Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1009]
| |
[1948, nummer 10]Het Dionysische Duitsland
| |
[pagina 1010]
| |
Duitsland de vergeestelijking. Het is klaar dat deze algemene typeringen geenszins de geestelijke rijkdom dezer volkeren begrenzen, maar alleen hun wezenskern trachten uit te drukken. De geschiedenis leert dat verschillende wezensqualiteiten sommige volkeren in een onverzoenbare strijdpositie tegenover elkaar geplaatst hebben. De duizendjarige kamp die in de Oudheid gewoed heeft tussen de opdringende Aziatische machten en de jonge Westerse beschaving, waarvan de meest tragische peripetieën zich in en om Griekenland hebben afgespeeld en waarvan het gehele gewicht door dit klein maar moedig volk werd gedragen, biedt daarvan een typisch voorbeeld. Dit was werkelijk een botsing tussen twee beschavingen, die in hun wezenskern, in hun levensinzicht en hun wereldbegrip, radicaal en onverzoenbaar tegenover elkaar stonden. En zo is sinds eeuwen de historische antimonie van Europa: Frankrijk-Duitsland. Bij hun geboorte reeds leefden beide naties in spanning en strijd, en de laatste honderd jaar kwam het zelfs driemaal tot een bloedige oorlog. Niet alleen uit politieke ijverzucht om de machtshegemonie, noch op grond van ressentiment of wraakgevoelens om doorstane onrecht of geleden nederlagen is zulk een blijvend conflict te verklaren. De grondoorzaak ligt veeleer in de verschillende geestes- en zielsstructuur van beide volkeren uitgerust met bepaalde eigenschappen en strevingen, waartussen een duurzame verzoening onmogelijk blijkt. Geworteld in een voorafbepaalde aanleg ontwikkelt zich deze antinomie, neemt scherpere vormen aan en groeit niet zelden tot een onoverbrugbare kloof. Zo gingen twee grote cultuurvolkeren van Europa haast onbegrijpend en onbegrepen aan elkaar voorbij, tot grote schade voor de Europese gemeenschap, want menige nabuurstaat werd het slachtoffer van de bloedige botsingen waarin ze hun onderlinge veten uitvochten. Mochten deze beide volkeren eindelijk beseffen, dat onderlinge verstandhouding en vruchtbare samenarbeid onontbeerlijk zijn om het oude Avondland te redden van dreigende ondergang. Mochten de beste en edelste geesten van beide landen zich inspannen om dit inzicht veld te doen winnen; dat zou niet alleen echt vredeswerk zijn, maar tevens een kostelijke bijdrage tot het herstel en de herwaardering van de ontredderde en fel gedeprecieerde Europese cultuur.
***
Het volgende is een poging om het Duitse streven naar vergeestelijking, door A.E. Brinckmann de voornaamste constante van het Duitse volk genoemd, nader te omschrijven, en de groei ervan | |
[pagina 1011]
| |
te volgen in de historische evolutie dezer natie. Om een duidelijk inzicht te verwerven in de realiteit gedekt door de term 'vergeestelijking' schijnt een vergelijkende studie van de Franse en de Duitse beschavingsvormen ons de meest geschikte weg, want de Duitse 'Geist' is te complex om, zoals de Franse 'raison', op zichzelf duidelijk verklaard te kunnen worden. De Franse 'verstandelijkheid', die zin voor eenvoud en klare formulering, voor maat en evenwicht in elke geestesuiting, stond steeds in hoekige tegenstelling tot de Germaanse zucht naar het complexe en het mateloze, tot die troebele instinctsdrang der vitale krachten. De Franse dichter rijmt zijn ars poetica en componeert verantwoordingen voor zijn dichterlijk oeuvre. De Duitse lyricus, zelfs dan als hij denker of wijsgeer wil zijn, berijdt zijn ongebreidelde fantasie. Voor de Fransman is de rede de scheppende kracht bij uitstek; niets is schoon wat niet verstandelijk verantwoord is; zelfs in de creatie van het kunstwerk domineert het abstraherend denken en de objectieve beschouwing. Zijn aandacht wordt getrokken door de aardse werkelijkheid van een eindigbegrensde wereld en hij tracht deze in zijn kunst te weerspiegelen, door klassieke vormen en beelden, naar streng-bepaalde denkwetten geconcipieerd. De Germaan daarentegen toeft met voorliefde in de wereld van gevoel en fantasie; hij smaakt meer de belevingswaarde der dingen dan hun verstandelijke abstractie; hij leeft in de persoonlijke aanvoeling der realiteit en subjectiveert de natuur; het mysterievolle, het oneindig-onbegrensde der troebele zielekrachten lokt hem aan en hij tracht zijn mystieke gevoels-stroom in de kunst uit te drukken door vage en lijnloze vormgeving, door dissonant en contrast, steeds wars van scherpe contouren en klassieke vormen, die het veelvoudig-bewegende leven figeren. De Fransman analyseert en vertaalt de werkelijkheid, hij projecteert zijn ideaal in mooie vormen van beeldende kunsten. De Duitser zoekt synthese en vertolkt de natuur; hij drukt gans zijn ziel uit in poëzie en muziek. Frankrijk is het paradijs van het classicisme, van de Cartesiaanse-Apollinische mens; Duitsland is de uitverkoren grond van Romantisme en barokke geweld, van het Faustisch-Dionysische levensideaal.
