| |
| |
| |
[1948, nummer 8]
Protestantisme en Katholicisme
door J. van Heugten S.J.
Wat katholieken gewoonlijk treft, wanneer zij een gelovig Protestant, een traditiegetrouw volgeling der reformatie ontmoeten, is: zijn gegrepen zijn door het Woord Gods. Die verering van het Woord wortelt zo diep, dat een genuïen Protestant, in het uiterste geval, heel veel, om niet te zeggen alles, zou kunnen prijsgeven en laten verzinken, gewoonte en traditie, desnoods kerk en gemeenschap, mischien zelfs Calvijn en reformatie, mits hem slechts zijn bijbel gelaten wordt, het Boek dat het eerste en laatste, het hoogste en uiterste woord spreekt, het onaantastbare Woord Gods. Dit is zijn Alpha en Omega, zijn mystiek, de cardo zijner wereld en alles, alles moge aan het wankelen slaan en ineen te storten dreigen, hier vindt hij zijn hartstochtelijk beleden en trouw-bezworen levensgrond, het Woord van Gods Openbaring.
Het is wel merkwaardig, dat na het uitvinden der boekdrukkunst, toen het boek gemeengoed geworden was, hèt Boek ook tot uitsluitend levenscompas der mensheid verheven werd. Het zou een anachronisme geweest zijn in de vijftien voorafgaande eeuwen het in een boek besloten Woord Gods tot een zo geïsoleerd en exclusief lichtbaken te proclameren. Voor die Christen geworden massa's primitieve mensen, die levenslang geen boek in handen kregen, die horen en zien moesten en wien langs zintuigelijken weg de Christelijke ideologieën moesten bijgebracht worden, zou het Woord Gods in Protestantsen zin een ontoegankelijke ivoren toren geweest zijn.
Het is de eeuwenoude strijd der Protestantse kerken, het beginsel, waaraan het Protestantisme zijn ontstaan dankt, het recht van beroep namelijk op het onvervalste Woord Gods, te besnoeien en te beknotten. Al de afbrokkelingen en secte-vormingen, al de kerkverkavelingen en 'herstelde verbanden' zijn het natuur-noodzakelijke gevolg van het beginsel, dat aan de reformatie het aanzijn gaf. Wie zijn volgelingen een boek in handen geeft, al is dit zelfs het door God geïnspireerde boek, met het corollarium: 'dit boek bevat de absolute norm, en alles, werkelijk alles daarbuiten of daaromheen staat onder die norm'! zaait onkruid op zijn akker, niet door het boek, maar door het corollarium. Geen enkel boek, dat onbeschermd aan zich zelf wordt overgelaten,
| |
| |
ook de Bijbel niet, weerstaat aan de verwerende invloeden van den tijd. De inzichten en tendensen der mensen wisselen met de cultuurgetij den en ook het Boek ondervindt daar de gevolgen van. Al zal geen oprecht Protestant het beginsel huldigen van het 'vrije onderzoek' zonder meer, allen huldigen het beginsel van het alles primerende en dominerende Woord Gods, vastliggend in de Schrift, zelfs al wordt er tot versteviging der stelling het 'verstaan volgens bepaalde Belijdenissen' of een andere formule bijgevoegd. Ook die Belijdenissen, evenmin als de kerken, de synode, de formulieren van eenheid etc. zijn niet het Woord Gods en vallen min of meer onder dat zo reformatorische begrip: menselijke inzettingen.
De reformatoren en al wie reformatorisch dachten, ontleenden het recht om zo te denken (of meenden dit te ontlenen) aan de volstrekte gesteldheid der Kerk onder Gods Woord. Zij konden dus niet anders dan ook him kerk volstrekt onder dit Woord stellen en het is dit verzwakte, dit bloedloze en fletse kerkbegrip dat 'la grande misère' der Protestantse kerken uitmaakt. Het zijn niet zozeer de 'Grandes Thèses' der Protestantse theologie, de sola-fides-leer, de Lutherse rechtvaardiging, de verdorvenheid van den mens, de ontkrachting der Sacramenten, de ontzinnelijking der religie, die op den duur het karakter van het Protestantisme bepaald hebben, als wel de verminking van het kerkbegrip. Niets doet, vooral in den Calvinistischen tak der reformatie, het sectarische en scheurmakerige van het Protestantisme voortdurend zo onbedwingbaar aan het licht treden als juist deze met zorg behoede praevalentie van het zuivere Woord Gods.
