| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
W. GROSSOUW, Pour mieux comprendre Saint Jean. - Bibliotheca Mechliniensis 10. Desclée, De Brouwer, 1946, 128 blz.
In deze fijn-besnaarde studie van de Joanneïsche gedachtenwereld, wijdt Prof. Grossouw zijn aandacht aan de eigenaardige vormgeving (de plechtige eentonigheid': p. 18; de nog zintuigelijke levendigheid der ideeën: p. 20), en de hoogst persoonlijke inhoud van het vierde Evangelie. Na de begrippen van a licht', 'leven' en 'liefde' te hebben uiteengezet, belicht de auteur Christus als het centrum van het vierde Evangelie; achtereenvolgens beschouwt hij den Logos, den Zoon, den Heiland en diens tegenstrevers. Een laatste hoofdstuk is gewijd aan de christelijke levensopvatting.
Wat treft in deze vulgariserende inleiding op Joannes, zijn de rake peilingen naar den geest van het vierde Evangelie, naar 'de speciale logiek van het getuigenis' (p. 23), naar 'de dramatiek van het wereldgebeuren, in grootse antinomieën' (p. 31), naar 'de psychologische structuur van de gnose' (91). Verder zijn uiterst belangwekkend de beschouwingen over het christelijke leven als een 'wandelen in het licht' (p. 34), over goddelijk-geschonken 'agapâ' tegenover de natuurdrang van den 'erôs' (p. 44), over de ongescheidenheid van het theandrische (p. 56), en over de eenzijdigheid van den 'Christus van het geloof' bij Joannes (p. 61).
J. De Fraine
Dr J. KROON S.J., Er staat geschreven. 397 Bijbelvragen beantwoord. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1946, 406 blz., ingen., Fr. 100.
Schrijver formuleert zelf zijn doel als volgt: een kort en paraat antwoord verschaffen op de moeilijkheden, die een bijbellezer ontmoet. Meteen heeft schrijver het probleem, dat inhaerent is aan het schrijven van dergelijk boek, in al zijn scherpte gesteld, en zelf bij voorbaat de weg aangewezen, die de kritiek bij het beoordelen van zijn werk kan inslaan. Het is immers al te duidelijk, dat er talrijke teksten zijn, waarop een 'kort en paraat' antwoord uiteraard onmogelijk is. Vele van die teksten zijn voor meer dan één uitleg vatbaar. In dat geval heeft de schrijver de meest voor de hand liggende weg gekozen: de verschillende meningen naast elkaar citeren met voor en tegen.
Vakspecialisten zullen menig antwoord al te simplistisch vinden, en zullen van oordeel zijn, dat de opzet van het boek, gezien de complexiteit der behandelde stof, een gewaagd iets is. Ons wil het voorkomen dat deze opzet gewettigd is, omdat het tegemoet komt aan de moeilijkheden van menig ontwikkeld, zij het dan niet in bijbelteksten gespecialiseerd, gelovige. Toch is de schrijver van een zekere te ver gedreven simplificatie meer dan eens niet vrij te pleiten.
Het boek bevat drie delen: 1. Vraagstukken van algemene aard betreffende bijbel, bijbelcritiek en inspiratie; 2. De Boeken van het Oude Testament; 3. De Boeken van het Nieuwe Testament, waarvan de meest voorkomende moeilijkheden worden besproken.
L. Mestdagh S.J.
Augustin BEA S.J., Le nouveau Psautier latin. - Desclée, De Brouwer, Paris, 1947, 210 blz.
Deze studie over de nieuwe Latijnse Psalmenvertaling van het Pauselijk Bijbelinstituut te Rome, is bedoeld als een soort pleidooi pro domo. De voorzitter der vertaalcommissie, de Z.E.P. Augustin Bea, behandelt de antecedenten, de cri- | |
| |
teria en de geest van zijn vertaling, om zodoende misvattingen en ongegronde beoordelingen van het werk te weerleggen. Hij onderstreept terecht de wil van Z.H. Paus Pius XII, om tot een klare, voor klassiek gevormden verstaanbare weergave van de geïnspireerde grondtekst te komen (p. 119). Deze 'allerheiligste en allerdringendste wet, om trouw weer te geven wat de H. Geest zelf door de mond van de Psalmist gezegd had' (p. 97), brengt mede, dat eerbiedwaardige teksten wegvallen (p. 98), verklaart de egaalheid der vertaling (p. 102), soms de afwezigheid van poëzie (p. 178), de opoffering van taalkundige archeologie (p. 153), de ontstentenis van elk 'Ciceroniaans fanatisme' (p. 123), of van elk 'literair spel' (p. 132).
Het wil ons voorkomen, dat een 'echte vertaling' niet alleen beoogt 'een verzorgde exegetische studie, om de meest ware zin op te sporen' (p. 117), maar tevens een zekere poëtische of rhythmische zwier en elegantie in de getrouwheid. Misschien betreuren de critici de afwezigheid van deze laatste eigenschap, vooral diegenen die naar Augustinus' woord, gebonden zijn door de 'consuetudo cantantium' (p. 137). Alleszins is het de moeite waard om te zien, hoe de vertaalcommissie, onder de kundige leiding van haar Voorzitter, zich geen inspanning heeft gespaard, om zoveel mogelijk de standpunten te verzoenen; waarin zij, naar het algemeen gevoelen, uitstekend is geslaagd.
J. De Fraine
Dr Jos. KEULERS, Waar Jezus leefde. Een reis door Egypte Palestina en Syrië. - J.J. Romen en Zonen, 1947, 304 blz., ingen., Fr. 110, geb. Fr. 130.
Deze vierde druk van Professor Keulers' prettig en leerrijk werk verschijnt onder een geheel nieuw voorkomen. De letter is aangenaam, de illustratie keurig. Van het standpunt van den lezer uit mag het een geluk heten, dat de vernieling van zetsel en cliché's der vorige drukken een zo aantrekkelijke herdruk tot gevolg hadden.
J.V.
L. CERFAUX Chan., La voix vivante de l'Evangile an début de l'Eglise. - Collection 'Lovanium'. - Casterman, Tournai-Paris, 1946, 189 blz.
In dit rijpe en diepzinnige boek deelt Kan. Cerfaux zijn persoonlijk inzicht mede in het ontstaan der Evangelies. Terecht trekt hij de aandacht op de 'levende stem' van het Evangelie, d.i. op de mondelinge prediking of catechese, waardoor de drie eerste christen generaties gevoed zijn. De sporen van dit oorspronkelijk onderricht zijn nog te vinden o.m. in de apocriefe Evangelie-literatuur, op een ogenblik dat de geschreven Evangelies reeds hun burgerrecht in den canon hadden verkregen.
