke als de uiterlijke waarde is zeer hoog. Alleen is de schrijfwijze van sommige woorden opvallend eigenaardig: Seksagesima, Kwinkwagesima, Kwatertemper, Kommunie, Kristus, enz. Is het waarlijk te wensen dergelijke schrijfwijze door te zetten? Wij denken eerder dat het niet gewenst is. Aan dit door Proost fijn uitgegeven missaal moge de ruimste verspreiding te beurt vallen.
A. Darquennes
Nils BESKOW, Gods Wegen. - Uit het Zweeds vertaald door Andreas N. Metz O. Cist, bewerkt door Martinus W. Janssens O. Cist. met een bandtekening van Nivardus F. Muller O. Cist. 2e Uitg. St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1947, 234 blz.
Alwie 'Voor Gods Aanschijn' van Nils Beskow kent zal met belangstelling naar dit nieuwe boek grijpen. Het is even weldoend, even optimistisch en even warm, al zijn vele hoofdstukken voor, andere na zijn overgang tot het Katholicisme geschreven, opgenomen. Sedert enkele jaren is Nils Beskow gestorven. Deze tweede uitgave lag reeds lang klaar maar mocht om bepaalde redenen niet uitgegeven worden. Mocht deze tweede uitgave overal licht en troost brengen zoals de eerste: wat jammer dat de uitgever door zijn te weinig verzorgde manier van boekbinden het geen duurzamer bestaan heeft gewaarborgd.
P. de Meester
De Heilige Benedictus en zijn orde. Door de Monniken der Sint Paulusabdij van Oosterhout. - J.J. Romen en Zonen, Roermond Maaseik, 1947, 195 blz.
Bij gelegenheid van het 14e eeuwfeest van de sterfdag van de grote Patriarch van het Westen schreven de monniken van de Sint Paulusabdij te Oosterhout dit gedenkboek. In twaalf opstellen, welke niet meer dan 190 bladzijden in grote letter gedrukt beslaan, wordt niet alleen het leven van Sint Benedictus beschreven maar ook de geest van zijn Orde, de gehele geschiedenis der Benedictijnen en in het laatste opstel 'De Benedictijnen in Nederland'. Het spreekt vanzelf, dat wij hier een vue op de Benedictijnen ontvangen vanuit de gezichtshoek van Solemnes. Wanneer gezegd wordt, dat de Benedictijnen geen ander doel hebben dan tot God zonder ophouden hun lofzang te doen opstijgen, dan geldt dit toch maar alleen voor de Congregatie van Solemnes. Men vatte deze woorden echter niet op als een kritiek op de alleszins lofwaardige congregatie van Solemnes; wij bedoelen slechts, dat in deze geschiedenis de blik der samenstellers breder had kunnen zijn, opdat vooral tot uitdrukking was gekomen de geweldige invloed, die de H. Benedictus heeft uitgeoefend op de kerftening en beschaving van het Westen, zoals de omslag zegt.
Wie dit boek aanschaft, ontvangt een boek, dat zeer veel materiaal bevat, dat mooi geschreven passages
| |
| |
bevat en dat door de uitgevers uitmuntend verzorgd is.
H.S.
Chanoine Jacques LECLERCQ, Le mariage chrétien. - Cahiers de la Revue Nouvelle, Casterman, Doornik, 1947, 216 blz., Fr. 60.
Dit is een prachtboek, waaruit ieder ontwikkeld man of vrouw een inzicht en hoogschatting van het huwelijk zal putten. Terwijl precies heden ten dage het huwelijk zulk een gevaarlijke crisis doormaakt en de katholieke leer over het huwelijk een struikelblok vormt voor de moderne wereld, en aangevochten wordt, niet meer in naam van 's mensen zwakheid, maar uit hoofde van zijn hoogste gave, zijn vrijheid, zijn onbelemmerde krachtsontplooiing, zijn zgn. 'actes gratuits', is de verschijning van dit boek hoogst gepast en welkom. Want hier is iemand aan het woord, die met de klemmende kracht van zijn philosophische scholing, met zijn ongeëvenaarde en alzijdige kennis van cultuur en beschaving naar het christelijk huwelijk verwijzen kan als naar 'la plus belle réussite sociale de l'Eglise catholique' (blz. 60). Ook spreekt hier de rijke ervaring van een professor aan de Leuvense Alma Mater, die jarenlang studentengeneraties geleid, beluisterd en voorgelicht heeft.
Naar verluidt heeft dit boek in Noord-Amerika een ongekende bijval gekend; ook in ons land mogen wij het aan alle verloofden, gehuwden en opvoeders warm aanbevelen: zij zullen erin ontdekken den weg waarlangs God het grootste deel van zijn Kinderen tot zijn Liefde en volmaaktheid leidt. Vooral willen wij de aandacht nog vestigen op de merkwaardige hoofdstukken 'L'Eglise et le Mariage' en 'La spiritualité conjugale' waarin Schr. naast enkele psychologische opmerkingen een aantal concrete toepassingen geeft waardoor deze zeer actuele familiespiritualiteit vormvast kan worden.
P. de Meester
Gerlacus PETRI, (Gerlach Paters), Soliloquium ignitum cum Deo. Brandende Alleenspraak met God. Vertaling Dr A. Bellemans. - Heideland-uitgaven, Beringen, Paul Brand, Bussum, 1947, 163 blz., ingen. Fr. 55, geb. Fr. 75.
Dit boekje dat in onze Nederlandse vroomheidsliteratuur naast Ruusbroec, Thomas van Kempen en andere groten mag geplaatst worden, geven de overwegingen weer van een jongen Windesheimer. Het radicalisme in de onthechting doet denken aan Joannes van het Kruis, maar niet zo onstuimig is het eerder een zacht-schouwen dat al het geschapene achter zich laat. Deze jeugdige monnik heeft voorzeker het bovenaardse van het christendom innigpersoonlijk beleefd. Aan te bevelen voor priesters en leken die iets degelijks zoeken voor hun overwegingen. De vertaling staat boven het gewone, rijk en natuurlijk.
B. Boeyckens
H. MANDERS, C.s.s.R., De liefde in de spiritualiteit van Sint Alfonsus. - Theologische Studiën, De Kinkhoren, Brussel, Amsterdam, 1947, 225 blz., Fr. 250.
Met de uitgave van deze dissertatie in 1945 verdedigd in het Atheneum Angelicum der Paters Dominikanen te Rome, beoogt de schrijver meteen het Nederlands taalgebied te verrijken met een studie over St. Alphonsus, en wel aangaande zijn leer over de liefde.
In een eerste inleidend deel geeft hij na een bondig overzicht over het literair werk van de Heilige, een wijs en weloverwogen antwoord op de omstreden vraag, of Alphonsus dan ook een eigen ascetisch systeem uitgebouwd had. Daarop ontleedt hij het wezen van de liefde, en wel in haar dubbele verhouding van 'mens tot God' en van 'God tot mens'. Een derde deel, het beste m.i., besluit met Alphonsus' ascetische en mystieke opvattingen over de groei van de liefde.
Het systeem schetsen en bepalen van iemand, die naar de voorkeur van de 'Settecento', een uitgesproken voorkeur bezat voor 'le cose di pratica', lijkt wel onbegonnen werk. Maar de schrijver heeft dit bezwaar zeker voor een groot deel ontzenuwd door zijn geduldig en nauwkeurig naspeuringswerk, en vooral door een dis- | |
| |
kreet en vroom inzicht in zijn onderwerp. Er ontbreekt zelfs niet een olijke blik tussen ernstige beschouwingen door, op de eigen aard en kleur van de Italiaanse psyche, die de schrijver gedurende zijn verblijf in Rome heeft opgemerkt, en zo nu en dan wellicht ondergaan.