Er ligt een eigenaardige tragiek in het vurige verlangen van zoveel voorbeeldige Protestantse Christenen naar eenheid, naar de 'Una Sancta', naar opheffing der verdeeldheden, om Christus als-het-ware wederom te bekleden met het als een geheel geweven kleed zonder naad, waarover de soldaten het lot wierpen. Toch moet het ieder denkend mens duidelijk zijn, dat deze eenheid volkomen illusoir zal blijven, dat alle gesprekken der kerken onderling bij voorbaat onvruchtbaar zijn, zolang er niet een instantie aanvaard wordt, die deze eenheid enigszins kan waarborgen en bestendigen. Het zuivere Woord Gods op zich zelf kan deze instantie niet zijn: dit hebben vier eeuwen Protestantisme wel geleerd.
De leerstellige kloof tussen Katholieken en Protestanten is sinds Calvijn zeker niet versmald. De orthodoxe Calvinist denkt nog even reformatorisch als de schrijver der Institutio Religionis Christianae en de voorraad van in zijn oog menselijke inzettingen en vrome aangroeisels, waartegen zich zijn protestants instinct
| |
| |
met kracht verzet, is in de voorbije eeuwen nog vermeerderd. De wederzijdse waardering tussen Protestanten en Katholieken moge in plaats getreden zijn van de vroegere rancune's en verketteringen, de ideologische tegenstelling bestaat nog onverzwakt voort. Er ligt iets verwonderingswekkends in de vasthoudenheid en consequentie van het zogenaamde reformatorische denken. Terwijl het Protestantisme aan allerlei ondermijnende philosophieën de vriendenhand kan reiken, terwijl het de wonderlijkste werelden levensbeschouwingen binnen zijn muren kan dulden, terwijl het de menselijke rede ongeveer alle betrouwbaarheid kan ontzeggen en alles, denken en willen en streven, in den ban der algemene verdoeming slaan, heeft het deze reformatorische gezindheid ten opzichte der Katholieke Kerk steeds beginselgetrouw gehandhaafd. Elk orthodox gelovige heeft zijn protesten gereed tegen een aantal 'verbasteringen' in het Katholicisme, en deze protesten verschillen maar weinig van die der oerreformatoren. Hij koestert zijn protesten echter niet alleen tegen het Katholicisme, ook tegenover de eigen kerk en de eigen gemeenschap staat hij wonderlijk critisch. Men krijgt zelden een protestants geschrift in handen, waarin de vrijmoedige en critische toon tegenover de eigen kerk niet opvalt. Verblind en kortzichtig ten opzichte van het eigene is de doorsnee-protestant zeker niet. Hij is zich de stelling zijner kerk onder het Woord Gods terdege bewust. De onderworpener en minder critische houding der Katholieken tegenover hùn Kerk hangt weer samen met hun geheel andere kerkopvatting.
De theologische grondstellingen der reformatie, die wij boven noemden, aan te tasten of te betwijfelen zal geen weldenkend Protestant invallen. Hier blijkt hoe sterk ook in het Protestantisme ondanks alles de traditie is. Dit hervormingsbezit, dat de eerste reformatoren uit den Bijbel te puren meenden, blijft de reformatorische kroonschat, waaraan geen schennende hand raken mag. Nog altijd leert de protestant de cola-fides-leer, de onvruchtbaarheid der werken, het loutere symboolkarakter der sacramenten, ook der Eucharistie, de volstrekte zondigheid en verdorvenheid der mensennatuur etc. met onwankelbare zekerheid uit de Schriftuur. Men zou zeggen: hoe is het mogelijk, dat zo critisch gedresseerde lezers, die zo'n scherp oog hebben voor hun kerkzwakheden en de eigen verzuimen, die zo gewillig de hand in eigen boezem steken, die met zo'n hartelust theologiseren, deze enormiteiten, welke aan vijftien eeuwen Christendom onbekend waren, voetstoots aannemen. Zo zijn er meer mirabilia in het Protestantisme, waarover men zich tevergeefs het hoofd breekt.