Zeer belangwekkend is de schets, die gegeven wordt van de vier canonische Evangelies. Niet iedereen zal akkoord gaan met Prof. Cerfaux' thesis over de prioriteit van Matthaeus; maar de idee van het 'evangelie der leerlingen' bij Lucas, of van 'den leerling' bij Joannes (in tegenstelling met het 'evangelie der twaalf' bij Matthaeus en bij Marcus) verdient wel bijval te oogsten. Wat gezegd wordt over het secundair karakter der kindsheidsverhalen bij Mt., over de 'typologische wet' in de vlucht naar Egypte b.v. (p. 53), of over de rol van het vierde evangelie om te isoleren en te preciseren, werpt licht op lastige problemen.
De katholieke exegese wint in deze vlot geschreven studie een heerlijke uiteenzetting van de stuwende bezieling onzer Evangelies. Hun levend getuigenis voor het voortklinken in den tijd van het 'Woord Gods' wordt hier op een treffende wijze belicht.
J. De Fraine
René THIBAUT S.J., Le sens de l'Homme-Dieu. - 'Museum Lessianum - Section Théologique', no 37, 2de druk, L'Edition Universelle, Brussel, 1946, 168 blz.
Uitgaande van het feit, dat de sluier, die Christus' Godheid bedekt, en dus het geloof in Hem bemoeilijkt, dichter is en minder door- | |
| |
zichtig, dan het feit der Menswording normaal met zich meebrengt, vraagt de schrijver zich af, waar de reden ligt van dit 'zwijgen Gods' in de geschiedenis. Hij vindt het in de opzet zelf van de Menswording, en in de bedoeling van Christus, openbaring te zijn van de 'caritas' Gods. 'Plus le Verbe se fera silencieux, c'est à dire moins il paraîtra divin selon le concept rationel de la divinité, plus il fera connaitre les profondeurs divines inaccessibles a la raison', (p. 108). In het geloof van Maria, in de Kerk als 'ecclesia crucis', de knechtsgestalte der Menswording voortzettend op aarde, in het zwijgen tenslotte van de Eucharistische aanwezigheid toont hij vervolgens de realisatie van die openbaring van het bovennatuurlijk mysterie Gods door het zwijgen van heel zijn natuurlijk kenbare heerlijkheid.
Een boek dat op het eerste zicht wrevelig stemt, omdat het in vraagstelling en behandeling vreemd en gezocht lijkt, maar waarin een aandachtige lezing niet alleen steeds meer diepzinnige gedachten doet ontdekken, maar ook onvermoede vergezichten op de zin van het christendom en op het spel van licht en schaduw in ons aller geloofsleven.
L. Monden
Prof. Dr Klaas STEUR, De levende teekens van God, een sacramentsweek. - Brand, Bussum, (Romen en Zonen, Maaseik), 1946, 247 blz., geb. Fr. 85.
Dit boek sluit aan bij de nieuwe richting in de sacramententheologie, welke onder invloed vooral van de mysterieleer, het zwaartepunt legt op de functie der sacramenten als organen in Christus' Mystiek Lichaam. 'Alle sacramenten geven deel aan de verlossingsdood van Christus, maar ieder doet dit naar een bizonder aspect' (blz. 102); die grondgedachte wordt door S. op elk sacrament afzonderlijk toegepast, zonder dat hij nochtans zich te zeer aan omstreden theologische stellingen bindt. Dit geeft aan de uitbouw van zijn boek een groter eenheid en stevigheid, dan bij verhandelingen over de sacramenten gebruikelijk is. En daar heel het ritme van ons natuurlijk persoons- en gemeenschapsleven aldus tot goddelijke spanning verhevigd wordt, brengt het ook de theologische beschouwing in meer onmiddellijk contact met de volle rijkdom van ons mensenbestaan.
Wij zijn niet rijk aan Nederlandse vulgarisatiewerken over dit onderwerp. Een reden te meer om dit degelijke boek, met warme bezieling in een bijna té welsprekende stijl geschreven, welkom te heten.
L.M.
ZUSTERS DER CHRISTELIJKE SCHOLEN VAN VORSELAAR, Godsdienstonderricht voor dertien- en veertienjarigen, Vierde graad, middelbaar en voortgezet onderwijs. - I deel, Goede Pers, Averbode, 1946, 414 blz. - II deel, Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1947, 375 blz.
Deze twee delen uitgewerkte lessen volgens het nieuw godsdienstprogramma zullen zonder twijfel voor alle catechisten welkom zijn. Het gaat niet op hier in enkele regels al de hoedanigheden van dit werk te bespreken: de doorgevoerde synthese in de leer, de psychologische aanpassing aan de critische aanleg van dertien- en veertienjarigen, de systematische uitwerking der lessen met bordschemas en overvloedig materiaal, enz. Wij onderschrijven zonder voorbehoud deze woorden van den inleider: 'De schoonste krans waarop de Congregatie mag bogen, is er een van rijpe vruchten, die een reuzenwerk bekronen, hetwelk van aard is ons godsdienstonderwijs verder gezond te maken'.
J. Cauwe
Gabriël GORRIS, Petrus. Uitgeverij Pax, Den Haag, 1947, 271 blz.
Van een mooi boek zegt men, dat het een vriend is. Petrus van Gabriël Gorris is zulk een boek. De schrijver is gepakt door zijn onderwerp en hij weet door zijn beeldrijke stijl den lezer te boeien. Petrus staat daar voor ons, levend, en zoals hij was, vurig en doortastend. Gorris beschikt over een prachtige taal en een rijke verbeelding: het tiende hoofdstuk, waarin ons de Gedaante- | |
| |
verandering wordt beschreven, is daar een duidelijk bewijs van. Zo is het boek geworden tot wat het zijn moest: een weldaad voor de geest. De illustratie's van Hamer zijn niet overal even gemakkelijk te begrijpen.
J.M.
Dr J. BRINKHOFF, In dienst der Waarheid. Levens der Heiligen en Zaligen uit de Orde der Predikbroeders volgens de Nocturnen van het Dominicaansch Brevier. Uit het Latijn vertaald en toegelicht door -. Met een inleiding van Dr C.H. Lambermond O.P. - J. Schenk, Maastricht, (1947), XVI, 320 blz. en titelplaat, f. 10.90.