P.-Fr. Fransen
O. DEGRIJSE C.I.C.M., Christelijk Humanisme. Een Levensideaal voor Katholieke Intellectuelen. I Terreinverkenning. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1948, 421 pP.F. 8,65; Fr. 130; geb. f. 9,90, Fr. 152.
De schrijver van dit boek wil katholieke leken een beredeneerde en breedvoerige wereld- en levensbeschouwing aan de hand doen en hij koos daarvoor den titel Christelijk Humanisme. Dit eerste deel noemt hij verder Terreinverkenning, het tweede zal Opbouw heten. Het is een werk van grootse allure, waarin zowel theologie als philosophie en allerlei andere wetenschap aan het woord komen. De auteur is wonderlijk belezen en citeert ontelbare schrijvers. Zijn oordeel is evenwichtig en betrouwbaar en houdt overal het juiste midden. Het boek is geenszins brillant, maar goed geschreven en zuiver Nederlands.
Degrijse kent zijn tijd en weet wat er in de geesten omgaat. Toch zou ik in dit eerste deel graag meer orde en overzichtelijkheid gezien hebben. Er worden veel dingen aangeraakt die met Christelijk Humanisme niet veel te maken hebben. Ook zou een persoonlijker toets, een eigener greep het boek ten goede gekomen zijn. Het werk verblindt en verbijstert door zijn talloze citaten. Door dit alles is het geen gemakkelijke lectuur geworden hoewel de inspanning niet vruchteloos blijft. Intellectuelen vinden hier inderdaad een rijk geestesvoedsel, ook al wordt het niet op de sierlijkste wijze opgediend.
J.v.H.
Dom A. VONIER O.S.B. Het goddelijk Moederschap van Maria. - Nederlands van M.A. Nauwelaerts C.T.C.M. - Het Spectrum, Utrecht, 1948, 104. blz. f. 1,95
Een klein maar kostelijk boekje van de zo bekende benedictijner abt van Buckfast-Abbey. Met vermijding van alle polemiek beschrijft hij in aantrekkelijke vorm Maria's plaats in het heilsbestel. 'Het antwoord van den aartsengel ontsluiert het mysterie van het nieuwe goddelijke Vaderschap etc.' (blz. 34) is wel als een spatje van de pen te beschouwen, terwijl (blz. 67) Maria's onwetendheid omtrent het verlossingswerk wat al te ruim wordt toegemeten. Overigens klein maar fijn.
P. Ploumen
In de reeks 'ECCLESIA DOCENS. Pauselijke documenten voor onzen tijd' verschenen:
1. | Radioboodschap In questa solennità van Z.H. Paus Pius XII van 29 Juni 1941 met een aantal andere documenten Juli-December 1941. Vertaald door F.A.J. van Nimwegen C.ss.R. N.V. Gooi en Sticht, Hilversum 1944. 76 blz. |
2. | Brief Dum saeculum armorum van Z.H. Paus Pius XII van 15 April 1942 met een aantal andere documenten Januari-Juni 1942. Ibid. 1946. 79 blz. |
3. | Toespraak Sommamente gradita van Z.H. Paus Pius XII van 20 Sept. 1942 met twee andere documenten Juli-December 1942. Vert. door denz. Ibid. 1946. 76 blz. |
4. | Encycliek Pascendi dominici gregis van Z.H. Paus Pius X van 8 September 1907 over het modernisme. Vertaald door Dr H. Boelaars C.ss.R. Ibid. 1948. 116 blz. |
Het blijft een genot voor den geest de pauselijke documenten, die zoveel wijsheid en goedheid bevatten, ook jaren na hun verschijning nog eens rustig door te nemen. Al herhaald zich de geschiedenis nimmer volkomen toch is de gelijkenis vaak opvallend en zo kunnen de onvergankelijke beginselen in vroegere documenten beschreven lichtbakens zijn voor alle tijden.
De reeks 'Ecclesia docens' bevat inderdaad actuele pauselijke documenten voor onzen tijd. Worden ze
| |
| |
wel voldoende benut door katholieke publicisten, geestelijken en leken?
De duidelijk en goed vertaalde geschrif ten worden telkens met een sober woord ingeleid. Bijzondere vermelding verdient het voorwoord op de Encycliek 'Pascendi dominici gregis' van Dr H. Boelaers waarin hij zowel het historisch karakter alsook de nog actuele waarde van die Encyliek in duidelijke trekken schetst.
Zou op den duur een zakenregister op de gehele reeks geen aanbeveling verdienen?
P. Ploumen
| |
Wijsbegeerte
Jules ROMAINS, Le problème numéro un. - 'Présences', Librairie Plon, Parijs, 1947, 230 blz.
Tot in de moderne tijden, zo betoogt Romains, ontwikkelden zich de grondtendenties, de culturele verworvenheden en de technische vaardigheden traag en gelijkmatig. Er bestonden geen al te grote afwijkingen tussen deze 'drie curven'. Maar plotseling is de lijn van de techniek de hoogte ingegaan, terwijl de twee andere lijnen hun eigen slakkenweg voortzetten. Vandaar een dodelijk gevaar voor onze beschaving. De kwade instincten die nog niet werden weggewerkt zijn voortaan gewapend met enorme vernietigende krachten, die de opbouwende of de herstellende verre overtreffen! Vanwaar zal de redding komen? De menselijke natuur verbeteren is een werk van te langen duur; ook de vooruitgang in de cultuur kan men moeilijk versnellen, en op technisch gebied de klok achteruit zetten lijkt onmogelijk. J. Romains ziet maar een uitkomst, die hij den lezer overigens met het scepticisme van een volkomen ontgoocheld mens meedeelt: dat men een reële politieke, leidende macht toekenne aan een uitgelezen groep onafhankelijke geleerden, onbaatzuchtige vorsers en wijzen. Zij zullen uitmaken hoe men de techniek moet gebruiken ten bate van het mensdom; alleen zulk een geestelijk gezag aan het hoofd van een wereldregering kan de nakende eindcatastrophe verhinderen.
We zijn, moeten we bekennen, even sceptisch als de schrijver betreffende de kansen van zulk een geestelijk areopaag in de huidige conjuctuur. Indien deze het enige middel was om een eindcatastrophe te vermijden, dan deden we best ons hierop onmiddellijk voor te bereiden. Maar dat is verre van bewezen door den schrijver die de zedelijke krachten van den mens schijnt te onderschatten en het deel van het rationeel inzicht in het menselijk leven te breed uitmeet.
F. De Raedemaeker
Dr Bernard DELFGAAUW, Wat is Existentialisme. - N.V. Noord Hollandsche Uitgevers Mij. Amsterdam, 1948, 100 blz.
Merkwaardiger wijze verschenen er in Nederland ongeveer terzelfdertijd over het Existentialisme drie geschriften van niet ver uiteenlopende omvang en peil van behandeling, nl, van Mr. van Peursen, van Dr Delfgaauw en van ondergetekende een als G.G.G.-brochure. Op dit gebied mag men reclame maken voor zijn concurrent. Het mooi uitgegeven boekje van Dr Delfgaauw, privaatdocent in existentiephilosophie aan de universiteit van Amsterdam, is helder, duidelijk en vlot geschreven. Vooral de figuur van Marcel tracht schr. met sympathie te verstaat. Daarnaast komen nog Kierkegaard, Jaspers, Heidegger en Sartre aan de orde. Bij deze laatste wordt opgemerkt dat deze terecht de existentiephilosophie typeert als een leer, dat de existentie aan de essentie voorafgaat. Toen ik aan Marcel vroeg, of hij zijn wijsbegeerte daarmede ook getypeerd wilde zien, wees hij echter deze aanduiding vol verontwaardiging af! Ook het litteraire werk van Marcel en Sartre wordt door schr. vrij uitvoerig behandeld, en tevens de vraag of deze auteurs een wereldbeschouwing willen verkondigen. Dat zij als philosophen een min of meer profetische houding aannemen is onloochenbaar.