| |
| |
Zo wilde het Protestantisme de religie der zuivere innerlijkheid worden en het heeft haast niets aan kunst of mystiek voortgebracht. Het heeft den Bijbel op een allerhoogsten troon geplaatst, en uit den boezem van het Protestantisme is de destructieve Bijbelcritiek geboren. Het heeft een neiging de natuurlijke rede te wantrouwen en toch heeft het vaak de wetenschap als een ongemuilkorfde 'aper de silva' den wijngaard laten omwroeten. Het Calvinistisch Protestantisme vooral heeft altijd een wereldvijandige levenshouding aangekweekt, maar tevens heeft het zich in zeer wereldse situaties weten in te nestelen en thuis te voelen. Er is nog iets eigenaardigs in dit Protestantisme. Het heeft zijn Christendom ontdaan van alle ascese, van allerlei claustraals en monachaals, het heeft allen wierookgeur en kaarsenwalm verdreven, alle kleur en klank weggevaagd, alle boete en liturgie uitgebannen, maar daarmee ook de sfeer van zoveel eeuwen Christendom vernietigd. Het heeft gedaan als de zeven magere koeien uit den droom van den Pharao, die de zeven vette koeien opslokten zonder er zelf dikker op te worden. Er is geen sfeer in dit Protestantisme, of men moet sfeer noemen het besef van te leven in de schaduw van enige ontzettende waarheden, op den rand van uitverkorenheid of verworpen-zijn. Ik heb hoge bewondering voor het Christelijke leven van ontelbare Protestanten, die ons Katholieken, voortdurend beschamen, maar hun leven lijkt meer op de tocht van Elias naar den berg Horeb dan op de terugkeer der Emmausgangers naar Jerusalem. De eigenlijke Protestantse sfeer wordt gevonden in die typische piëtistische kringen en conventikels, die zich in gereformeerd milieu zo vaak gevormd hebben en waar het religieuze gevoel zo rijke verzadiging vindt.
Het zijn juist de dingen die sfeer scheppen in het Katholicisme, die de ref ormatoren verwoed bestreden en uitgebannen hebben, al dat kleur- en klankrijke, dat ruisende en meeslepende, dat zin en gemoed bekorende, dat een eeuwenoude Kerk in haar lang verleden verzameld en uitgepuurd had, dat zich in zijn schoonste vormen tot kunst styleert en het religieuze gemoed onweerstaanbaar in zijn ban slaat. Dat er ten tijde dier reformatoren veel schone schijn heerste en het symbool dikwijls voor de werkelijkheid gehouden werd, moge waar zijn, even waar is het, dat het Calvinisme het Christendom van veel luister beroofde. Het achtte in zekeren zin de Maria's in haar zwijgende contemplatie of met haar geurige balsems overbodig en gaf de voorkeur aan de bezige Martha's. Het ontvolkte de verbeelding der kunstenaars doordat het een verbeeldingsloze religie schiep. Wie in vroeger tijd een aanbidding van het Lam of der Eucharistie wilde
| |
| |
schilderen, kon zich vermeien tussen Heiligen en Bisschoppen, monniken, kluizenaars, maagden en martelaressen, een bont en bewegelijk gezelschap: wie iets dergelijks, voorzover de hervormde ideologie dit had toegelaten, later had willen voorstellen, had zijn doek allicht met gebefte en getabberde dominee's moeten bevolken, wat een minder pittoresk effect zou gehad hebben. Daarom schilderden de Hollanders liever Schuttersdoeken en binnenhuisjes.
De typische vertegenwoordiger, de exponent van het Protestantisme is de bedienaar des Woords, de predikant, de dominee, in veel hogere mate dan de Pastoor dit is van het Katholicisme. Deze laatste staat niet alleen: de pater, de monnik, de missionaris, de kloosterzuster vertegenwoordigen, ieder op eigen wijze, een bepaald aspect van de Katholieke Kerk, terwijl de dominee als ambtsdrager nauwelijks iemand boven of onder zich heeft. De dominee, dit beschaafde, welwillende, werelds gecamoufleerde type, is een merkwaardig verschijnsel in het latere Christendom. Zich de Apostelen des Heren in de gedaante van monniken of gebaarde missionarissen voor te stellen zou niet moeilijk vallen, maar hen in het uiterlijk van twaalf dominee's te aanvaarden, zou onmogelijk wezen. De afstand tussen den dominee en Sint Paulus lijkt mij wel zo groot, dat negentien eeuwen Christendom dien niet overbruggen kunnen. Er was en is in het Christendom zo iets als een handoplegging en men kan dien afstand gesymboliseerd zien in de handoplegging, waarvan Sint Paulus spreekt en die een genadegave, een charisma, schenkt tot opbouw en bevestiging der gemeente. Handen die een charisma, een genadegave verlenen: heel de Protestantse wereld huivert voor dit religieuze materialisme, terwijl het toch niet zover afstaat van het Evangeliebericht, dat Jezus een kracht ter genezing van zich voelde uitgaan. De Handelingen der Apostelen en de brieven van Paulus staan vol van dit religieuze materialisme, dat culmineert in Handelingen 19, waar de gelovigen 'de doeken en gordels, die (Paulus') lichaam hadden aangeraakt, op de zieken legden en de kwalen verlieten hen'.