Al wordt deze vertaling gegeven ten behoeve van de tertiarissen der Dominicaanse Orde en zal dus haar afzetgebied beperkt blijven, toch zijn wij van mening, dat iedere katholieke bibliotheek verplicht is dit boek aan te schaffen, omdat het geheel de glorieuze rij van Heiligen en Zaligen der Predikbroeders ten tonele voert. Terecht zegt de inleider, dat men vroeger deze verzameling 'Het heilig Theater der Predikbroeders' of 'Het heilig Jaar der Predikbroeders' zou genoemd hebben.
De vertaler geeft de historische lecties van het Dominicaans Brevier, maar plaatst vóór ieder verhaal een inleiding, welke een verklaring, aanvulling en in enige gevallen verbetering van de inhoud der authentieke teksten biedt. Deze inleidingen zijn uitgebreid en in vele gevallen zelfs langer dan de officiële teksten; zij geven op zichzelf een volledig verhaal. Wij krijgen dus telkens twee verhalen, die wat de hoofdzaak betreffen aan elkander gelijk zijn. Door deze methode komt de tekst van het brevier in het gedrang, want de lezer zal zich beperken tot het verhaal van Dr Brinkhoff, omdat dit hem beter toeschijnt en kritisch verantwoord. Toch begrijpen wij, dat de vertaler niet met noten wilde werken en een technisch kritisch apparaat, omdat een streng wetenschappelijke methode het publiek, dat hij voor ogen heeft, zeker niet zou bevallen. Ook zien wij in, dat de vertaler niet aan de tekst der Brevier-lecties wenste te raken. Al heeft de gevolgde methode haar bezwaren, toch lijkt zij ons de enig mogelijke om het vooropgezette doel te bereiken.
Uit de bibliographie blijkt, dat de inleidingen geen aanspraak maken op de titel van hagiographisch vakwerk; originele bronnen op hagiographisch en liturgisch gebied worden niet genoemd, maar slechts tweedehands bronnen, welke vertrouwbaar zijn. Terecht heeft de vertaler zijn onderzoek aldus beperkt, omdat hij slechts de breviertekst wenste bij te schaven; hiertoe is zijn bibliographie zeker voldoende.
De historische lecties van het Brevier hebben niet alleen als doel den lezer een zo nauwkeurig mogelijke geschiedenis van een persoon te geven: zij zijn bedoeld voor iemand, die bidt, en daarom brengen zij die trekken van den Heilige of Zalige naar voren, welke tot navolging en devotie stemmen, en zijn geschreven in de verheven stijl van het kerkelijk loflied tot God. Omdat dit boek de vertaling van Brevier-lecties geeft, hadden wij de inleidingen gaarne niet beperkt gezien tot louter historische gegevens. Zij hadden moeten aantonen, waarom de lecties die bepaalde trekjes naar voren brengen van den vererenswaardigen Heilige en wat de verheven stijl wenst te bereiken. Een kritische inleiding op een gebedsvorm is aan andere eisen onderhevig als een commentaar op een geschiedverhaal, al vraagt een historische gebedsvorm dan ook noodzakelijk historische bemerkingen. Omdat het liturgisch aspect in de inleidingen ontbreekt, brengen zij niet tot lezing van het gebed en kunnen de indruk wekken, dat het Brevier-verhaal bij de inleiding ten achter staat. Liturgische bemerkingen zouden bij den lezer der inleidingen de smaak voor de volgende Brevier-lecties hebben opgewekt. De schrijver heeft zeker de bedoeling gehad zijn lezers te brengen tot lezing van de gewijde teksten; het is daarom jammer, dat zijn inleidingen deze wijding onaangeroerd laten. De gevolgde methode zou
| |
| |
dus veel van haar bezwaren verloren hebben, indien de inleidingen niet alleen historisch maar ook en vooral liturgisch geweest waren.
De uitgave van het boek is uitstekend verzorgd, hetgeen in deze tijdsomstandigheden een bijzondere vermelding verdient.
H.S.
Maurits J. LANGOHR, Het huwelijk naar Kanoniek recht, bewerkt voor België, Nederland en Kongo. - Met voorwoord door Prof. Mgr A. Van Hove. - 't Groeit, Antwerpen, 1947, 227 blz., Fr. 100.
Het feit, dat de beroemde Canonist, Mgr A. Van Hove, zaliger gedachtenis een lovend voorwoord heeft geschreven voor dit boek, garandeert gehalte en degelijkheid ervan. Mr Langohr heeft voor het eerst in onze taal, een systematisch, klaar omlijnd en ernstig kommentaar gegeven op het Canoniek Recht omtrent het huwelijk, met telkens een korte verwijzing naar het burgerlijk recht voor België, Nederland en Belgisch Kongo.
Het boek moet beslist in de handen komen van onze rechters, advokaten, van allen die raad moeten geven en leiding in zake huwelijk. Vooral rechtsgeleerden zullen de klare juridische uiteenzetting bewonderen. Maar ook priesters zullen hun kennis van het kerkelijk Recht erdoor opfrissen en de analytische vaardigheid van den schrijver nagaan. Want al is de taal soms wat stroef, toch is de ontwikkeling der gedachten en der rechtselementen zo duidelijk aangegeven, dat de nieuwsgierige aandacht tot het einde toe geboeid blijft.
A. Snoeck
W.E. ORCHARD D.D., Verdediging van O.L. Vrouw. Nederlandse vertaling. - De Koepel, Nijmegen, 1947, 52 blz., fl. 3.90.
De oorspronkelijke titel 'The cult of our Lady' is met het oog op den inhoud van het werkje, nl. de katholieke Mariaverering tegen de bekende moeilijkheden van protestantse zijde geopperd te verdedigen, in bovenvermelde titel gewijzigd. De schrijver, die zelf een bekeerling is, houdt bij zijn apologie hoofdzakelijk rekening met zijn Engelse protestantse landgenoten. Op dezen is zijn betoogtrant regelmatig afgestemd. Ook voor Nederlandse protestanten kan het boekje enig nut hebben. Eventueel kan het gesproken woord de soms nodige aanvulling verstrekken.