H. Robbers
| |
| |
R. EGENTER. Von der Einfachheit. - Regensburg, 1947, 56 blz.
Een diepgravend, wijsgerig en godgeleerd betoog, ontologisch gefundeerd en van ethische postulaten voorzien. Tekenend is, dat de schrijver (hoogleraar te München) onder aanhaling van een bekend woord van Hölderlin er op wijst, hoe moeilijk de Duitsers elkander onbevangen van mens tot mens ontmoeten: zij hebben altijd een ambtelijke of intellectuele autorisatie nodig voor hun optreden.
In dezelfde 'Kleine Schriftenreihe', welke dit uitstekend boekje bracht, verscheen ook in vertaling het fraaie essay van de bekende Engelse Jezuiet:
M.C. d'ARCY, Das Rätsel des Uebels,
Regensburg, 1947, 63 blz. Oorspronkelijk verschenen als 'The Problem of Evil', het kardinale vraagstuk van alle theodicee. Schrijver vat het probleem dan ook van deze kant aan, nl. eerst de uitschakeling van iedere gedachte aan ongerechtigheid bij God uit hoofde van de ontmoeting met het kwaad, vervolgens de positieve grond, welke God in Zijn goedheid toch het kwaad deed toelaten. Tenslotte de betekenis en plaats van de eeuwige straf en de alle kwaad overstralende liefde van Gods Openbaring in Jezus Christus.
J.J.M. van der Ven
Alois WURM, Der dunkle Teppich. Von Sinn and Ueberwindung des Leidens. - Regensburg, 1947, 228 blz.
Wel veel omvangrijker, maar minder diep en minder systematisch dan het kleine essay van Pater d'Arcy is dit geschrift over een aanverwant onderwerp. Inzonderheid in enige romans van Ernst Wiechert vindt Wurm een uitgangspunt, waartegen hij stelling moet nemen om zijn katholieke beschouwingen over de zin van het lijden te ontwikkelen. Die zin wordt vooral hierin gezocht, dat het lijden niet is een vreemde, vijandige macht, die onze normale ontwikkeling voortdurend bedreigt, maar een normaal, wezenlijk, organisch element van wereld, leven en mensenbestaan. Mag, zelfs met het oog op het Kruis, deze leer van een wat overspannen optimisme getuigen, zij zal in het geschonden land van haar verschijnen, mits met een enkele korrel zout genoten, christelijke moed en offerbereidheid kunnen doen herleven.
J.J.M. van der Ven
Dr J.H.E.J. HOOGVELD, Inleiding tot de wijsbegeerte. Bewerkt door Dr Ferd. Sassen. Deel I, Beginselen der wetenschapsleer. - N.V. Dekker en van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1947, 4e dr., VII + 216 blz., f. 4.90, geb. f. 6.90.
Onder de bestaande inleidingen tot de wijsbegeerte neemt het kostbare werk van Dr Hoogveld door opzet en opvatting een bijzondere plaats in. Door opzet, omdat het tot wijsgerig denken wil brengen door de wijsbegeerte in het geheel der wetenschappen te situeren, hetgeen voor de aanvang een wetenschapsleer veronderstelt. En door opvatting, niet alleen omdat het eigen denken van de overleden Nijmeegse hoogleraar zich binnen het critisch realisme beweegt, maar vooral omdat de opzet dit eigen denken reeds onmiddellijk sterk moet doen uitkomen.
Binnen het kader door opzet en geest van de Schrijver getrokken, heeft Dr Sassen met alle middelen die de bewerker ten dienste staan een nieuwe inleiding tot stand gebracht, die vergeleken bij de eerste uitgave een synthese moet worden genoemd, waarvan het eerst mogelijk zal zijn een totaalindruk te geven, als ook het tweede deel in bewerking is verschenen.
Het synthetisch karakter van de nieuwe uitgave heeft zeker de bruikbaarheid aanzienlijk verhoogd, zodat zij aan alle belangstellenden van harte wordt aanbevolen, nochtans vergezeld van een enkele, bescheiden suggestie. Voor een inleiding van dit type bestaat immers het gevaar, dat binnen het eenmaal omschreven wetenschapsbegrip, wetenschappen en wijsbegeerte tezeer in elkaars verlengde worden gezien. Daaraan ontkomt zeker niet de voortschrijdende abstractie, waar zij exclusief als schema voor de ontwikkeling der on- | |
| |
derscheiden denkgraden wordt toegepast (47 e.v.), terwijl ook de mening dat 'metaphysische begrippen' in het dagelijkse denken van de mens een belangrijke plaats zouden innemen (50) en spreekwijzen als 'wijsgerig complement bij de positieve wetenschappen' (137) te grote continuïteit suggereren.
De diepere grond van dit gevaar moet zeker worden gezocht in het critisch realisme zelf, dat aan het boek wel zijn buitengewone helderheid, maar toch ook het enigszins gesloten karakter heeft verleend. Dit openbaart zich vooral in de weifelende en tenslotte vrijwel afwijzende houding tegenover het intuitief moment van het menselijk kennen (42 e.v.), dat juist een uitstekende aanvulling zou kunnen bieden op het schema der voortschrijdende abstractie en geheel deze wetenschapsleer tot een nieuw en jong leven zou kunnen bezielen.
Dan zou, naar onze mening, eerst ten volle het doel van de Bewerker zijn bereikt: 'dat door deze vernieuwing het boek ook in de toekomst de plaats zal kunnen blijven innemen, die het door zijn voortreffelijke qualiteiten nog tijdens het leven van zijn Schrijver heeft verworven' (VII).
Mich. Marlet
Dr Ferd. SASSEN, Wijsgeerig leven in Nederland in de twintigste eeuw. Uit Leven en Wetenschap 10. - N.V. Noord-Hollandse Uitgevers Mij, Amsterdam, 1947, 2e herziene druk, 155 blz., geb. f. 2.50.
Dit boekje bedoelt een overzicht te leveren, dat 'enigszins kan oriënteren in hetgeen er in Nederland in de twintigste eeuw op wijsgerig gebied te doen is geweest' (7). En, waar in het voorwoord tot de tweede druk wordt gezegd, dat in 1940 een tijdperk in de geschiedenis der Nederlandse wijsbegeerte is afgesloten, terwijl het nieuwe nog niet is begonnen, bleef deze oriëntatie ook consequent tot de voltooid verleden tijd beperkt.
Voor een vollediger inzicht in het Nederlands wijsgerig leven van nu zou het noodzakelijk zijn geweest, reeds vóór 1940 een zodanige ruimte te scheppen, dat de eerste voorboden van het nieuwe volledig tot hun recht konden komen. In dit licht doet zich de beperking tot Noord-Nederland, vooral voor de Neo-Scholastiek, pijnlijk gevoelen, terwijl wellicht ook bespreking van de 'kloosterscholen' perspectieven zou hebben geopend die boven het critisch realisme uitwezen. Daarnaast zou misschien een behandeling van het christelijk wijsgerig denken van ref ormatorisch standpunt uit, onder één hoofd meerdere richtingen dan de nu vermelde hebben aangewezen.
Deze wensen zijn echter niet meer dan de keerzijde van de besprekingen die de Schrijver zich heeft willen opleggen, en wie met gevoel daarvoor het werkje van Dr Sassen openslaat, zal getroffen worden door de wetenschappelijke stijl, waarmee de eminente historicus ook in dit klein bestek is te werk gegaan. En zijn bewondering zal toenemen, als hij een vluchtige vergelijking met de eerste uitgave, zijn aandacht valt op de nauwgezetheid waarmee de nieuwe druk is voorbereid.