Met de splitsing van het Rijk van Charlemagne, door het verdrag van Verdun in 843, begint de differentiatie in de aard van de cultuurvolkeren die zich zullen ontwikkelen tot het huidige Frankrijk en het huidige Duitsland. Maar terwijl het reeds vroeg gestabiliseerde centraliserende Franse Koningschap zich als een regelende en samenbindende kracht laat gelden, gaat het strijdend Duitse Keizerschap in verbrokkeling en anarchie ten onder. Ook | |
[pagina 1012]
| |
kan men in de cultuurproducten der beide volkeren vroeg nationale grondtrekken onderscheiden. Dit getuigen het Roelantslied met zijn innemende riddersdistinctie en de Niebelungen met hun ruwe kracht en grimmige driftenwereld. De gothische bouwstijl, op Franse grond ontstaan, is een vrucht van de redenerende en scheppende geest die overlegt, berekent, ontleedt, samenvat en samenordent. Bij de overplanting van die specifiek-Franse vormentaal naar Germaanse bodem kwam spoedig een eigen accent te voorschijn, voornamelijk in de beeldhouwkunst. Dit merkte ook Aug. Vermeylen op in zijn beschouwingen over de bekende sculpturen van Kerk en Synagoge te Straatsburg, van de Ruiter van Bomberg en van Ekkehard en Uta in de dom van NaumburgGa naar voetnoot1. Tegenover de scholastiek met haar drang naar verstandelijk begrijpen en klare formulering die in Frankrijk haar hoogste bloei bereikt, ontstaat de machtige stuwing van de germaanse mystiek met Eckhart, Tauler, Suso en Ruusbroec. Later zou de godsdienstscheuring der 16e eeuw de breuk tussen Frankrijk en Duitsland, reeds voltrokken op politiek en sociaal gebied, op het godsdienstig domein doorvoeren. Ook de klassieke renaissance met haar cultus voor de zuivere vorm kon niet aarden op Germaanse bodem. Specifiek Duits bleven twee grote kunstenaars dezer periode: Grünewald en Dürer. Het historisch klassiek humanisme was niet in staat de Europese geestes-gemeenschap te redden. Een enkele kracht bleek daartoe in staat, namelijk de christelijke godsdienstgemeenschap, want alleen een Christelijk Humanisme is een waarlijk beleefbare synthese. Maar die kracht werd juist in de XVIe eeuw zo misdadig gebroken. In de XVIIe eeuw wordt de breuk tussen Frankrijk en Duitsland voltrokken op wijsgerig gebied. Binnen de tijd van een halve eeuw had Descartes Europa geestelijk hervormd en het onderworpen aan het primaat van de rede. Hij bekroont die eeuwenlange tendenz van de Franse geest naar verstandelijkheid, ingezet door de Scholastiek en wordt Frankrijks nationale wijsgeer. Maar niet allen zullen zich onderwerpen. Er kwam Germaans verzet tegen die suprematie van de rede. De meest typische vertegenwoordiger van die verzetsbeweging was de wijsgeer Leibniz. In bewuste tegenstelling tot Descartes, die het begrip kracht bewust uitsloot en slechts een statische orde en een mechanische beweging aanvaardde van de levenloze materie, beschouwt Leibniz de geestelijke kracht als het grondprincipe van alle dingen. Descartes had de spanning opgelost tussen geest en stof, tussen God en natuur, tussen godsdienst en leven, Leibniz treedt op als de kampioen van de ongebroken levenseenheid van al het bestaande. | |
[pagina 1013]
| |
'Ik ben van mening, leert hij, dat een lichaam niet kan bestaan zonder kracht. Alle substantie is niet slechts zijn maar beweging en activiteit. Het heelal is de vereniging van een oneindig aantal monaden of krachten, samenstrevend naar hetzelfde doel. Ook de levenloze materie wordt door dit principe bepaald. De harmonie is het doel en het rustpunt van alle beweging en de eenheid is het diepste wezen van alle dingen.' In dit systeem wordt de materie dus terug opgenomen, vergeestelijkt en bezield, terwijl geest en stof in een geweldige monadische krachtsontplooiing samenstreven naar de verwezenlijking van de harmonievolle eenheid. Zo is Leibniz de eerste wijsgeer die een metaphysisch fundament schenkt aan dit collectief bewustzijn, aan die eeuwenlange streving naar vergeestelijking, aan die Dionysische drang van het Germaanse ras. Vonden we het zaad van deze leer niet reeds in de immer weer opduikende neiging tot Pantheïsme, bij een Bruno, een Böhme, een Spinoza? En zal gans de latere Duitse philosophie niet voortbouwen op deze grondidee van Leibniz? Over het subjectivisme van Kant, het idealisme van Herder, Schlegel en Hegel, de levensdrang van Schopenhauer en Nietzsche, tot het existentialisme van Heidegger, dat maar één absolute waarde meer erkent: de individuele, concrete existentie van de enkeling, en de eenheid van idee en existentie, van geest en stof, als totaal levensbegrip nastreeft, vinden we steeds dezelfde Dionysische drang, die gedurende acht eeuwen naar uitwegen gezocht heeft. Wat Descartes voor Frankrijk betekent is Leibniz voor Duitsland, en deze geestelijke inzet, waardoor Duitsland eindelijk een nationale philosophie verovert, zal de wegen van beide naties onherroepelijk scheiden op het domein der ideeën. Uit de mislukte poging tot hereniging der Kerk zou blijken hoe