P. Ploumen
G. LEMMENS, Maria in Limburg. - Veldeke, Maastricht, 1947, 208 blz.
Deze Limburgse legendenkrans voor Maria is natuurlijk niet uit vaststaande dorre historische feiten gevlochten. Toch is hij een tastbaar bewijs van den vromen godsdienstzin en de kinderlijke oprechte Mariadevotie van geheel het Limburgse volk, dat van Zuid tot Noord zijn liefdevolle aanhankelijkheid t.o.v. Maria betuigt. Terecht, merkt Dr F. Feron in zijn inleidend woord op, kan de geestelijke rijkdom van een land en volk tot op zekere hoogte met de veelheid en schoonheid der legenden, die er in den loop der tijden zijn ontstaan, gemeten worden. Ongeveer zeventig korte verhaaljes met plaatselijk accent verteld zijn in dit boek opgenomen. Samen getuigen ze van een aantrekkelijke volkskunst, van een schone volksziel en van een diep vertrouwen op Onze Moeder Maria.
P. Ploumen
Dr E. SLOOTS O.F.M., Maria in document en monument. - De Toorts, Heemstede, 1947, 112 blz. en 64 afbeeldingen.
De schrijver beoogt in dit werkje een idee te geven van de wijzen, waarop de gebeurtenissen van Maria's leven in de loop der tijden werden geschreven, gevierd en uitgebeeld. In verband met dat doel zijn vooral documenten uit de christelijke Oudheid en uit de Middeleeuwen benut, is het wordingsproces der voornaamste Maria-feesten nagegaan, en worden in woord en afbeelding ons karakteristieke monumenten voor
| |
| |
ogen gesteld. Had de oorlog - aldus de schrijver - niet al mijn aantekeningen weggevaagd, dan zou dit werk groter en beter zijn geworden. Toch is ook deze publicatie ongetwijfeld gelukkig te noemen, omdat ook in dezen beknopten vorm het gestelde doel is bereikt. Misschien zal niet ieder historicus de apocriefen zo hoog aanslaan als in dit werk geschiedt, noch ook de bewering, dat van Maria's medewerking bij de verlossing eerst bij Albertus de Grote uitdrukkelijk sprake is, onderschrijven. Overigens een mooi en prettig leesbaar boekje.
P. Ploumen
Verslagboek van het internationaal Liturgisch Congres gehouden te Maastricht van 27 Juli tot 2 Aug. 1946. Uitg. E. van Aelst, Maastricht, Nederland, Vroenshoven, België.
De talrijke deelnemers aan dit zo goed geslaagd Congres en, - niet alleen deze, - zullen de verschijning van het Verslagboek ook zestien maanden na datum met een blij hart begroeten. Menige doorworstelde redevoering toch is het lezen en herlezen overwaard, terwijl het gedrukte woord de mogelijkheid biedt eventueel gemiste spreekbeurten alsnog in te halen.
Het geheel is uitmuntend verzorgd en vertoont in zijn 250 compact gedrukte kloeke pagina's zowel speculatief als praktisch veel wetenswaardige en interessante aspecten.
Niet zelden constateert de belangstellende lezer voldoende wrijving om warmte en de vereiste electrische spanning om een vonk van licht te doen ontstaan. De onlangs verschenen Encycliek 'Mediator Dei', die wegens de verschijningsdatum reeds vroeger dan het Verslagboek ter beschikking stond, zal hier en daar tot nadere bezinning aansporen of soms een gewenste correctie aan de hand doen. Intussen doet dit hoegenaamd geen afbreuk aan de opportuniteit van deze publicatie.
Ongetwijfeld is het een kostbaar document voor allen, die in liturgische kwesties belang stellen.
P. Ploumen
Dr Hubertus van GROESSEN O.F.M. CAP., Leer en praktijk der aflaten. - J.J. Romen & Zn., Roermond-Maaseik, 1946, 5e herziene Dr., 153 blz.
Dit overzichtelijke en practische boekje over de leer en de praktijk der aflaten beleeft hiermede reeds zijn vijfde druk. Diepgaande beschouwingen moet men hier niet zoeken. Maar wel vindt men er een schat van wetenswaardigheden, waardoor het niet alleen voor de gelovigen maar ook voor priesters uitstekend bruikbaar is. In deze vijfde druk, die reeds spoedig na de vierde druk noodzakelijk was, zijn slechts enkele wijzigingen en aanvullingen aangebracht.
A.v.K.
P. Hiër. RONGEN O.C.R., Gesprekken met Christus. Deel II, De Berg van vuur. Over de praktijk van het christelijke leven. - Het Spectrum, Utrecht, 1947, 258 pp.
Ieder, die ooit een deeltje van deze 'Gesprekken' las, zal verheugd zijn over deze, geheel omgewerkte heruitgave. Pater Rongen is een contemplatieve geest, die vanuit de rust van zijn beschouwend leven oplossingen vindt op de geestelijke vragen van zijn tijdgenoten, die in de benauwende woeling van de activiteit snakken naar deze klare rust. Gaande langs de fundamenten van Christus eigen prediking, de Bergrede, behandelt dit deeltje de prak-tijd van het Christelijke leven. Mis en communiegebeden, alsmede het handige formaat verhogen de bruikbaarheid als kerkboek. Pater Rongen verstaat de kunst de rust en de gedachte te geven, die ons leren bidden. Dan sluiten we het boekje en... wij bidden. Zulke schrijvers zijn er weinig. Aanbevolen.
P. Visser
Pater Fr Deodatus VERGEER O.F.M., Handboek voor het Katholieke Meisje. St Willibrord, Steyl-Tegelen, Missiehuis Heide, Kalm-hout, 9e dr.
Het hoge druknummer bewijst, dat dit kerkboek (meer dan een
| |
| |
handboek) geen aanbeveling nodig heeft. Het voorziet in een behoefte. Er staan vele goede gebeden in, een reeks tot overwegingen uitgegroeide stemmingsgebeden, waarvan er echter geen een specifiek op de jonge vrouw is afgestemd.
De biechtspiegel mag wel veranderd worden, zij is zo vaag en algemeen gehouden, dat een opgroeiend meisje er tevergeefs in zoekt naar een steun en richtsnoer. Misschien zou het artikel van Mej. Schouwe-naars in het Februari-nummer van 'Ons geloof', 1947, hiervoor enige gedachten kunnen geven.
De negende uitgave laat vermoeden, dat dit een kerkboek is, dat onze jonge meisjes ligt, maar niet dat dit handboek het 'nec plus ultra', zou zijn.
G. van Voorst tot Voorst
Die regel des Heiligen Benedikt, übersetzt und kürz erklärt von Dr P. Eugen Pfiffner. Benziger Verlag, Einsiedeln-Zürich, 1947, 181 blz.