De ontwikkeling der gedachte sinds het tijdstip waarop deze voorbereiding werd afgesloten (Oct. 1945) laat ons met vast vertrouwen bij een nieuwe uitgave wederom een ruimer informatie verwachten.
Mich. Marlet
Dr A.E. LOEN, Inleiding tot de Wijsbegeerte. - Boekencentrum, Den Haag, 1947, 190 pp. geb. f. 5.90.
Deze inleiding tot de wijsbegeerte zal voor de hervormde geloof sgenoten van den schr. haar taak uitstekend vervullen. Zij zet tot denken aan en wat kan een inleidende wijsbegeerte beter doen dan dit? Maar juist daardoor komt bij ons een vraag op, een vraag, die ook Dr Loen zelf kwelt en waarvoor hij feitelijk geen hemzelf bevredigend antwoord geeft. Eensdeels ziet hij nl., levend uit de hervorming, de noodzaak van een theologie uit het geloof. Anderzijds echter kan een theologie niet zonder wijsbegeerte (62). En alleen daarom al zal er ook wijsbegeerte moeten zijn. Alle zelfstandige philosophie wil Dr Loen echter verwerpen. En wij zouden dit met hem doen, indien zelf- | |
| |
standigheid slechts zou betekenen: opstand tegen het geloof, of, wat hetzelfde is: poging tot negatie ervan. Doch de schr. ziet nu maar één uitweg uit zijn verwerping: een wijsbegeerte uit het geloof, daar alle kennen illuminatie is (184). Een philosophie van St. Bonaventura zou voor Dr Loen zo wellicht te aanvaarden zijn.
Wij vragen ons echter af, wat er nog van de philosophie overblijft bij dit standpunt. Het lijkt ons nl. mogelijk de zelfstandigheid der wijsbegeerte te handhaven, samen met haar onderworpenheid aan het geloof. Anders bestaat er geen wijsbegeerte meer, terwijl de schr. haar noodzaak erkent. Maar in haar autonomie sluit zij zichzelf nooit af. Zij staat open en beschouwt welbewust slechts een aspect van de in Christus verloste werkelijkheid. Zelf zal zij door deze openheid naar het geloof essentieel christelijk zijn. Dit is het standpunt van St. Thomas, zoals deze door Maurice Blondel en andere moderne katholieken wordt geïnterpreteerd.
De inleiding van Dr Loen dwingt eigenlijk nog tot menige vraag, aan den schr. en aan onszelf. Wij zijn daarom den schr. zeer dankbaar voor wat hij ons bood, bijzonder nog voor zijn openstaan voor de mening van anderen.
J. Nota
| |
Taal en letterkunde
H.L. PRENEN, Tafelrede en andere Gedichten. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1948, 142 blz.
Het is een ongewoon verschijnsel deze bundel van H. Prenen.
Hedendaagse dichtbundels dient men gewoonlijk bloedig ernstig te nemen: vooral de jongere poëten schrijven als doodbidders door onze litteratuur. Ook bij Prenen heerst soms een wrange ernst, maar de hoofdstemming is toch die der luimige boertige muze. In gedichten als de Tafelrede, dat de verzameling opent, Midzomernachtsdroom en Feestgedicht op een Haarlems concierge is hij op zijn best, beter dan in het drietal sonnetten op Mussert. Prenen heeft humor en fantazie, een vruchtbaar poëtische ader en een onbedwingbare schrijflust. De luimige muze is de laatste vijftig jaren door de schrikbarende ernst, waarmee de lyriek beoefend werd, in het gedrang gekomen, terwijl ook zij een plaats verdient.
Moge Prenen zich haar bijzonder gunsteling blijven tonen.
J.v.H.
Dr Jos VANDERVELDEN, Vondels Wereldbeeld. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1948, 213 blz.
Slaat men dit boekje open op zijn titelpagina en zijn inhoudsopgave, dan lijkt alles zo abstract en veraf dat het niet tot lezen uitlokt. Wie zich echter over dien eersten indruk heenzet, beseft spoedig met een zo kundig auteur te doen te hebben dat hij hem belangstellend verder volgt. Dr Vandervelden werkt in negentien hoofdstukken het idee uit dat een der diepste en vele zijner werken bezielende opvattingen van Vondel is het idee der gerechtigheid, het rechtsidee, gefundeerd in God en het heelal beheersend. Hij weet deze abstracte voorstelling zo levend en concreet te belichten en ze zo te doen uitkomen in het kader van Vondels tijd dat het voor Vondelliefhebbers zelfs boeiende lectuur wordt. Op menig aspect van Vondels leven, b.v. op zijn verhouding tot Descartes en Hugo de Groot, laat hij nieuw licht vallen.
J.v.H.
Rogier van AERDE, Stenka Razin. - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1948, 448 blz.
Rogier van Aerde heeft ditmaal den opstand van den Donkozak Stenka Razin in de zeventiende eeuw tot onderwerp van zijn verhaal gekozen. De stof is interessant en opwindend genoeg. De schrijver heeft zich langzamerhand een eigen epischen of quasi-epischen stijl aangemeten, die eer kunstmatig dan echt en natuurlijk aandoet. Een eenvoudiger en natuurlijker stijl zou het verhaal vol- | |
| |
gens mijn gevoel ten goede komen. Van Aerde heeft zich ter dege voorbereid en op de hoogte gesteld van wat hij te beschrijven had. Geheel het Tsaren en bojarenrijk uit dien tijd rijst voor den lezer op. De auteur bespaart den lezer echter niets en daardoor is het verhaal van een bloederigheid en wreedheid geworden die te hoge eisen stellen aan ons menselijk gevoel. Het aantal moorden, martelingen, verminkingen en andere verschrikkingen is zo overstelpend dat het menselijk evenwicht verstoord is. Dit lijkt mij reden genoeg om het boek, ondanks het vele goede en genietbare wat het biedt, te ontraden. Een afslachtingsscene bijvoorbeeld als die bij de inname van Jaik is tegen allen goeden smaak, alsook de aanval van de twee luipaarden op den kozak van den Schah van Perzië.
Hier verliest de fantazie van den schrijver het juiste maatgevoel.
En zo zijn er veel ontsporingen aan te wijzen.
J. van Heugten
De PILLECIJN, Jan Tervaert. - De Pijl, Brussel, 1947, 264 blz.
Deze historische roman, een episode uit den Boerenkrijg van 1798, verdient wel onze belangstelling. Hij verhaalt de liefde en het huwelijk te midden van de beroerten, van een Brigand en een weduwe; hij beweegt zich op de grens van oorlog en vrede: men strijdt voor altaar en haard, voor den eigen aard nog het meest, opdat, van geslacht tot geslacht, het allerbeste worde doorgegeven.
Men ziet het reeds: De Pillecijn behandelt zijn gewoon thema. De lezer herkent ook zijn soberen stijl, realistisch, beheerst, buitengewoon gevat en sterk evocerend. Het peil van zijn beste werken bereikt hij echter niet: de conceptie blijft vaag en als onvolgroeid; uitwerking en stijl missen de doorlopende spanning, de trefzekere geladenheid, die een volkomen geharmonieerd gemoed onderstellen en blootleggen.
Toch behoudt Jan Tervaert waarde en standing. Een paar bijzonderheden en opmerkingen maken het werk minder geschikt voor niet gevormde lezers.
Em. Janssen
Gárdonyi GEZA, Slaven van God. Religieus-historische roman, uit het Hongaars vertaald door Eric Brem. - De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam, 1948, 332 blz., ing. Fr. 115, geb. Fr. 150.