breed de geestelijke kloof reeds was op het einde der XVIIe eeuw. Deze verzoening was Leibniz' levensdroom. Daarom zocht hij contact met de schranderste katholieke denker van die tijd, de grijze Arend van Meaux. Twee eminente geesten, diep religieus van natuur, lijdend onder de verscheurdheid der Kerk en ten hoogste bekommerd om de nood der zielen, zouden trachten een vergelijk te vinden. Beide hadden blijk gegeven van helder inzicht en verzoeningsgezindheid; en toch zou hun poging mislukken. De scholastiek-gevormde Franse bisschop en de Duitse wijsgeer der monadenleer geraakten zelfs niet tot toenadering in hun persoonlijk inzicht. Het geschil spitste zich toe op Trente. Bossuet hield vast aan de dogmatische formule; Leibniz kon daar niet overheen; hij nam het op voor de ziel der Kerk, oneindig belangrijker dan de formulering van dogma's. Wat een gesprek moest zijn ontaardde in debat en de verzoeningspoging eindigde in | |
[pagina 1014]
| |
polemiek. Zozeer waren de geesten reeds gescheiden, dat goede wil geen heil meer kon brengen. Terwijl het Frankrijk van Voltaire ten prooi valt aan het rationalisme der philosophen en de kunst de weg opgaat van een vormelijk en zielloos classicisme, breekt in Duitsland het barokke geweld los, de stijl van de uitbundige dramatische innerlijkheid, die de klassieke vorm stukscheurt en tot misvorming toe de ruimte breekt, de lijnen kromt en de lichamen torst in een onweerstaanbare drang naar ontlading van het gemoed en naar geestelijke expressie. Vormde het Cartesiaans ideaal de geestelijke ondergrond van de kunststijl der Franse klassieke eeuw en van het daaropvolgend classicisme, dan ligt de ideologie van Leibniz tot basis aan de Duitse Barok. Nationale philosophie en kunststijl ontspringen in beide landen aan de bron van het nationaal bewustzijn en zijn alleen daaruit ten volle te verklaren en te begrijpen. Terwijl de Romaanse zucht naar verstandelijkheid en orde klassieke vormen vindt, zoekt de Germaanse drang naar vergeestelijking en hartstochtelijk levensgevoel een ontspanning in de barokke vormentaal. Wie voelt niet dadelijk dit contrast aan in de klassiek-begrensde ruimtevormen van het Franse Panthéon en in die bruisende ruisende ruimteschepping van de bedevaartskerk van Vierzehnheiligen, typisch bouwwerk van de Duitse Barok? Met meesters in de plastiek als Neumann, de gebroeders Asam en Günther, met de dramaturgie van Lessing en de muziek van Bach, verheft de Barok zich tot de Duitse klassieke kunststijl bij uitnemendheid.
***
In een bondige schets hebben we aangetoond hoe Duitsland zich langzamerhand, op politiek, sociaal, religieus en wijsgerig gebied gedifferentieerd heeft van de rest van Europa, en hoe het een nationaal levensideaal, een eigen kunst en een eigen philosophie ontwikkelde, enigszins afzijdig en scherp onderscheiden van de andere Europese cultuurvormen, waarvoor Frankrijk tot hiertoe toonaangevend optrad. Nu komt het ogenblik dat Duitsland, volgroeid en gerijpt, in het besef van zijn volle kracht, die eigen aard en die eigen levensstijl tot glansrijke uitbloei gaat brengen, en op zijn beurt de leiding gaat nemen van het Europese geestesleven; nu komt het moment dat het 'Deutschtum' veroverend wordt. Rond het einde der XVIIIe eeuw verschijnt Immanuel Kant, de philosoof van het Protestantisme, die de moderne levens- en | |
[pagina 1015]
| |
wereldbeschouwing van de hervormde mensheid gaat opbouwen op louter subjectivistische gronden. Hij brak radicaal af met het objectief rationalisme en herleidde, door zijn 'transcendentale Methode' alle kennis tot bepaalde denkwetten in het subject. De Cartesiaanse metaphysiek van de objectief-zuivere idee stort als een kaartenhuis ineen, want de realiteit, leert Kant, is het product van de denkende geest. Niet meer de objectieve realiteit maar het subject wordt norm en maatstaf der waarheid en het 'Ik' is de sluitsteen van heel de wijsgerige constructie. Die leer van Kant, logische bekroning van de ontwikkeling der Duitse wijsgerige idee, kan beschouwd worden als de definitieve slag toegebracht aan het Cartesianisme, waardoor de Franse geestes-suprematie over Europa gebroken wordt. Het is vooral in het tijdperk der Romantiek, door geen enkel volk zo sterk beleefd als door het Germaanse, dat individualistische en subjectivistische tendenzen, gepaard aan gevoels- en fantazie-strevingen gaan overheersen. Duitsland zal aan dit nieuw ideaal de grondleggers schenken in de philosophie; het zal er machtig uitgebeeld worden in de kunst en een schaar sterke persoonlijkheden zullen het werkelijk beleven. Hier begint dan voor goed de triomftocht van de Duitse 'Geist' over Europa. Innig verbonden met de romantische gevoelsstroming is het Duitse wijsgerig idealisme van Schelling en Hegel. Zij vestigen voor goed de suprematie van gevoel en verbeelding 'Sturm und Drang' over rede en wil. Zij komen in opstand tegen alle objectieve regels en wetten die de subjectieve levensdrang en de persoonlijke vrijheid