Deze vertaling wil niet alleen wetenschappelijke, maar ook praktische eisen tegemoet komen en is daarin zeer zeker geslaagd. Zij wordt voorafgegaan door een systematische uiteenzetting van de inhoud. Wie Marmion's meesterwerk, Christus, Ideaal van den monnik kent, zal gaarne ook van deze uitgave van de regel gebruik maken om zich te laven aan deze verkwikkende bron.
Dr J. Tesser S.J.
Zr MARIE-GODELIEVE, Itinerarium van de katholieke Verpleegster. Winants Heerlen, 1947, 176 blz.
Wij geven hier de titel weer, zoals die op de titelpagina en niet zoals die op de omslag staat, al is laatstgenoemde juister.
We hebben hier te doen met een prachtig boek, dat niet alleen met warmte en grote aanschouwelijkheid, maar ook met veel kennis en inzicht is geschreven. Het is bovennatuurlijk zonder godzalig te worden, wordt gekenmerkt door een hoge waardering van het edel-menselijke, en wijst de verpleegster de weg om zich door haar nobel beroep tot harmonische christenvrouw te vormen, die zich, in welke der drie levensstaten ook, nooit zal verwijten haar jeugdige krachten aan de lijdende mensheid gegeven te hebben. Ook vele anderen zullen in dit boek een uitstekende scholing in karaktervorming vinden, en geestelijken en opvoeders kunnen hier de psyche van het jonge meisje - die voor velen onder hen ondoorgrondelijk blijft - beter leren verstaan, omdat hier een begaafde en nobele vrouw aan het woord is, voor wie het thema geen raadselen meer bevat. Bij een herdruk zouden we graag een grotere letter zien gebruikt, waardoor de correctie der proeven zorgvuldiger zou kunnen gebeuren.
Dr J. Tesser S.J.
M.F. SCHURMANS S.J. Bloedgetuigen van Christus. Martelaarsdocumenten uit de eerste eeuwen der Kerk. - Romen & Zn., Roermond-Maaseik, 1947, 3e druk, 228 blz., f. 5.90 en F. 6.90, Fr. 110,-.
Dit boek, waarvan Dr G. Gorris S.J. een recensie gaf in Studiën 1940 (Deel 134 pag. 352), verschijnt nu voor de derde maal in een uitgave, 'waarin geen grote wijzingen werden aangebracht, wel vele correcties'. Daardoor is dit boek, dat ons door zijn zakelijk documentaire vorm op aantrekkelijke wijze in onmiddellijk contact brengt met de frisse spontaneiteit van talrijke, dikwijls onbekende martelaren, ongetwijfeld nog in waarde gestegen.
A. Flooren
C.J. HOOGEDOORN C.I.C.M., Een pionier in Mongolië. - De Koepel, Nijmegen, 1947, 150 blz.
Dit eenvoudige, maar boeiende verhaal biedt meer dan een levensschets van Monseigneur Rutjes alleen; het tekent in enkele trekken een levend brok missiegeschiedenis van de Congregatie van Scheut. Wij leren dezen edelmoedigen missionaris kennen in de kring van zijn medebroeders als Theophiel Verbiest en Ferdinand Hamer, en in het geheel van het pionierswerk in de missie van Mongolië. Een goed geschreven en opwekkend verhaal.
P. Kroppman
| |
| |
Dr Marianus van ERP, De Heilig-held van Maria. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1947, 102 blz., ing. f. 3.50 en Fr. 54, geb. f. 4.05 en Fr. 65.
De schrijver beoogt in dit boekje vooral het menselijk element van Maria's heiligheid te belichten en aldus ons niet alleen haar heiligheid (als een ideaal) maar ook als een navolgbaar voorbeeld voor ogen te stellen. Zonder de gegevens der H. Schrift en de leer der Kerk te verwaarlozen is dit warm betoog en vurig pleidooi toch sterker psychologisch dan theologisch getint. Zo is een theoretische uiteenzetting en omschrijving van de heiligheid zelf in dit werkje niet te vinden.
Globaal genomen heeft Dr van Erp zijn doel wel bereikt, al zou voor een groter publiek de formulering hier en daar (b.v. blz. 28 vlg. en 36) wat eenvoudiger kunnen zijn. Omdat iedere nuttige aanmerking of elk ander oordeel welkom wordt geacht (blz. 6) volgen hier nog enkele opmerkingen. Is Maria's bruidstitel t. a.v. Jezus wel zonder meer op een lijn te stellen met haar moederschap? De motivering van eerstge noemde titel (blz. 41 vgl.) is niet geheel bevredigend. Kan Maria's heiligheid met de goddelijke vergeleken worden (blz. 33)? Het verschil is en blijft toch oneindig groot. Deelde zij wel in de hoogst-mogelijke mate in de heiligheid, die - aldus schrijver zelf - gedurende haar leven nog steeds toenam (blz. 43)? Is haar persoonlijke heiligheid voltooid bij het moederschap (blz. 88)? Is Maria's heiliging in drie perioden als genade van God, van Christus en van den H. Geest (blz. 96 vlg.) wel gelukkig te noemen? Verder kan er bij het verlossingswerk bezwaarlijk van een daad van Christus en Maria samen (blz. 86) sprake zijn.
Tenslotte komt me de uitdrukking omtrent de dubbele bron van heiligheid, de oerbron Christus en de schootbron Maria, als niet geheel juist en minder fraai voor. Wellicht is, naar ik althans hoop, de een of andere opmerking als nuttig te beschouwen. Moge in onze moderne tijd, dit lief devol gehouden pleidooi over Maria's heiligheid, de gezonde Mariadevotie beter doen kennen en ijveriger beoefenen.
P. Ploumen
| |
Wijsbegeerte
Marcel de CORTE, Incarnation de l'homme. - Ed. Univ., Bruxelles. Feikema, Caarelsen en Co, Amsterdam, 1947, 280 blz.
Als een 'Psychologie des mceurs contemporaines' dient dit boek zich aan. Dit wil dan volgens den bekenden professor aan de Universiteit van Luik zeggen, dat de praktische hedendaagse zeden en opvattingen getoetst worden aan wijsgerige beginselen. Het resultaat van dit ondernemen kan men als volgt samenvatten: de huidige mensheid denkt en schrijft veel over moraal, maar vergeet daarbij te letten op hetgeen het meest noodzakelijke is; dat een moraal, die niet is geworteld in de onmiddellijke ervaring van de menselijke handeling en tevens niet wordt gedragen door een ontologische ondergrond van de eeuwige mens, gedoemd is tot het leiden van een abstrakt, levensarm bestaan, onmachtig het echte mensenleven van vlees en bloed te leiden en te stuwen.