Waar men zo denkt en handelt, moeten, nog afgezien van de wijdingsmacht, figuren voorkomen die men zich graag de handen laat opleggen, figuren van wier handen invloed en zegen uitgaan. Het is deze gevoels- en gedachtewereld, zo diep wortelend in het oer-Christendom, die het Protestantisme radicaal heeft afgesneden en waar het den dominee afwerend voor plaatste zoals de Engel met het vlammenzwaard stond voor het gesloten paradijs. Het begrip der zegenende handen, zo oermenselijk, zo oer-Bijbels, zo oer-Christelijk, is het Protestantisme in wezen
| |
| |
vreemd, ook al zullen daar wel eens zegenende handen geheven worden. De Dominee is tenslotte, ondanks alle persoonlijke voortreffelijkheden, ondanks zijn innig Christen-zijn, een te profane figuur, een te nuchtere realiteit, te zeer ontdaan van zoveel eeuwen wij ding en sfeer dan dat men zich door hem de handen zou laten opleggen.
Hier zien we weer een dier vele paradoxale verschijnselen in het Protestantisme, dat het namelijk enigszins profaan werd ondanks zijn intense onwereldsheid, zoals het vaak rijkdommen verzamelde ondanks zijn wezenlijke afkeer van weelde en zoals het in veel humane en seculiere dingen toegefelijk is ondanks zijn scherpstelling tegenover mensennatuur en wereld. Was het Puritanisme bijvoorbeeld een uitwas van zijn onwereldsheid, de vrijzinnigheid is er een van zijn profaanheid. Het Protestantisme mist dikwijls evenwicht en maatgevoel, het mist een vaste natuurlijke basis voor zijn denken en heeft lacunes in zijn theologie. Ook daardoor zijn de mogelijkheden tot afwijkende groepsvorming talrijk en staat het vaak radeloos tegenover nieuwe levensproblemen. Daardoor ook maakt het licht een dynamischen indruk tegenover het meer statische Katholicisme. Het treedt niet op met die innerlijke zekerheid der Katholieke Kerk en ondergaat heviger, althans in zijn individuele belijders, de spanningen des tijds. Te leven in spanningen en in bereidheid tot geestelijke worstelingen is zelfs de gewone Protestantse geloofshouding en zo komt het moeilijk tot contemplatie en mystiek. Zo kon het Calvinistische Protestantisme wortel slaan in de actieve handelsvolken van West-Europa en een voorkeur aan den dag leggen en aankweken voor democratie.
***
Zo is het begrijpelijk dat het hedendaagse Protestantisme, hoewel het zijn agressiviteit heeft afgelegd en in den duur van vier eeuwen de beide confessies elkaar leerden verdragen, nog zeer critisch en afwijzend staat tegenover het Katholicisme, wat diens leer en praktijk betreft. Wanneer dan ook het maandblad Wending, dat geredigeerd wordt door een groep gematigd orthodoxe Protestanten, die de volstrekte souvereiniteit Gods in Jezus Christus erkennen, en belijden dat Christus de Heer is, zijn Januari-nummer van dit jaar geheel wijdt aan het Rooms-Katholicisme, dan is de instemming met Katholieke standpunten en praktijken ook maar zeer sporadisch, de critiek en afwijzing doorlopend. De aandacht der auteurs is gevestigd niet zozeer op de leer en de
| |
| |
innerlijke samenstelling als wel op den stand van zaken, den arbeid, de strategie der R.K. Kerk en op de ontmoeting met Rome op cultureel, politiek en sociaal gebied. De schrijvers huldigen niet de beginselen van het Gereformeerd noch van het Nieuw-Protestantisme; zij staan allen een radicale solidariteit met de wereld voor. Zij zijn dus anti-Barthianen en gematigde, enigszins humanistische Calvinisten, die beseffen dat ook het culturele en sociale niet los staat van de religie. Zij willen in dit nummer de dingen niet onnodig scherp gesteld zien, hoewel zij zich bewust zijn van een conflict, een diep en vérreikende controverse met de Katholieke Kerk.