beteugelen. Het Romantisme vond immers een vruchtbare voedingsbodem in die subjectivistische tendenzen, die sinds eeuwen in de Germaanse ziel naar uitwegen zochten. Dit subjectivistisch idealisme gaat Fichte nu uitroepen tot de nationale Duitse philosophie. In zijn beroemde rede aan de Duitse natie verkondigde hij: 'dat ieder volk een persoonlijke belichaming is van het algemeen geestesleven; dat ieder volk zijn eigen “Ikheid” bezit, zijn ziel, zijn ras, als concrete uitdrukking der mensheid; dat de Duitse natie de heerlijkste en de zuiverste incarnatie van die geest is en dat zij onontbeerlijk is voor het heil der mensheid'. De idee van het eeuwige 'Deutschtum' is geboren. Van hier naar de 'Wille zur Macht' is nog maar één stap! Die zal Nietzsche zetten. Het is uit deze subjectivistische levensvisie, gekoppeld aan een nieuw, persoonlijk beleven der Oudheid, dat zich in Duitsland een autonoom humanisme gaat ontwikkelen, met sterk Dionysische tendenzen. Hoe is deze koppeling geschied? | |
[pagina 1016]
| |
Humanisme en Renaissance konden ten tijde der Hervorming in Duitsland niet aarden. Luther wierp alles wat Grieks en Latijn was over boord en verduitste zelfs de Bijbel. We moeten wachten tot het einde der XVIIIe eeuw vooraleer de Oudheid er werkelijk tot een wedergeboorte komt. Maar dan zal deze late renaissance gepaard gaan met zulk een diep beleven, met zulk een totaal opgaan in de ziel der oude culturen, vooral van Hellas, als buiten Italië nergens in Europa wordt aangetroffen. Dat deze wedergeboorte hier samenviel met de late Barok, de Aufklärung en de Voor-Romantiek, is wellicht aan deze diepe belevenis niet vreemd. Maar ook voorafbepaalde volkshoedanigheden in de Duitse ziel, maakten dit volk bizonder ontvankelijk voor sommige nieuwe aspecten van de Griekse cultuur, die door recente ontdekkingen en een vollediger en dieper inzicht in de beschavingsgeschiedenis der Oudheid aan het licht zouden komen. De eigenlijke inwijder van Duitsland in de Oudheid is de laathumanist Joachim Winckelmann, door zijn beroemd werk: Geschichte der Kunst des Altertums, in 1763 te Rome verschenen. In deze studie, naar Burckhardts getuigenis de grondsteen van de moderne kunstgeschiedenis, beschouwt Winckelmann het kunstwerk niet meer op zich zelf alleen, maar in innig verband met het beschavingscomplex. Hij zoekt naar de organische band tussen kunst en leven, en langs de kunst ontdekt hij in de Griekse beschaving een nieuw levensideaal. Buiten dit ideaal schijnt hem dan ook niets meer waardig om nagestreefd te worden en een volwaardige menselijke ontwikkeling schijnt hem buiten de klassieke vorming eenvoudig ondenkbaar. Het is deze aestheet en verafgoder der heidense schoonheid die, naar een ander woord van Burckhardt, de heilige echtverbintenis tussen de Helleense en de Duitse geest tot stand bracht. De eerste vrucht van dit mystiek huwelijk was Goethe. Toen de Geschichte verscheen was Goethe 17 jaar oud. Opgegroeid in de periode van het Idealisme en de Sturm und Drang, was hij aanvankelijk groot bewonderaar van Rousseau en de romantici. Daarvan getuigen zijn Göts, Werther en Faust I. Maar de kennismaking met Winckelmann, langs hun gemeenschappelijke vriend de schilder Oeser, wordt een keerpunt in zijn levensvisie en zijn kunstopvattingen. Vooral na zijn reis door Italië, waarin hij, naar eigen bekentenis, steeds begeleid werd door 'die liefdevolle blik uit de donkere ogen van de heiden', is hij totaal gewonnen voor de 'Edle Einfalt und stille Grösze' waarmee Winckelmann zijn synthetisch inzicht in de klassieke culturen geformuleerd had. Het kon niet anders of de poging van Winckelmann om de verbinding te herstellen tussen de philologische en | |
[pagina 1017]
| |
de beeldende Oudheidkunde, moest op de sterk visueel-aangelegde Goethe een overweldigende invloed uitoefenen. Maar Winckelmanns inzicht was zuiver Apollinisch; ignoreerde of verwaarloosde hij vrijwillig het Dionysische? De Barok vond bij hem geen genade en Rafaël kon er maar door, omdat hij een klassieke inspiratiebron zocht. Goethe deelde deze opvatting en het gevolg was dat de Iphigenia, het Nausikaa-fragment en Faust II zuivere Apollinische scheppingen werden. Winckelmann maakte van de Faustische een Apollinische Goethe! Is het louter toeval te noemen dat uit het contact van de Dionysische Duitse ziel met de Apollinische Oudheid, Duitsland zijn meest evenwichtige zoon, zijn zuiverste kunstenaar en zijn heerlij kste cultuurscheppingen zal winnen? En is die geestesvorming wellicht de rede waarom Goethe bewonderende waardering kon voelen voor de Franse klassieke cultuur en waarom hij, als Germaan, het Franse volk het geestrijkste ter wereld dierf noemen? Nietzsches grondig misprijzen en zijn haat tegenover Goethe vinden ongetwijfeld daarin hun oorzaak. Niet zozeer zijn gebrekkig of onvolledig inzicht in de klassieke Oudheid dan wel zijn ontrouw aan het Duitse wezen zou de Dionysische Nietzsche kwetsen. Kon deze Oergermaan Goethes