Leer in dit boek het eigenaardige, het onbegrijpelijke en bewonderenswaardige leven kennen van Dominikanen en Dominikanessen, in het Hongarije der dertiende eeuw. God en de duivel kampen om de zielen; zware zonden en grote heiligheid lijken wel onontwarbaar. Bewonder de uitverkiezing van een koningsdochter, die, in het klooster als de allerminste, leeft en sterft als een heilige; volg het verloop met de bewonderende ogen van den Dominikanertuinier, die prachtige bloemen kweekt. Doortrek de werkelijkheid met symboliek; baad het veelvuldig gebeuren in een sfeer van klaarziende bewondering, onverbiddelijk peilen, verhelderend geloof: Slaven van God, een rijke historische evocatie, doet modern aan door zijn onderhoudenden toon, zijn veelvuldige ervaring, zijn springlevende gestalten. Onderwerp en milieu roepen den nogal bekenden film op Les anges du péché; maar het verhaal overklast den film door zijn rijke verscheidenheid, zijn stuwend leven en overtuigende kracht. Het verdient een warme aanbeveling.
Em. Janssen
F.R. BOSCHVOGEL, De beukenhage, roman. - Lannoo, Tielt, 1947, 200 blz.
Deze volksroman vertelt van Manten en Jan, vader en zoon, die beiden den breden weg bewandelen, om dan terug te keren tot het enge pad. Voor beiden gaat het om een beminde vrouw, een moeder en een dochter; het is alsof de trouw van één meisje een veelvuldig afdwalen besloot en enigermate goed maakte.
Boschvogel kent zijn volk. Hoe vrij en los beweegt het zich in bos en veld, in dorp en hoeve; kerngezond, levend van het oude diepe geloof dat soms schijnt onder te gaan maar telkens sterker weer boven komt. Hij tekent ze lief devol, zijn misschien te talrijke personnages, tegen de achtergrond van de jongste
| |
| |
bezettingstijd en de repressie. Hij tekent ze in zijn fijne, pittige taal, Westvlaams getint, ten overstaan van het onderwerp zoveel werkelijker.
Voor volwassenen warm aanbevolen.
J.G.
Jean ADAMS, De oude Appelboom. - 65 blz., vollinnen band Fr. 75.
Bernard BEKMAN, Het tweede bedrijf. - 101 blz., 32 foto's, vollinnen band Fr. 90.
Jac. SCHREURS, M.S.C., Het glazen paardje. - 132 blz., 32 foto's, vollinnen band Fr. 120. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Hub. Leufkens, Heerlen 1946.
Drie boeken vol bewonderende liefde voor Limburg, zijn boeren, zijn kinderen, zijn land en zijn koolmijnen.
Hoewel men af en toe de indruk krijgt dat de schrijver dan tóch 'bezig is met het beoefenen van kunst' blijft het lezen een stil genot, dat niet weinig verhoogd wordt door de verzorgde foto's die de boeken illustreren.
Een hooggestemde lofzang op het Limburgse kolenbedrijf (Het tweede bedrijf), een reeks zonnige opstellen over de Limburgse mensen, over kunst en kunstenaars (De oude appelboom) en het tere nagaan van een fijnzinnig kereltje dat bloeit te midden van goede ouders, van de zon en de bomen en de vele dieren die de wereld bewonen (Het glazen paardje): zo werd het werk verdeeld om de lezers een inzicht te geven op de Limburgse wereld.
En het is goed geslaagd.
A. Boone
Louis SOURIE, Het werk van Ernest Claes. - Boekuil en Karveeluitgaven, Antwerpen, 1948, 100 blz. ing. Fr. 55, geb. Fr. 70.
Ernest Claes, na Felix Timmermans onze meest populaire verteller der laatste jaren, verdient stellig een samenvattende studie: allesbehalve verminderd zou hij er uit te voorschijn treden. Maar dit 'essay' - want zo moet het heten - brengt weinig aarde aan den dijk: Sourle praat over alles en om alles heen, zonder ooit op iets in te gaan of een boek van binnen uit te beschouwen. Velen en verscheidenen ziet hij naar de ogen; hij belooft het oeuvre van Claes chronologisch na te gaan (blz. 34) en hij doet het niet; hij struikelt over de eigen uitdrukkingen en uitspraken; hij doet gewichtig en ziet het ijdele niet van het eigen optreden. Wij schrijven dit met weemoed. Maar zulk werk doet meer kwaad dan goed: dus moeten wij het aanklagen.
Em. Janssen
Aster BERKHOF, De Houtvester van St Gallen. - Lannoo, Tielt, 1948, 400 blz. Fr. 120, Geb. Fr. 155.
Aster Berkhof schreef nooit een beter boek dan De Houtvester van St Gallen. Het werk doet denken aan Rotsen in den storm, zelfs aan De Heer in grijzen mantel: elk verhaal heeft iets van een detective roman; telkens bindt een roekeloze jeugd den strijd aan tegen een wijdvertakte geheimzinnige macht, om eindelijk in en met den triomf, het voortaan ongestoorde geluk te vinden.
Maar nergens gelijk in dit Willem-Tell-Boek treft de auteur zo precies de regionale atmosfeer, het eigen volkskarakter, de heel vernuftige en toch niet overladen intrigue, de spanning, den levendigen verhaaltrant die meer en meer uit gesprekken bestaat.
Noem het werk ontspanningslectuur: een even degelijke en weldoende als boeiende ontspanningslectuur dan, zoals er thans te weinig bestaat. Zie er ook een grote belof te in: zodra Aster Berkhof bij zijn ongeëvenaarde handigheid, zijn veelzijdige kennis, zijn overweldigend optimisme, ook de wildheid kan ontwikkelen die hem reeds kenmerkt en de diepmenselijkheid die hem nog ontbreekt, wordt hij, onder onze jongere romanschrijvers, de allerbeste.
Em. Janssen
Marnix GIJSEN, Het boek van Joachim van Babylon, hetwelk bevat het oprechte verhaal van zijn leven en dat van zijn beroemde huisvrouw Suzanna, kort
| |
| |
geleden ontdekt in de opgravingen van Nat-tah-nam en voor het eerst zorgvuldig verhaald en uitgegeven door een liefhebber der oudheid. - 2de druk, A.A.M. Stols, s'Gravenhage, 1948, 175 blz., geb. f. 3,90.
Deze bijbelse verbeelding, symbolisch en actueel, naar het recept van Gide of Van de Woestijne of veel anderen, stelt, onder de gestalte van Joachim den echtgenoot van Suzanna, den schrijver zelf voor die zich van alles heeft losgemaakt. Van zedelijkheid en godsdienst, land en traditie, eerbied en ideaal; want het leven is een verschijnen en verdwijnen, een getergd worden en verheugd, een kortstondig beminnen dat zoveel meer lijden doet, en toch het dierbaarste blijft. Deze verbeelding stelt een mens voor, wien alles ontviel, en die, voor al de anderen, slechts één wens overhoudt: moed om te leven.
Literair gezien, moet dit verhaal eerder knap dan voortreffelijk heten. In een voortreffelijk werk gaat de kunstenaar geheel op, en de overgave doorgloeit het kunstgewrocht. Nu is Marnix Gijsen vooreerst kritisch en helder van verstand, naar het concrete geneigd en de soepele handigheid; zijn creatief werk, minder spontaan, blijft te duidelijk afgewogen en aangepast. Verkleint dat de proportie niet, en vermindert het niet de overtuigende macht?
Van ethisch en religieus standpunt uit, veroordelen wij het boek. Van zwoelheid doortrokken, uitdagend sceptisch, ontgoocheld, vernuftig en baldadig door elkaar, randt het, nogal moedwillig, de geloofsleer en zedenleer aan. Stellig moet het, voor de meeste lezers, gevaarlijk genoemd worden.