De inleider, Dr. J.M. van Veen, vertroebelt echter al aanstonds enigszins het standpunt door neer te schrijven: 'De bouw van de Kerk en van de Katholiciteit moet zich naar Reformatorisch belijden schikken onder de bouw der Openbaring. Ziedaar wat ons in conflict met Rome brengt'. Waarop Rome onmiddellijk zal antwoorden, dat ook volgens haar de bouw der Kerk en der Katholiciteit zich moet schikken onder de bouw der Openbaring en dat hier nog geen enkel conflict ligt. De Kerk van Rome zal zich in eeuwigheid niet onttrekken aan de onderschikking onder de bouw der Openbaring, zij zal zich alleen onttrekken aan de onderschikking onder het Protestants verstane Woord Gods. Maar de vraag is of dit Protestants verstane Woord Gods de zuivere en volledige Godsopenbaring is.
Het tijdschriftnummer werd samengesteld ter informatie allereerst, maar ook opdat het moge dienen 'tot ernstige bezinning, tot scherpe zelfcritiek en tot heilzame verontrusting. Wij verwachten echter ook, zegt Dr. van Veen, dat het gesprek tussen Rome en ons erdoor bevorderd worde', en verder spreekt hij over 'het hartstochtelijke verlangen naar de verwerkelijking op aarde van de Una Sancta'. Hoe troosteloos het ook klinke, ik geloof niet dat er ooit een heilzaam gesprek tussen Rome en een werkelijk reformatorisch georiënteerde mogelijk is of dat ooit de Una Sancta beiden in zichtbaar verband zal omvatten. De moeilijkheid dat beiden zich door de Openbaring verplicht achten aan hun essentialia vast te houden - en dit blijft zolang de Kerk de Kerk en de Reformatie de Reformatie is - is onoplosbaar. Alle samenspraak is tot onvruchtbaarheid gedoemd zolang de zo bewonderenswaardige bereidheid der Protestanten tot zelfonderzoek zich niet uitstrekt tot de reformatorische beginselen. Wat dit Wending-nummer biedt is te disparaat, te onsamenhangend, te weinig gezien en gerangschikt vanuit één gezichtshoek om een bevredigend geheel op te leveren. Dr D. Tromp is de enige die een zuiver theoretische bijdrage schrijft met zijn opstel over
| |
| |
Natuur en Genade. Wel blijkt, ook uit de artikelen der overige schrijvers, dat in de praktijk hier een der kerngeschillen tussen Protestanten en Katholieken ligt. De Katholieke Kerk staat zoveel tegemoetkomender tegenover het natuurlijke, zowel in het individu als in staat en gemeenschap, wat haar activiteit en penetratie-vermogen ten goede komt, dan het Protestantisme dat van huis uit alles onder den vloek der zonde slaat en met de dingen dezer wereld vaak geen weg weet.
En toch is hier het wonderlijke, wat Protestantse auteurs gemakkelijk ontgaat, dat de Katholieke Kerk veel minder vertrouwen toont in de menselijke natuur dan welke Protestantse kerk ook. Vandaar al die voorzorgen om haar volgelingen te behoeden en te beschermen, wat Protestanten gewoonlijk verklaren als bemoeizucht bij de Kerk en kuddegeest bij de gemeente. Het is ten slotte niet veel anders dan de toepassing van een ook zuiver Protestants beginsel, de gevallen mensennatuur voor het kwade te vrijwaren. De Protestantse Kerk belijdt de grenzenloze verdorvenheid van den mens, maar stelt in de praktijk een nogal stevig vertrouwen in dienzelfden mens.