Apollinische voorkeur anders aanvoelen dan als een verraad tegenover de Duitse oergeest? Goethe bleef nochtans zuiver Germaans van ziel. Dat hij het grondig verschil tussen de Duitse 'Geist' en de Franse 'esprit', zowel als de bevoorrechte rol van gevoel en fantazie op de Franse 'raison' duidelijk inzag, blijkt uit menige passus van zijn gesprekken met EckermannGa naar voetnoot1. Spijtig kunnen we het noemen dat hij, ondanks zijn wondere begaafdheid, zijn breed-klassieke en algemeen-Europese vorming, de grote cultuursynthese tussen de Oudheid en het Christendom niet gerealiseerd heeft. De dubbele Faust staat daar als een symbool van zijn innerlijke gespletenheid. De brug, die een eeuw vroeger spelenderwijs geslagen werd door Rubens, Rembrandt, Racine en Vondel, kon hij niet bouwen. De Aufklärung was ook over hem heengegaan. Hij heeft dat levensprobleem duidelijk ingezien, maar hij ontbeerde het metaphysisch fundament, de religieuze geloofszekerheid om het tot een oplossing te brengen. En, zonder deze synthese is een volwaardige en opbouwende cultuurschepping niet mogelijk. Intussen staat het feit vast dat Duitsland toch eenmaal ontrouw werd aan zijn historische aard, toen het zich het klassiek-Apollinisch ideaal liet aanpraten door Winckelmann en Goethe, want velen kwamen onder hun betoverende macht. Maar de begoocheling was van korte duur. Reeds staat naast Goethe de jonge | |
[pagina 1018]
| |
Hölderlin, die het Dionysische Hellas op een diep-aangrijpende wijze gaat beleven en het omzetten in zijn hele levenswerk. Deze inleving gebeurde geenszins langs verstandelijke wegen maar reikte tot in de diepste gronden van gevoel en leven. Hölderlin's belevenis der Oudheid was weer zuiver Dionysisch en Germaans. Met Goethe worden in Duitsland alle takken van het cultureel leven: wijsbegeerte, letteren en plastische kunsten doordesemd van klassieke geest. Het is ook pas na Goethe dat bij een Hölderlin en een Nietzsche, het totaal inleven in een heidens Griekendom, met uitsluiting van alle christelijke elementen, volledig kan worden doorgevoerd. Door hun leven en werk funderen deze beide de moderne levensleer van een Dionysisch autonoom humanisme, waaruit de christelijke beschavingswereld, ja zelfs elke vorm van religie totaal is weggebrokkeld. De vitalistische, naar vergeestelijking strevende Duitse ziel erkende het evenbeeld van zijn eigen wezen in de woelige, door troebele instincten gedrevene Dionysische Oudheid. Aan Nietzsche komt de eer toe het Dionysische Hellas ontdekt te hebben, in zijn Geburt der Tragödie. En hij was zich wel bewust dat deze vondst een historisch-wetenschappelijk fundament vestigde voor die specifiek-Germaanse drang naar levensvergeestelijking. Dit aspect van de Griekse cultuur was zolang omsluierd gebleven omdat het historisch Humanisme Griekenland benaderd was langs de Platonische Academie, en Platoon zelf was een eminente vertegenwoordiger van het Apollinisch-beschouwende Hellas. Op een door Rousseau en Stendhal romantisch-gevormde en door Schopenhauer subjectivistisch-georiënteerde jonge Nietzsche, moesten Hölderlin's antieke gestalten als Empedocles en Hyperion, en niet minder het heidens heldenras van Burckhardt's Renaissance in Italië geweldig inwerken. Langs de philologie ontdekte Nietzsche in het oude Hellas zijn nieuw levensideaal. Naar het type van dit ideaalbeeld zal hij zijn persoonlijk leven realiseren en trachten een autonoom-humanistische levensleer uit te bouwen. Niet de Griekse gulden eeuw lokte hem aan; hij ging daarover heen naar het 'Tragische Zeitalter', naar die donkere tijd van wording die ligt tussen Homerus en Socrates, waarin de tragedie geboren wordt. Daar vindt hij iets dat bij Pericles reeds verloren was, namelijk: het ideaal van de ongebroken levensvolheid van de Griekse instinctszekerheid. Zo kwam hij tot zijn totaal nieuwe interpretatie van de beschavingszekerheid. Met Socrates kwamen het moralisme en het intellectualisme in de wereld. Socrates werd aldus de voorloper van de christelijke 'Slavenmoraal', de vernieler der kostelijkste antieke waarden. En de zo geroemde klassieke eeuw was volgens hem een tijd van verwording. | |
[pagina 1019]
| |
Naar dit ideaal van ongebroken levensvolheid, dat hij in onze verscheurde moderne tijd niet meer aanwezig waande, streeft nu de romantische droom van Nietzsche. Totaal vervreemd van het ware Christendom was het hem onmogelijk de historische brug te slaan over zoveel eeuwen. Aan die wondere synthese van Oudheid met Christendom, de basis van heel de Westerse beschaving, zag hij achteloos voorbij en hij vroeg zich niet eens af, wat er in de moderne tijd nog zou zijn overgebleven aan antieke waarden, indien het Christendom de historische continuïteit niet verzekerd had. Juist dit gemis aan inzicht in de historische continuïteit der beschaving, maakte Nietzsche's reuzesprong naar de Oudheid tot een fatale vergissing. Hij zag niet in dat een humanisme zonder band met de Christelijk-Westerse