Em. Janssen
F.R. BOSCHVOGEL, Niet wanhopen, Maria Christina, Historische roman. - Lannoo, Tielt, 1948, 390 blz., ing. Fr. 130, geb. Fr. 165.
Niet wanhopen, Maria Christina brengt ons onmiddellijk Het hof van de Drie Koningen te binnen: na de beroerde zestiende eeuw het beroerde einde van de achttiende; na de alombekende afspanning de wijdvermaarde molenaar en zijn molen; in de twee gevallen lopen kinderen van huis weg en keren weer. Maar terwijl in het eerste werk de vadergestalte zich opdringt, komt hier de moedergestalte aan de beurt.
En ziehier dan de vorderende Boschvogel: hij schrijft een boek van innigheid. Avonturen ontbreken niet; misschien vormen zij zelfs een te wild geheel. Maar het werkelijke leven is zo nabij; een zwakke echtgenoot, twee roekeloze jongens, een meisje offerend en getrouw, een heldhaftig priester, vooral een onuitputtelijke diepte van een moederhart. Deze roman reveleert niet alleen den eerste rangs verteller, niet alleen den verknochte aan land en volk, aan altaar en haard, maar vooral den diep levende, den hunkerende die de schone liefde heeft gevonden. Met zulk werk voor ons, en denkend aan onze hedendaagse letterkunde, besluiten we: 'Niet wanhopen.'
Em. Janssen
Marnix GIJSEN, Het huis. Verzen waarin opgenomen De loflitanie van Sint Franciscus van Assisië en Vier gedichten van Joachim. - 3de druk. - A.A. Stols, Den Haag, 1948, 76 blz. geb. f. 3,90.
Eens te meer bundelde Marnix Gijsen al zijn gedichten, die hij het bewaren waard achtte. Ze dateren van vóór 1925, behalve de laatste vier die na 1940 ontstonden: vanzelf wijst deze schaarse en onderbroken productie op een minder praegnant of een onderdrukt dichterschap. Geen enkel vers is werkelijk imponerend; te aanzienlijk lijkt, voor alle, de reeds voorbijgaande actualiteit. Persoonlijk verkiezen we de 'Vier gedichten van Joachim' een viervoudige belijdenis van wie elk houvast in het leven verloor; en het beste gedicht daarvan is het laatste; nimmer misschien legde de arme dichter zijn ziel zo open. Ziehier de aanhef: 'Zie ik ben ziek, van duizend vree-zen. Ik vrees den morgen en zijn licht. Ik vrees den nacht en dit gedicht, uit walg en donkerte gerezen...'.
Em. Janssen
| |
| |
Dr Robert ANTONISSEN, Lyriek der Nederlanders, Deel I, Van het oude heidense lied tot het geestelijke lied der devotio moderna. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1947, 173 blz. Fr. 30.
Dit werkje is het eerste deel van een vierdelige bloemlezing, waarin Dr Antonissen 'ons het beste wil samenbrengen uit datgene wat de lyrische dichters der Nederlanden hebben gezongen sedert de Middeleeuwen tot vlak voor de vernieuwing omstreeks 1880'.
Deze eerste keuze van een 60-tal gedichten geschiedde uitsluitend van een artistiek standpunt uit, en aldus treffen we er het meeste bekende in aan: Veldeke, Jan van Brabant, Van Maerlant, Hadewijch, Zuster Bertken, enz. Het verwonderde ons, hier het Franse Chanson 'Au novel tens' van Gillebert de Berneville te vinden: dat ene Franstalige past toch niet bij zijn Dietse confraters. Of is de verzamelaar van plan nog meerdere zulke gasten in zijn 'lyriek der Nederlanden' binnen te brengen, en er dus ook b.v. Maeterlinck en een Verhaeren bij te betrekken?
Bij de goede keuze van mystiekhoofse lyriek, is er althans een gedicht dat we liefst wel hadden vermeld gezien: het 'Alle dinghe sijn mi te inghe'. De samensteller heeft zich zeer strikt aan de 'lyriek' gehouden en niets opgenomen uit de Reinaert, de Karel en de Elegast of de Beatrijs. Verklaring en bronnenopgave lijken goed verzorgd. Jammer dat zulk mooie verzen er nog zo hout-onvrij uitzien.
J. Noe
Dr Remi STERKENS, Het stellen in het Nederlands voor Handel en Administratie. - Baude, Hopstraat 47, Brussel, 1948, 356 blz.
Bij een eersten blik op dit lijvige boek vroegen we ons af: draagt het wel den passenden titel? Neen, inzover we veel meer ontvangen dan hij laat verwachten; want elk van de drie grote delen - taal, stijl, en stellen - behelst al het belangrijke over het uitgebreide onderwerp. Ja, in zover het gehele werk een veilige en volledige handleiding vormt voor wie een vaardig handelsman of ambtenaar wil zijn, tegelijk een cultuurmens en gentleman. En dan wijst de titel op den zakelijken ernst, op nauwgezette eerlijkheid, het cultureel ideaal waarmede de schrijver zijn taak heeft volbracht. Sinds jaren is hij werkzaam in het Middelbaar en Hoger onderwijs; deze praestatie mag zijn levenswerk heten. Voor alles lijkt hij ons paedagoog: streng wetenschappelijk gevormd, maar die de meest ingewikkelde wetenschap weet om te zetten in een even eenvoudige als helder systeem van regels en voorschriften; niet impulsief noch temperamentvol, maar wijs, praktisch, volledig; niet vooruitstrevend noch waaghals, maar om de bruikbaarheid en het nut van het voorgestelde tenzeerste bezorgd; een even methodisch als beslagen leraar, bij wien de menselijke hoedanigheden en levensernst zoveel meer gelden. Hij brengt ons zijn levenswerk: een even rijke als overzichtelijke samenvatting van alles wat, over taal, stijl en opstel, moet geweten worden, geleerd en beoefend. Hij levert de allerkostbaarste bijdrage tot de waardige vernederlandsing van geheel ons openbaar leven.
De rustige wijsheid van den schrijver paedagoog heeft, te zeer misschien, de hedendaagse stijl-theorieën en stijl-methodes geïgnoreerd. Persoonlijk menen we dat de keuze der voorbeelden rijker en meer suggestief kan worden.
Em. Janssen
'Maurice Baring: A. Postscript', By Laura LOVAT. With some Letters and Verse. Hollis and Carter, London, 116 pp., 1947, 10s. 6d.
Lady Lovat, die met veel liefde dit boek heeft samengesteld, geeft ons. iets van Baring's correspondentie, een klein getal gedichten van betrekkelijke waarde; een waardering van Princess Marthe Bibesco; een essay van Monsignor Ronald Knox 'on the effect of the Classics on Maurice Baring's mind'; en een kort. Memoir door Lady Lovat zelf.
Het was oorspronkelijk de bedoeling een volledig leven te schrijven, maar dit plan werd opgegeven. Omdat Ba- | |
| |
ring al te intellectueel kieskeurig was en bang zichzelf te laten gaan en anderen te laten merken wat er in hem omging, zullen zijn werken weinig lezers trekken, en ofschoon alles uitermate verzorgd is, heeft slechts weinig van zijn werk blijvende waarde. Maar we zouden graag meer horen over deze man, die in zorgeloos geluk de laatste jaren meemaakte van een Society-leven, zoals wij nu niet meer kennen; die een genie was in talen-kennis, speciaal Russisch, Frans en Italiaans; die zeer bereisd was en jaren doorbracht in Rusland; die in 1909 overging tot het Katholiek geloof, een feit, dat hij kalm voorbijgaat met de woorden: 'The only action I have never regretted'. Maurice Baring was een fijnproever in woordgebruik en vertaalkunst, een liefhebber van muziek, en bovenal een onbaatzuchtig vriend. Het zijn de raadsels van zijn zieleleven, - dat hij trachtte te camoufleren door een Stoïcisme en eigenaardige humor -, waarvoor wij een clou zouden willen vinden in zijn werken en zijn biographie.