Ook hier is weer de anders geaarde Protestantse kerkopvatting van invloed. Een kerk die bindende macht over de gewetens oefent, die concrete voorschriften en aanwijzingen geeft voor allerlei levensverhoudingen, druist in tegen het gevoeligste reformatorische instinct. De kerk moet zich aan haar profetische predikende taak houden, doch mag niet een alomvattende allesbeïnvloedende geestesmacht wezen. Het is merkwaardig hoe eensgezind de schrijvers dezer artikelen met aanvankelijke bewondering naar de diep inwerkende kracht en het penetratievermogen der Katholieke Kerk opzien, doch hoe het reformatorisch instinct zich bij allen te weer stelt om in hun kringen een dergelijke activiteit af te wijzen. De concrete wijsheid der Kerk zien zij liever vervluchtigd in typisch Protestantse vaagheden en algemeenheden, vaagheden waardoor het Protestantisme vaak zo moeilijk den overgang vindt naar de concrete houding of daad.
Dit illustreert deze aflevering van Wending op treffende wijze. In vele toonaarden wordt hier het opdringen van Rome's invloed en 'macht' beschreven en tevens de klacht geuit over het achterblijven en verzaken der eigen kerken, telkens echter met de bijverzuchting dat deze kerken het anders, christelijker, geestelijker moeten aanleggen. Nu ligt er in dit oordeel van buitenstaanders, zelfs van welwillende buitenstaanders, niets verwonderends. De inwerking der Kerk op mensheid en samenleving moet verwezenlijkt worden, ten dele althans, door mensen en zal in dit opzicht altijd veel gebrekkigs en afkeurenswaardigs met
| |
| |
zich brengen. Elk verstandig Katholiek is ervan doordrongen, dat het menselijk aspect zijner Kerk ontstellend veel droevigs te aanschouwen biedt, dat het 'Lichaam van Christus' door de eigen ledematen het ergst verscheurd wordt en dat de belijders van andere confessies, die hij voor afgescheidenen houdt, hem voortdurend ten voorbeeld zijn, doch bij dit alles blijft hij zich bewust, dat deze Kerk de belofte heeft en de vervulling, dat zij door den Geest bezield wordt, dat in haar de Heiligen opbloeien, dat Jezus Christus zelf in haar voortleeft. De buitenstaander die dit niet erkent, zal haar altijd als een mensenschepping beschouwen en haar als zodanig beoordelen. Zo kan Dr. H. Berkhof in zijn artikel over Rooms-Katholieke Theocratie neerschrijven: '(de Katholiek) is geroepen om altijd en overal door een rusteloos machtsstreven aan de heerschappij der Kerk en zo aan de Heerschappij Gods mede te werken'. Sint Franciscus of de H. Pastoor van Ars of Benoît Josef Labre, die toch voortreffelijke Katholieken waren, zouden zich de ogen uitgewreven hebben, als zij dit lezen. En Thomas van Aquine zou van zijn Nijmeegs piédestal gestort zijn, als hij in hetzelfde stuk te lezen kreeg:' (dat de R.K. Kerk) niet op de wijze der Reformatie het geloof ziet als een werk des Heiligen Geestes, maar als een redelijke acte'. Deze enormiteiten hadden in dit Wending-nummer niet mogen voorkomen. Dat iets tegelijk het werk van den H. Geest en een redelijke acte kan zijn, schijnt er bij Dr. Berkhof niet in te willen. Ik zou hem echter willen vragen of de belijdenis van Petrus bij Caesarea Philippi: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God' niet tevens een buitengewoon redelijke acte was. Ik geloof niet dat de H. Geest met de redelijke acten der mensen gemakkelijk in conflict raakt.
Zo staan er meer onhoudbaarheden in Dr. Berkhofs verhandeling, zoals trouwens in de meeste dezer artikelen. Vooral keert telkens de angst terug dat het bij een Katholiek staatsbestel gedaan zou zijn met de vrije uitoefening der Protestantse religie. Dit is inderdaad een delicaat geval, dat echter gezien moet worden in het licht des tijds. Zowel Protestanten als Katholieken hebben elkaar tijdelijk en plaatselijk van de vrijheid beroofd. Verschillende cultuurperioden brengen, buiten alle religie om, een geheel verschillende vrijheidsidee mede, en het getuigt niet van wijsheid de vrijheidsidee der hedendaagse West-Europese democratieën aan vroegere eeuwen als norm en maatstaf aan te leggen. Ook de Katholiek is een kind van zijn tijd en huldigt, bij behoud van den Katholieken geloofsinhoud, de gangbare ideeën zijner cultuurperiode. Er is echter geen enkel geloofsvoorschrift, dat de politieke onderdrukking van andersgelovenden oplegt.