traditie eenvoudig geen bestaanskans bezit. Nietzsche's autonoom humanisme was dan ook niets meer dan een utopische droombeeld, de romantische tocht van Faust op zijn tovermantel. In zijn Schets van een Christen-Humanisme heeft H.W. Rüssel een critiek gegeven op die romantische vluchtpoging; het volstaat daarheen te verwijzenGa naar voetnoot1. Onze bedoeling was alleen de ontwikkeling te schetsen van die Dionysische drang van de Germaanse mens, die in Nietzsche's systeem zijn hoogste bekroning vindt. Zijn ideeën hebben dan ook een brede bedding gegraven in de hedendaagse Duitse cultuurstroming. Gans Europa kwam trouwens onder invloed van zijn originele vondst van het Dionysische Hellas, van zijn vitalisme, zijn machtswil en zijn leer van de Uebermensch. In de latere Duitse geschiedenis, in het politiek en sociaal leven, in de opvoeding en de kunst woekert het gewas van Nietzsches ideeënzaad welig voort. Wie erkent in de jongste generaties het misgewas niet van een opvoedingsleer die schaamteloos doceerde: 'dat het doel van de opvoeding ligt in de ontwikkeling van de beste levenselementen in het ras, volgens de wetten der overerving... Al wat het leven verheft, verdiept, versterkt, is goed en waar... Is een oordeel vals maar nuttig voor het leven, dan moet het als waarheid gelden... Leugen, wreedheid, sluwheid, hoogmoed, zonde, kwaad, genot en smart zijn holle klanken in zichzelf: hun betekenis komt van hun betrekking tot het leven... Niet de goede zaak wettigt de oorlog maar de goede oorlog heiligt alle zaken.' Pijnlijke aberraties van een ontwortelde geest! In de huidige existens-philosophie, die de innerlijke beleving en de subjectieve ervaring verheerlijkt, die zoekt naar de organische synthese van idee en leven herkennen we aanstonds weer | |
[pagina 1020]
| |
de Germaanse voedingsbodem. Heidegger is de voortzetter in de philosophie van die traditionele drang naar vergeestelijking, die we over al die eeuwen gevolgd hebben in de levensuitingen en de cultuurtendenzen der Duitse natie. Maar, daar deze nieuwe wijsbegeerte gebouwd is op de autonome mens en elke religieuze basis verwerpt, zal ook zij er niet in slagen een werkelijk beleefbare levens- en cultuursynthese te scheppen.
***
Deze vogelvlucht over tien eeuwen Duitse beschavingsgeschiedenis heeft ons geleerd dat de Dionysische drang naar vergeestelijking, dominerende constante van het Duitse leven, innig vergroeid is met de merkwaardigste historische feiten en de meest typische vertegenwoordigers van het Germaanse volk. Het ogenblik is nu gekomen om de waardebalans op te maken van deze volkseigenschap. Haar verdienste ligt in een heilzame bekommernis om de organische levensband, om levenswaarachtigheid en levenssynthese; gevaar schuilt in haar neiging tot eenzijdigheid, waardoor andere levensgewichtige waarden verdoezeld of uitgeschakeld worden. Rationalisme vervreemdt de mens van het volle leven en verdwaalt niet zelden in een wezenloze schijnwereld; vitalisme kluistert hem vast aan zijn troebele instincten en berooft hem van zijn veiligste leiddraad: het licht van de rede. Gemoed en hartstocht zijn kostelijke scheppingsgaven; zonder durf en totale levensinzet wordt zelden iets groots verwezenlijkt, maar los van de teugel der rede ontaardt drift gemakkelijk in excessen. Geheel het Duitse leven vertoont die gevaarlijke zucht naar extremen en excessen. Werd het Duitse Rijk der Middeleeuwen reeds niet verbrokkeld en verscheurd door die romantische drang naar het Zuiden, gevoed door een eigenzinnig, individualistisch machtsinstinct? En wisselt later bandeloze vrijheidsdorst niet vaak af met slaafse onderwerping, sociale ongebondenheid met Pruisische commandostijl? Dit schijnt wel de tragiek der Duitse natie, dat zij om te ontsnappen aan haar neiging tot bandeloosheid - welbewuste oorzaak van al haar ellende - als gedreven door het instinct van zelfbehoud, telkens weer redding zoekt in blinde onderwerping aan de machtswil van een enkeling. Beleefden we niet hoe dergelijke cultus voor een leiderstype gans dat volk verdwaasd heeft? En als de intellectueel, die het redelijk element vertegenwoordigt en tot zending heeft op te wegen tegen een meer door drift bewogen massa, die roeping verraadt en zelf in dienst gaat staan van de drift, dan is het ergste te vrezen. | |
[pagina 1021]
| |