Daarom hopen wij, dat Lady Lovat's besluit om geen biographie te schrijven nog eens herzien moge worden, zodat meer licht geworpen wordt op een man, wiens merkwaardig karakter ons intrigeert, en die voor anderen een brug bouwde tussen het tijdelijke en het eeuwige.
J. van de Poel
| |
Kunst
Prof. Dr J.J.M. TIMMERS, Symboliek en Iconographie der Christelijke Kunst. Met 138 illustraties. J.J. Romen en Zonen, uitgevers, Roermond-Maaseik, 1947, 1125 blz., geb. f. 19.75; Fr. 330.
Dit boek behoort tot de bekende serie 'Romen's Compendia', welke een overzichtelijke weergave van de rijke inhoud der kerkelijke wetenschappen wensen te geven. Wanneer wij de 16 bladzijden bibliographie van Prof. Timmers' studie doornemen, bemerken wij, dat de moderne Nederlandse literatuur weinig werken over symboliek en iconographie telt: met Bijvanck, Hoogewerff, Alberdingk Thijm, Grondijs, Knipping, Nieuwbarn, Smits en Vlaanderen hebben wij de voornaamste auteurs genoemd. Een alomvattend werk omtrent deze materie bestond hier nog niet, zodat Prof. Timmers baanbrekend werk heeft verricht. Hij heeft de vorm gekozen van een systematisch ingedeelde encyclopedie. De symboliek der christelijke kunst en de daarvan niet te scheiden iconographie ontvangen in dit werk een zo overzichtelijk mogelijke behandeling. De zeer uitgebreide stof, welker gebied helaas ook voor de meeste kunstenaars en kunsthistorici onbekend gebied is, wordt er in tien boeken verdeeld, die achtereenvolgens behandelen: de Godheid - de Openbaring - de H. Kerk en de Genademiddelen - Maria, Moeder des Heren - de Deugden en de Zonden - de Tijd - het Kerkgebouw - de Mens - de zichtbare Wereld - de Heiligen en hun Attributen.
Het encyclopedisch karakter van het boekwerk brengt mede, dat wij een enorm aantal symbolen aan ons voorbij zien trekken. Een kritische waardering zou zeer gewenst geweest zijn, vooral omdat de 20e eeuw geen fijne smaak in deze materie heeft; nu staan rijp en groen (en rot?) door elkander en aan de lezer wordt de waardebepaling overgelaten. Wat moeten wij b.v. denken over Duran-dus' symboliek van de H. Mis (no 903-926)? Slechts hier en daar kan een ingewijd lezer uit de toon van de auteur opmaken, hoe hij zelf tegenover een of ander symbool gestemd is.
Het is natuurlijk gemakkelijk om als criticus desiderata en gebreken neer te schrijven. Prof. Timmers zelf zal er nog meer kunnen aanwijzen, omdat hij geworsteld heeft met een enorme hoeveelheid aan materiaal en er tenslotte in geslaagd is een compendium samen te stellen, dat als eersteling in de Nederlandse literatuur optreedt en als geheel genomen voortreffelijk moet genoemd worden.
H.S.
| |
| |
Stan LEURS, De Geschiedenis der bouwkunst in Vlaanderen van de Xe tot het einde der XVIIIe eeuw. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 124 blz. 22 X 14 cm.
Een boek dat aan een werkelijke behoefte op een bevoegde en bevattelijke wijze beantwoordt. Binnen het beperkt volume van een grote honderd bladzijden, behandelt Stan Leurs de gehele geschiedenis van de Zuid-Nederlandse bouwkunst; ook de Noordelijke gouwen worden daarbij natuurlijk vaak betrokken, de voornaamste en meest kenmerkende monumenten van ons land vinden er hun plaats; zelfs de wisselwerkingen van nemende of gevende invloed met het buitenland worden er kort, doch met verfijnde stijlcritische kennis behandeld. En toch gaat dit boek nergens op een dorre nomenclatuur lijken, nergens wordt het een beschrijvend zaakregister, evenmin als het in vage lyrische beschrijvingen of onverantwoorde subjectieve 'Hineininterpretierung' vervalt. Integendeel, geboeid volgt de lezer de zakelijke uiteenzetting over het streven van onze bouwende kunstenaars, om het probleem van het ruimtescheppen op te lossen; hij volgt de evolutie van trachten en verwezenlijking, van vormenuitdrukking volgens de eigentijdse geestesstrekkingen, en hij volgt die concreet, in zijn eigen Vlaamse bouwwerken. Niemand vermag als Stan Leurs in een bondige en heldere beschrijving de essentiële gedachte van een gebouw en zijn karakteristieke trekken naar voren te halen, of het verband aan te tonen, dat verschillende gebouwen in één stijlevolutie verbindt.
47 reproducties naar foto, op volle bladzijde, geven niet altijd de meest beroemde gebouwen, - die de lezer overigens goed kent en waarvan hij licht een afbeelding vindt -, maar een aantal uit de meest kenmerkende en gewoonlijk minder gereproduceerde monumenten weer.
Bij het lezen van dit rijke boek, wiens beknoptheid en bescheidenheid het ook juist voor bescheidener middelen bereikbaar maakt, zal het menigeen treffen, welk een onontgonnen gebied onze Vlaamse architectuur nog biedt voor archeologische en kunsthistorische studie.
A. Deblaere
Joz. De COO, De Boer in de kunst, van de IXe tot de XIXe eeuw. - Helicon, Antwerpen, z.j., 96 blz. en 150 platen, 28 X 22 cm. Fr. 250.
Na Prof. Muls' werk in de reeks Keurboeken van het Davidsfonds, verschijnt thans onder dezelfde titel een studie van Joz. de Coo, Beheerder-Bibliothecaris aan het Iconografisch instituut te Antwerpen. Zocht Prof. Muis naar een zo volledig mogelijke vermelding van alle kunstwerken aan het landleven gewijd, en deelde hij deze in naar het behandelde thema, Joz. de Coo plaatst zich op een heel ander standpunt, dat aan volledige behandeling van het onderwerp verzaakt, maar anderzijds een sterker eenheid aan zijn studie schenkt, en vruchtbaarder blijkt voor ons inzicht in de cultuurhistorie. Deze studie zouden wij eerder kunnen noemen: 'De evolutie in de iconographie van de boer'. Zij vangt aan met de kalenderbeelden en eindigt met Millet: tussen deze twee data inderdaad (met uitzondering nochtans van de hedendaagse kunst) hebben zich de opvattingen over het boerenleven het sterkst ontwikkeld: de weerslag er van kunnen wij hier volgen in een reeks geselecteerde kunstwerken, die op hun beurt geïllustreerd worden door citaten uit de literatuur. Het spreekt vanzelf, dat eigenlijke kunstwaarden weinig met het voorgestelde onderwerp te maken hebben, maar toch leert een dergelijke studie ons beter de kunst begrijpen, omdat zij ons inzicht verschaft in de opvattingen en waardebegrippen van een bepaalde tijd, daar het beoordelen van een kunstwerk enkel en alleen naar onze hedendaagse opvattingen, vaak leidt tot een verkeerd begrip er van.
A.D.