| |
| |
Een ander schrikbeeld van meerderen dezer auteurs is de Maria-verering, waarbij onherroepelijk op het 'medeverlosserschap' der Moeder Gods als het uiterste van anti-schriftuurlijkheid wordt gewezen. Zelfs een zo waarderend toeschouwer als Prof. G. van der Leeuw kan het niet laten hier van 'de binding aan de moeder', van 'deze gedoopte Magna Mater' en van 'godslasterlijk' te spreken en neer te schrijven: 'God de Vader heeft er natuurlijk zijn plaats, zij het wellicht naast God de Moeder'. Als nu het groene hout onder de Protestanten, waartoe deze auteur zeker te rekenen is, reeds zo schrijft, hoe zal dan het dorre dat in dit tijdschrift niet aan het woord komt, over Rome denken en schrijven? Van der Leeuw behandelt het culturele aspect van beide confessies en vloeit over van lof voor den culturelen invloed van het Katholicisme in tegenstelling tot de Protestantse kerken. Maar telkens volgt het getuigenis: non tali auxilio, zo als Rome te werk gaat, moeten wij het niet doen. Dan nog liever geen invloed. Rome is tenslotte een machtsinstituut geworden.
Van der Leeuw lijkt mij ook de onafhankelijkste, het meest de vrijzinnigheid naderende dezer schrijvers. Zijn uitspraak: 'Wij, gereformeerden, zijn catholieke christenen. Wij zijn dat op hervormde wijze. Al het catholieke is het onze. Wij aanvaarden het onder voorbehoud, zoals wij ook de reformatorische aanvaarding en afwijzing onder voorbehoud aanvaarden. Want het kan er een christen nooit om te doen zijn “goed rooms” of “goed gereformeerd” of “goed Luthers” te zijn. Hij behoort alleen een goed christen zijn. En hij kan dit slechts op zijn eigen wijze. Wat de Kerk, wat zijn kerk hem leert, zal hem voorlopig den weg wijzen. Maar toch alleen voorlopig.' Ik betwijfel of de meeste orthodoxe Protestanten dit onderschrijven zullen. Wat hij verder zegt over de Katholieken, dat zij namelijk den indruk maken 'dat de stricte eerlijkheid tegenover zich zelf en anderen bij roomsen niet zo vanzelf spreekt als bij niet-roomsen' moge waar zijn, maar is dit niet eer een gevolg van hun twee, drie eeuwen lange achteruitzetting in Nederland dan van hun Katholiek-zijn?
Prof. van der Leeuw schermt graag met het 'catholieke' patrimonium, dat alle confessie's uit de oude Kerk hebben overgeërfd. Dit is echter meer romantiek dan werkelijkheid. Zou zich een Christen-tijdgenoot van Augustinus, van Karel de Grote, van Eernardus of van Thomas in een Protestantsen kerkdienst hebben thuisgevoeld? Dat hij zich onmiddellijk bij een katholieke processie zou hebben aangesloten, lijdt wel geen twijfel. Zijn bewering dat 'de Roomse kerk, zoals wij die kennen, de Kerk is, niet van Dominicus of Franciscus, zelfs niet zonder meer van Thomas
| |
| |
en de scholastiek, maar van het Barok en de Jesuïeten' is meer een boutade dan een diagnose. Zo had een veertiende-eeuwse van der Leeuw kunnen zeggen: 'De Kerk, die wij kennen, is niet meer de Kerk van Anselmus of Hildebrand, maar van Thomas en de Dominicanen'.
De beschouwingen van Dr Tromp en Prof. van der Leeuw lijken mij de belangrijkste en principieelste uit het Wending-nummer en bevatten in nucleo wat in de overige artikelen meer gedetailleerd wordt uitgewerkt. Ook volgen er nog kortere of langere verhandelingen over het Katholicisme in de U.S.A., Het Vaticaan en Oost-Europa, het Protestantisme in Spanje en de Katholieke Kerk en het Anglicanisme. De 'dingen worden hier inderdaad niet onnodig scherp gesteld' en de algemene toon is welwillend en waarderend. Tocht blijkt ook uit dit irenische boekje de onoverbrugbaarheid der kloof die ons scheidt: zolang het niet graduele, maar essentiële verschil in kerkopvatting blijft bestaan, is alle 'gesprek' nutteloos.
|
|