Deze stelling wordt achtereenvolgens toegelicht door het plaatsen van de moraal tegenover de kultuur, - tegenover de levenswijze van de moderne maatschappij en tegenover de 'fonction', dit wil zeggen, de techniek in de ruimste zin van het woord. De uitkomst van dit onderzoek is een vernietigend oordeel. De mens moet volgens schrijver van voren af aan beginnen de levende zedewet, die hij zelf is in afhankelijkheid van de gehele zijnsorde, in zijn handelingen vlees te laten worden (incarnation de l'homme). Hij moet weer gaan beleven wat hij is, zijn eigen natuur, zoals hij die van God ontving, in haar gehele werkelijkheid in zijn praktische leven laten doordringen: 'L'humain ne prend vraiment toute sa signification et ne devient susceptible de science et d'amour qu'inséré dans la totalité
| |
| |
inexhaustible de l'Etre et en tant que capacité de tous les compléments sans lesquels il ne pourrait être et dont les principaux sont et ont toujours été: la famille, la profession, la patrie, Dieu.'
Een studie die men niet gemakkelijk doorwerkt, omdat door vaak te lange uitweidingen, overvol van eruditie, de hoofdgedachte te veel verborgen wordt, - een studie, die bovendien gedragen wordt door een wijsgerige zedeleer, waarover meerderen ongetwijfeld met de schrijver wel eens van gedachten zouden willen wisselen, - maar die, al bij al, zeker de moeite van bestudering loont, door een juistere visie op de verwarring der geesten en de mogelijkheden van een gezondere samenleving in de toekomst.
Dr W. Couturier S.J.
J.W.T.B. SIKKES, Spinoza. Leer en Leven. - Servire, Den Haag, 1946, 229 blz., f. 4.90.
Voor den heer Sikkes is Spinoza niet alleen een groot wijsgeer, zoals voor ieder duidelijk is, maar tevens en zelfs vooral de geestelijke bevrijder van de nieuwe mensheid. Spinoza's philosophic is de hoogste wijsheid aller tijden en fundament voor de nieuwe beschaving. Zo wordt haar al te grote redelijkheid tot geloof bij den heer S., die nu het geloof in Christus vervangt door het geloof in Spinoza. Om deze wijsheid echter te leren kennen, zoals zij in werkelijkheid is, moet men, aldus de schr., Spinoza zelf laten spreken en hem niet interpreteren. Tot dit doel worden enige teksten van Spinoza vertaald en wel zo, dat het woord 'God' bij voorkeur wordt weggelaten en vervangen door het woord 'Zijn', om zo den echten Spinoza beter te benaderen. In de afdeling 'Commentaar' op het 'Leven' lezen wij nog een door S. zelf boosaardig genoemden vraag, die bij hem onwillekeurig opkomt, of nl. niet het werk van St. von Dunin Borkowski S.J. moet worden gezien als een poging den levenden Spinoza te maken tot een zuiver academische wetenswaardigheid voor specialisten, waarbij dan de alleenzaligmakende kerk de verdere mensheid voor zich reserveren kan.
Het enige wat men bij zo'n uitgave kan zeggen, is zich te verwonderen over zoveel inconsequente onredelijkheid en wanbegrip bij een volgeling van Spinoza. Maar het is te begrijpen dat ook de atheïstische humanisten zich hun goden maken en deze dan omvormen naar hun beeld en gelijkenis.
J.N.
Prof. Dr Vernon J. BOURKE, Thomistic Bibliography. 1920-1940. - Supplement bij Vol. XXI van 'The Modern Schoolman', St. Louis, Missouri, 1945, VIII-312 blz.
Wie met S. Thomas' leven, werken, of leer bezig is, weet hoe hij kan geholpen worden door de Bibliographie thomiste door twee Dominicaanse geleerden in 1921 uitgegeven. Om zijn weg te vinden in de overvloedige literatuur der daaropvolgende jaren moest hij zich helpen met een reeks gespecialiseerde tijdschriften. Nu is er iemand bereid gevonden - de Amerikaanse Jezuïet Pater Bourke - om deze rijke oogst, (1920-1940), op zijn beurt te garen in een handig repertorium, dat bij Mandonnet-Destrez aansluit. Terwijl deze alles te samen een twee duizend boeken en artikels opgaven, worden hier meer dan zes duizend titels systematisch, zeer overzichtelijk gerangschikt en voorzien van zeer praktische registers. Het grote aantal, dat mede aan een ruimer criterium bij de keuze te danken is, getuigt ongetwijfeld hoezeer Thomas bij de katholieken nog steeds de grootmeester blijft van philosophie en theologie. Dit werk is voor elk wie zich met thomistische studiën bezig houdt onontbeerlijk.
M. Dykmans
Dr M.A. BRUNA. Philosophie der Organische Natuur. Oud en Nieuw Denken over het Leven. Philosophische Bibliotheek. Uitgeversmij Standaard-Boekhandel Antwerpen. Voor Nederland N.V. Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 161 blz.