Elisabeth DHAENENS, Wandtegeltjes. De geschiedenis van het oud en nieuw testament, voorgesteld op de tegels van een achttiend eeuwschen haard, verklaard door teksten uit Spanoghes Alder
| |
| |
nouwkeurigste verhandelinge. - Uitgeverij 'Voorland', Brugge, 1947, 141 blz., 120 illustraties, geb. Fr. 175.
Een document over de toegepaste volkskunst in de XVIIIe eeuw. Het bevat de volledige reproductie van de wandtegeltjes van een oude Vlaamse haard, te Maldegem (W.-Vlaanderen) ongeschonden bewaard. Het afgebeelde onderwerp op elk der tegeltjes wordt toegelicht met een tekst uit de eveneens XVIII-eeuwse 'Aldernouwkeurigste Verhandelinge der Geschiedenis van het Oud Testament en van het Nieuw Testament' van Spanoghe. Een korte inleiding over de Nederlandse tegelindustrie gaat de reproducties vooraf. Het schijnt niet uitgemaakt of deze haardbekleding van Rotterdamse herkomst is, - zoals meerdere in Vlaanderen -, dan wel te Brugge (Pulinx) vervaardigd zou zijn.
A.D.
Joz. De COO, Rubens-gids voor de Antwerpse kerken, A Tekstboek, B Map met reprodukten. - Vlaamsche Toeristenbond, Antwerpen, 1947, 79 blz., 13 reprodukties, Fr. 85.
Het tekstboekje, in handig formaat (21 X 13 cm.) uitgegeven door de zorg van de V.T.B., geeft de toerist een leerrijke inleiding op de Rubenswerken, die de Antwerpse kerken thans nog bewaren, een rijke schat, maar hoe arm in vergelijking met wat zij eens bezaten. Na een korte historische schets, volgt voor elk schilderij de beschrijving van zijn materiële toestand, en een Tangore kunsthistorische beschouwing. Deze beschouwingen zijn geput uit de beste Rubens-historici en critici, als Burckhardt, Glueck en Max Rooses, Fromentin, die schilder én criticus was, en uit het proza van schilders als Reynolds en Delacroix, wier getuigenis dubbel belangwekkend is. Wenst de lezer daarnaast ook een aesthetische introductie, dan vindt hij een bladzijde geciteerd van Verschaeve, of van H. Kehrer, E.P.J. Peeters, Z.E.H. van Herck. Vindt hij daarbij de meeste Antwerpse kerken op de helderste uren van de dag gesloten, dan zal de map met grote, zorgvuldige reproducties naar foto (29 X 23 cm.) hem zeer welkom zijn.
A.D.
| |
Wetenschap
Dr A.M. MEERLOO, De Moeilijke Vrede. De Psychologie van enkele na-oorlogse Problemen. - Servire, Den Haag, 148 blz. f. 3.70.
Een psychologische oriëntatie in verschillende na-oorlogse problemen. Er blijkt uit hoe snel we leven en dat de psychologie niet bij machte is de tijdsproblemen op te lossen, al kan ze helpen bij het inzicht in de probleemstelling. Een nuttig boekje om nog eens rustig door te lezen. Schr. besluit dat de nieuwe vrede leidende en inspirerende gedachten nodig heeft. Zeer terecht, maar waar moeten die vandaan komen tenzij uit de werkelijkheid, uit de laatste zin van 's mensen leven, en daarover laat deze psychologie ons in het onzekere.
P.E.
Dr T.T. TEN HAVE, Het psychodiagnostisch Onderzoek en zijn practische Betekenis. Psychologische Bibliotheek V. - N.V. Noord-Hollandsche Uitg. Mij., Amsterdam, 1947, 112 blz., f. 4,50.
Hoewel men met de Schr. van inzicht kan verschillen in de opvatting over psychologie - de bewustzijnspsychologie heeft hier nog een te sterk accent -, vindt men toch in dit werkje een wijs en uiterst voorzichtige waardering van het psychologische onderzoek zoals het steeds meer in de praktijk wordt toegepast. Naast vele reclameachtig aandoende behandelingen van dit onderwerp valt dit werkje op door zijn consciencieuze en wetenschappelijke verantwoordig. Sterk aanbevolen.
P. Ellerbeck S.J.
Dr E.M.J. BREUKERS, Levensvormen, De Karakterleer van
| |
| |
Ludwig Klages. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1947, 227 blz., f. 6,65, geb. f. 7,90.
De veelzijdige en rijke schatten aan psychologische inzichten die verspreid in Klages werken te vinden zijn, werden door Schr. in kaart gebracht. Het algemeen psychologische al in een vroeger werk. Hier datgene wat belangrijk is voor de karakterleer, dit woord genomen in de typische betekenis die het bij Klages heeft. Dit is gedaan met een grote toewijding en acribie en daardoor is dit werk een kostbaar hulpmiddel voor elk die zich met dit systeem bezig houdt. Nog meer nut zou dit werk hebben als er ook een critiek was gegeven. Het verwondert ons hoe Schr. zo schuil kon gaan achter de dominerende figuur van Klages. Zeker in de keuze en ordening ligt al een zekere beoordeling, maar we hadden dat toch gaarne meer uitgewerkt gezien. De foutieve en eenzijdige opvatting over het Christen- dom b.v. op blz. 60 vlg. had daar toch zeker aanleiding toe gegeven. Laten we hopen dat Schr. in een derde deel de kroon op haar werk zet door al het gebodene te integre- ren in een groot geheel.
P. Ellerbeck
| |
Varia
J.A. VERWEY, Geen tochtje zonder vrucht. - Born, Assen, 1947, 160 blz., geb. f. 3.90.
In dit genre is voor de natuurliefhebbers reeds veel geschreven, maar dit werkje munt wel uit door zijn levendige verhaaltrant en rake zegging. Men herkent er den schrijver in van 'Dwalend ginds en her', die zelf speurend en zwervend zoveel schoons en nieuws wist te ontdekken in polder en weide. De titel heeft een vernuftige dubbele zin: ga met Arend op zwerftocht en U zult die achterhalen.
P. Kr.
Gedenkboek 1940-1945 van de Katholieke Academische Gemeenschap. Samengesteld en uitgegeven in opdracht van de Unie van Katholieke Studentenverenigingen in Nederland. Z.j. 239 blz.
'Met dit boek, zo luidt het Voorwoord, bedoelt de Unie van Katholieke Studenten Vereenigingen op de eerste plaats de eere-leden der Unie, de moderatoren, de Katholieke Hoogleeraren en de eere-leden en leden der bij haar aangesloten vereenigingen te herdenken, die haar van 1940-1945 ontvallen zijn, voor het meerendeel als slachtoffers van het vijandige geweld.' Daarnaast vindt men verenigingsverslagen en artikelen en gedichten, die in een Doden-gedenkboek passen. Oud-Studenten zullen dit boek op prijs weten te stellen.
J.v.H.
Hans van AMSTEL, De laatsten der Wajarikoele's in Suriname. - Paul Brand, Bussum, 1946, 195 blz.
De schrijver stonden ter beschikking de gegevens der expeditie van P.W. Ahlbrinck CssR. naar het achterland van Suriname; op zoek naar een Indianen stam: de Wajarikoele's in het brongebied der Marowijnen. Daartussen door worden de lotgevallen verhaald, zoals Schr. zich deze voorstelt, van de laatst overgeblevenen van de uitstervende stam. Hij weet in eenvoudige taal, - aan de hand van de gegevens der expeditie over de levenswijze der Indianen in die streken - de verschrikkelijke tragedie uit te beelden, die het uitsterven van een stam in de binnenlanden moet zijn. De hardheid van het leven, de eenzaamheid van de mens in het oerwoud, het troosteloze en uitzichtloze van zijn bestaan, zullen den lezer beklemmen... Voor rijpere jeugd en anderen.
P. Kr.
|
|