Diepe godsdienstigheid is meer de vrucht van een beleefd geloof dan van hoge speculatie. Een aangeboren drang naar vergeestelijking overbrugt gemakkelijk de afstand tussen stof en geest en brengt de mens in direct contact met de transcendente wereld. Omdat het gemoedsleven bij hem overheerst heeft de Germaan meer aanleg voor innige vroomheid en mystieke bezieling dan andere, meer tot verstandelijke bespiegeling geneigde volken. De Germaanse mystiek is een kostelijke vrucht van een diep-religieuze zin. Maar hier ook weer een donkere schaduwkant: een eenzijdige subjectieve geloofsbeleving verwaarloost en misprijst al te licht de objectieve geloofsregel. Hoe dikwijls raakte de Germaanse mystiek het randje der ketterij of verdoolde ze in Pantheïsme? Van de verwoestingen die een eenzijdige gevoelsgodsdienstigheid in het religieuze leven kan aanrichten biedt Luther ons een typisch voorbeeld, terwijl de latere Protestantse verwording bewijst dat ware godsdienstzin zonder de steun van een objectieve geloofsregel onmogelijk is. Drang naar synthese, cosmische samenhang, monisme, levenseenheid, Geist des Ganzen, Gestalt, kenmerken de Duitse philosophie van Leibniz tot Heidegger. Dit is de inspiratiebron van die machtige synthesen van Leibniz, Kant, Hegel en Nietzsche. Hierbij ontbreekt het de Duitse denker geenszins aan zin voor de veelvuldigheid der verschijnselen noch voor de complexiteit van het leven, noch voor de antithesen en antimonieën van het bestaan, maar in plaats van te analyseren, uiteen te rafelen, te scheuren en te breken, zoekt hij eenheidsgeest en tracht hij stof en geest, natuur en leven samen te weven en ze tot één vorm te gieten. Als bindmiddel vond Nicolaas van Cusa het principe van de 'coincidentia oppositorum', Leibniz de monade, Hegel de eenheid der tegendelen, anderen het polariteitsbeginsel, het dynamisch evenwicht of de spanningseenheid. 'L'Allemand, schreef Taine, sent et pénètre les ensembles, au lieu de causer, préciser, juger, de couper comme on fait ici'. De Duitse vergeestelijking is minder een synthese gebouwd door de rede dan wel een mystiek-ervarene gevoelsharmonie, tegelijkertijd verstandelijk en zinnelijk. Maar deze, op zichzelf lofwaardige drang om ter waarheid te streven met gans zijn wezen, heeft menig Duits denker regelrecht naar dwaling en Pantheïsme gevoerd. Voor de Duitse kunst was de drang naar vergeestelijking een stuwende en scheppende kracht bij uitstek. Van nature is de Duitser expressionist; hij bezielt de stof met geestelijke kracht en de uitwendige vormen met innerlijk leven. In Barok en Romantiek viert de Duitse kunst dan ook haar hoogste triomfen en beleeft ze haar gulden tijdperk. De poëtische, zielbeladene ruimte- | |
[pagina 1022]
| |
schepping bereikt haar hoogtepunt in de ruisende en bruisende vormen van de barokke bouwstijl, waarin het trillende leven gans de bouwmassa doorstroomt en men zijn hevige polsslag nog aanvoelen kan tot in het geringste ornamentdetail. Maar de Duitse scheppingsdrang heeft bij voorkeur uiting gezocht in de rythmische kunsten, in lyriek en muziek, want poësie leeft van gevoel en fantasie en het innig gemoedsleven is haar inspiratiebron. Deze kunsten zijn dan ook bizonder aangewezen om de diepste zieleroerselen en de subtielste nuancen van het troebele instinctsleven tot uitdrukking te brengen. Geen volk ter wereld heeft, zoals het Duitse, zijn ziel en zijn diepe wezen gestalte gegeven in lyrische en musicale kunstwerken, en geen enkele natie kan, op het gebied der toonkunst, evenwaardige kunstenaars in lijn zetten tegenover geniale toondichters als Bach, Beethoven, Wagner. Maar barokke geweld ontaardt gemakkelijk tot overdreven pathos en krachtpatserij, terwijl romantische fantasie, elke notie van maat en evenwicht verliezend, zich te buiten gaat aan wansmakelijke misvorming. Menig Duitse kunstenaar vergeet al te licht 'que le colossal n'est pas le beau et que le bruit n'est pas la musique'. Op het jonger gebied der wetenschap blijft de Duitse vorser zelden staan bij het beperkte detailonderzoek. Waar de Fransman bij voorkeur zijn aandacht toespitst op één probleen van een streng-bepaald gebied, streeft de Duitser altijd weer naar synthese. De Franse onderzoeker analyseert, pluist en rafelt uit, om tot een klaar en duidelijk inzicht te komen in een speciaal probleem; de Duitse geleerde tracht de verworven kennis aanstonds te organiseren tot een geheel en hij vindt geen rust vooraleer het wetenschappelijk systeem volledig is opgebouwd. Hier verraadt de Duitse geest dan ook weer zijn zin voor complexiteit, voor innerlijke gebondenheid en Geist des Ganzen. In de taalstructuur vinden we ten slotte dezelfde kenmerken van het volk terug. De gecompliceerde gevoelsmens Luther legde de basis van de Duitse taal in zijn beroemde Bijbelvertaling. Met haar ingewikkelde syntaxis en haar duistere woordenvloed komt ze de vreemdeling voor als een verstrikt en verknoopt kluwen, als de geheimzinnig-bewogen stroom van het bloed. De Fransman verwijt haar gebrek aan logiek en klaarheid. Bij de lezing van een Duits schrijver krijgt men niet zelden de indruk dat hij bang is van klaar en duidelijk te zijn. Komt dit misschien doordat hij de onmacht beseft om met woorden, niet alleen zijn abstracte ideeën maar daarbij nog gans de diepte van zijn vergeestelijkt gevoelsleven uit te drukken? Daartegenover maakt de Franse taal met haar logische structuur, haar zachte en redelijke overgangen, haar eenvoud en klaarheid, bij ons de indruk van een | |
[pagina 1023]
| |
rechte asfaltbaan, van een zeker gericht kanaal, van 'un escalier doux et rectiligne', zoals Taine ze zag.