Het nieuwe tijdperk voor de Aristotelisch-Thomistische Natuurphilosophie, op zo magistrale wijze ingeluid door de talrijke verhandelingen
| |
| |
en boeken van Hoenen, blijkt ook vruchtbaar te zijn voor de wijsgerige verklaring van de organische natuur, getuige dit werk van Bruna. Inderdaad een aanvaardbare natuurphilosophische verklaring mag zich niet er toe bepalen de vele nieuw ontdekte gegevens der natuur, zo levende als nietlevende, op een min of meer gelukkige wijze aan te passen aan aloude beginselen, ze moet die gegevens gebruiken om deze algemene beginselen nader te specificeren om zo tot een dieper wijsgerig inzicht te geraken in de veelsoortige verscheidenheid van de natuur, zoals de exacte natuurwetenschappen ons die in hun theoretische verklaringen doen kennen. Schrijver heeft zich hierdoor op vruchtbare wijze laten inspireren, volop rekening houdend met de bijzondere eisen, die zijn object aan hem stelde. Hij onderwerpt de gericht-dynamische verschijnselen der levende natuur aan een verhelderende analyse om daaruit de nodige gegevens op te sporen voor een verdere bepaling der hylemorphistische beginselen, daarbij aanknopend aan, wat hij terecht noemt de harmonische levensleer van Aristoteles en de Middeleeuwse denkers. Zoals van zelf spreekt uit deze opzet, komen daarbij de nieuwere inzichten over het organische leven vooreerst uitvoerig ter sprake. Zo goed als alle moderne vorsers op dit gebied worden behandeld, en reeds hierom is het werk voor den natuurphilosoof van niet te onderschatten waarde. Ook de nieuwere gegevens der physica worden op hun betekenis voor de natuurphilosophische beschouwing van het leven onderzocht. Bijzondere aandacht wordt besteed aan, wat de schrijver noemt, de dialectiek der stof, d.w.z. aan de talrijke tegenstellingen, spanningen, polaire verschijnselen en conflicten, die er op wijzen, dat deze zich in het wezen der dingen moeten weerspiegelen. Ofschoon deze opvatting reeds tot uitdrukking komt, en meer nog dan schrijver schijnt te bevroeden, in de hylemorphistische opvatting van het materiële zijn, is het een werkelijke verdienste dit aspect
nog duidelijker op den voorgrond te hebben geplaatst. Ten slotte worden de aldus onderzochte gegevens, oude zowel als nieuwe, op hun waarde gekeurd en richtlijnen uitgestippeld volgens welke een peripatetisch-dialectische natuurverklaring zal moeten geschieden. Al moge men omtrent een of ander onderdeel van verschillend oordeel kunnen zijn, het geheel is een zeer suggestief geschreven werk, dat de volle aandacht verdient van allen, die op dit terrein werkzaam zijn.
E. Huffer
Dr B.M.I. DELFGAAUW, Existentiële Verwondering. - N.V. Noord-Hollandse Uitg. Mij., Amsterdam, 1947, 19 blz.
In deze openbare les tracht de nieuwe privaatdocent aan de Amsterdamse Universiteit niet de existentialistische wijsgerige systemen uiteen te zetten, doch zelf existentiëel te philosopheren. De zijnsvraag, alleen te beantwoorden vanuit eigen zijnservaring, leidt volgens schr. tot verwondering, dat men bestaat, dat ik ben in het zijn, al ben ik steeds op een bepaalde wijze. Die bepaalde wijze noemt schr. mijn wezen. Door een sprong kom ik echter tot de existentie, waardoor in mijn concrete verwerkelijking het zijn zich onthult als universeel. Ook dan echter blijft het zijn nog immer verwondering-wekkend mysterie, zo diep, dat ik het nooit heb uitgediept.
Onder nieuwe terminologie, deels zelf gesmeed en in het gebruik ook afwijkend van de bekende existentialistische terminologie poogt schr. te komen tot die laag in de philosophie, waar Kierkegaard, Hegel en Thomas elkander ontmoeten althans in de vraagstelling. Vanzelfsprekend eisen vele punten breder en dieper behandeling dan in deze éne les gegeven wordt. In deze compendieuze vorm zou zij bij sommigen, die zich minder vertrouwd maakten met het niveau, waarop de existentialistische philosophie zich afspeelt, wel een andere dan existentiële verwondering kunnen wekken. Evenals de door schr. bedoelde existentiële verwondering echter aandringt tot een steeds intenser vragen, zo moge ook deze laatste verwondering aansporen tot een belangstellende kennisname van wat in de komende jaren in lessen en publicaties uit deze gedachten gaat ontwikkeld worden.
H.R.
| |
| |
| |
Taal en letterkunde
Em. van HEMELDONCK, De cleyne Keyser. Historische roman. Illustraties van Jos Speybrouck. - Tweede uitgave. Berk-en-Bremreeks, nr 6, Lannoo, Tielt, 1947, 597 blz., geb. Fr. 220.
Breedvoerig bespraken wij destijds (Juli 1944) dit meesterwerk (Streven XI, blz. 245-246); dit is na de uitverkochte oorlogseditie, de eerste waardige en waardevolle uitgave, de beste hulde die men aan den vijftig-jarige kon brengen. Duidelijker zien we nu wat deze 'stoute worp' heeft betekend en uitgewerkt: den definitieven overgang namelijk van de nog besloten Kempische heide naar het meer open land onder een ruimeren hemel; van het stemmig beschrijvende verhaal naar het psychologisch peilende en moreel zoekende; van bossen en dorp naar mensen en bestemming; van den roman naar de triologie. 'De cleyne Keyser' wordt door de voorgaande werken wel voorbereid, het meest door 'Berk en Brem' en door 'Johan van der Heyden': hij is echter anders van proportie en geest, en aan hem ontspringen zowel 'Agnes' en 'De harde weg' als 'De groene Swaen'. Van Hemeldonck kan zichzelf nog overtreffen: de hoofdpersoon van dit boek Adriaan Thoenemans, wordt echter nooit meer vergeten.
Em. Janssen
Ernst CLAES, De oude klok. - Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1947, 242 blz. geb. Fr. 72.
Met 'De oude klok', gedeeltelijk een vervolg op 'Jeugd', gedeeltelijk een oproepen van even oude herinneringen, neemt Ernst Claes eindelijk afscheid van het vaderhuis, waarvan hij de oude klok nog steeds bewaart. Toch heeft hij 'Jeugd' niet overtroffen, het tweede werk mist de intense stemming en de krachtige uitbeelding van het eerste. Grotendeels bestaat het uit leuke anexdoten, niet alle even historisch (geen priester springt met het biechtgeheim om gelijk de zo gefingeerde Pastoor Munthe blz. 46 en vlg.); af en toe mijmert de schrijver. En mijmering en grappen blijven vreemd aan elkander, zij verenigen zich niet tot een zoveel meer imponerende mensenkennis en levensernst. Toch blijft de verteller eenieder boeien; eens te meer mocht het beeld van de Hagelandse dorpsjeugd wel opgehangen. Zo ongeveer leefde men vijftig jaar geleden in alle dorpen van ons Vlaamse land. Voor jongeren lijken de toestanden voorhistorisch. Intussen kenterde en wentelde de wereld: brengt het moderne bestaan weelderig en beschaafd, meer geluk, meer menselijkheid en verfijning zelfs dan die oude schamele vroomheid? Wij weten het niet.