***
Frankrijk en Duitsland, de denkende geest en het woelige hart van Europa, bezitten beide een geweldige creatieve kracht en een wondere vruchtbaarheid. Een schare roemrijke mannen en een krans van onsterfelijke kunstwerken dankt de wereld aan hen. Beide belichamen in hun kunst- en geestesleven de twee scherpste antithesen, de twee gevaarlijkste antinomieën van de Westerse beschaving. Maar daarom staan ze niet noodzakelijk vijandig tegenover elkaar; geest en hart kunnen vredevol samenwonen in één mens en deze harmonie kan hem tot de hoogste levensadel voeren. De geschiedenis leert dat de schoonste cultuurvruchten gerijpt zijn op de stam waarin deze dichotomie overwonnen en de tegenstellingen tot harmonieuze synthese vergroeid waren. Wat waar is voor de enkeling geldt ook voor de volkeren, en een zo innig mogelijke interpretatie van deze beide cultuuraarden zou Europa aanzienlijk ten goede komen, daar ze elkaar op een merkwaardige wijze aanvullen. Verstandelijkheid of vergeestelijking, raison of Geist, rationalisme of vitalisme, objectieve speculatie of subjectieve beleving, analyse of synthese, realisme of idealisme, naturalisme of expressionisme, klassiek of romantiek, classicisme of barok, Cartesiaans of Faustisch, Apollinisch of Dionysisch, al deze tegenstellingen zijn ten slotte maar varianten, verschillende aspecten belichtend van de eeuwige dichotomie, die van af het begin elke mens, elk volk, elke cultuur en gans het wereldgebeuren beheerst heeft. En elk geslacht spant zich telkens weer in, op haar manier, om die kloof te overbruggen, om die tegenstelling te verzoenen, omdat elk geslacht dit als een levenszaak aanvoelt. Want het wordt steeds duidelijker dat alleen deze samengroei heil kan brengen aan de diep-verscheurde mensheid en de verbrokkelde cultuur. Deze synthese moet nochtans eerst in de mens zelf volgroeid zijn vooraleer zij haar vruchten naar buiten kan afwerpen; dat is de betekenis van de roep, de eeuwige lenteroep der geslachten om een nieuw, om een integraal humanisme. Noch met rationele krachten alleen, noch met uitsluitend irrationele middelen kan de mens het volle, rijke leven opbouwen. Geest verstart en verstijft zonder hart en gemoed; levensdrift, élan vital wordt brutaal en verspilt zijn kracht zonder de leiddraad der rede. Alleen de synthese van beide krachten kan de nieuwe mens en het nieuw humanisme vormen der komende geslachten. | |
[pagina 1024]
| |
Wij in de Nederlanden, - historisch kruispunt van twee grote Europese culturen - uiterst voordelig geplaatst om beider rijkdom te assimileren en beider geest te begrijpen, om hun hoekigheid af te ronden en hun eenzijdigheid op te lossen, wij hebben als taak deze levens- en cultuursynthese voor het nieuwe Europa te helpen smeden. Mochten wij er ook in slagen - onze geschiedenis getrouw - al hun diep-menselijke waarden innig te versmelten met de bovennatuurlijke krachten en waarden van ons traditievaste Christendom, dan wordt dit wellicht de triomf van een integraal christelijk-humanisme. Aan deze assimilatiekracht en aan dit synthetisch vermogen danken wij trouwens in grote mate onze nationale grootheid en roem. Werden een Ruusbroec, een Erasmus, een Rubens, een Rembrandt en een Vondel in deze school niet gevormd? Daaruit moet nu nog redding komen voor ons oude continent, want slechts een Europa, uit deze dubbele synthese geboren, kan de lichtende geest en het kloppende hart blijven van de beschaafde wereld. |
|