Em. Janssen
Charles NORDHOFF en James NORMAN HALL, De mannen van de 'Bounty'. Trilogie (I. De muiterij op de 'Bounty', II. Het eiland Pitcairn, III. Mannen tegen wind en water). Nederlandse bewerking van H. van Loon. - Gottmer, Haarlem, De Sleutel, Antwerpen, z.j., 558 blz.
Bestaat er wel een geweldiger avonturenroman: deze muiterij op de Engelse 'Bounty', rond het einde der achttiende eeuw, ergens in de nog onbekende stille Zuidzee? In drie groepen valt de bemanning van het schip dan uiteen: de getrouwen, die Engeland weer bereiken; de muiters, die een kolonie stichten op het eiland Pitcairn; de achtergeblevenen, uiteindelijk gestraft of vrijgesproken. En alles lost zich op in het altijd vorderend leven. Een onbekende wereld: de stille Zuidzee, de meedogenloze scheepstucht, wilden en beschaafden, de diepten van haat, wilskracht, vertrouwen en vriendschap in een mensenhart. Verbijsterend ver worden we meegevoerd; toch blijft alles vanzelfsprekend, een geheel nabije wer- kelijkheid. Stellig werd aan den roman veel kunst besteed men merkte de keuze van de vertellers op voor het eerste en het derde deel; het onderling afwegen der karakters; het doceren der avonturen waardoor het allerakeligste als onopgemerkt komt en gaat. Maar alles vloeit samen in een schijnbaar eenvoudig relaas, alles geschiedt voor onze ogen
| |
| |
als kon het niet anders. Eén voorbehoud. Dieper dan tot de avontuurlijkheid dringen de auteurs niet door. Op een vasteren grond van godsdienstigheid en zedelijkheid ware hun boek een onvergankelijk monument geworden. Voor ontwikkelde lezers.
Em. Janssen
S. VESTDIJK, Puriteinen en Piraten. Roman. - W.L. Salm en Co., Amsterdam, 1947, 341 blz.
Tussen een paar andere romans door laat Vestdijk het piraten verhaal met bovenstaande titel verschijnen. Het maakt den indruk in een ruk geschreven en bedoeld te zijn meer als volksverhaal dan als eerste-klas literair werk. Het berust geheel op fantasie, hoewel het een massa weten en eruditie veronderstelt. Als verhaal is het wellicht het boeiendste, meest geslotene en geacheveerde van wat Vestdijk geschreven heeft. Het speelt in het begin der achttiende eeuw te Boston en op zee, en geeft reeds in zijn titel een typisch Vestdijkse opvatting weer, het samengaan namelijk van streng en vroom Puritanisme met Piratery. Vestdijk heeft een wel heel wonderlijk geval gefingeerd, dat hij aller-vernuftigst uitwerkt. Tot voldoening van den lezer loopt alles ook nog heel mooi af. Literair staat dit boek achter bij Vestdijks grote werken van vroeger en later, doch het zal ongetwijfeld talrijker lezers vinden. De zielkundig menselijke kant van het geval heeft de schrijver minder diep en zorgvuldig uitgewerkt dan we dit van hem gewend zijn. Zijn grootste zorg is uitgegaan naar het avontuurlijk verhaal. Het gaat er rauw toe op dit piratenschip en daarom is het helaas! geen jeugdlectuur, wat het toch naar opzet en structuur juist had moeten worden.
J.v.H.
J.V. KOPP, Sokrates träumt. - Benziger-Verlag. Einsiedeln-Zürich, 437 blz., geb. Zw. Fr. 16,50.
Getroffen door de buitengewone betekenis van Sokrates' woorden en hele persoonlijkheid zet zich Chaerephoon op rijpere leeftijd aan het opstellen van een dagboek. Daar noteert hij, wat hij meemaakt van het optreden van zijn oude, vertrouwde en toch steeds zo verrassende vriend. De aantekeningen beginnen in 415, op het ogenblik dat Alcibiades de afgod is van het Atheense volk; ze eindigen in 399, kort vóór Sokrates' dood, want tussen proces en terechtstelling bezwijkt de trouwe leerling van de veroordeelde meester.
Ziedaar het kader van deze ongewone roman. Ongewoon, omdat hij zo antiek is van geest en opvatting; ongewoon, omdat de auteur er soms met geringe wijzigingen hele bladzijden van zijn bronnen in heeft verwerkt: Plato's dialogen, Xenophon's herinneringen aan Sokrates, Thucydides' pakkende geschiedenis van de Peloponnesische oorlog, en andere, en dat hij die zo goed heeft weten te versmelten met hetgeen uit zijn eigen scheppende fantasie is voortgekomen, dat alleen de man van het vak erkennen kan, waar Kopp zelf aan het woord is en waar hij ons rechtstreeks de stemmen van Griekse schrijvers beluisteren laat ongewoon ook ten slotte, omdat hij ons zo weet te boeien, zonder dat er met het voornaamste personage iets opvallends gebeurt, zonder dat ons iets over zijn gemoedsleven wordt gezegd, alleen maar doordat we een edel en schrander man horen praten over die menselijke problemen, waar het per slot van rekening in het leven essentieel om gaat. Daarbij is Kopp er in geslaagd, die eeuwige problemen te doen rijzen voor de achtergrond van Athene's wanhopige strijd om zijn behoud.
Het boek is dus ongemeen belangwekkend, al heeft het natuurlijk ook zijn zwakke bladzijden; in een volgende aflevering van dit tijdschrift komen we op de betekenis er van uitvoeriger terug. Om de verregaande openhartigheid van een aantal passages in het beschrijven van sommige zedelijke wantoestanden is het boek, jammer genoeg, voor leerlingen van poësis en rhetorica niet geschikt, al zou het anders op hen ongemeen verrijkend en verdiepend kunnen werken.
E. de Strycker
Dick OUWENDIJK. Het Beenen Voorhoofd. Roman. - Uitg. De Forel, Rotterdam, 219 blz.
Dick Ouwendijk schreef dit boek in 1939. Deze auteur heeft een he- | |
| |
kelende ader in zich die zijn boeken iets bijtends, iets bitters meegeeft. Bij voorkeur hekelt hij kleingeestige, kortzichtige, onoprechte vroomheid. Dit is uitstekend, mits hij niet in deze hekeling blijft steken en al te eenzijdig wordt. Ook Mauriac doet dit, maar hij is tevens de auteur van Gods barmhartigheid. In 'Het Beenen Voorhoofd' vinden we niets anders dan hekeling van onoprechte vroomheid, en daardoor wordt de lectuur ervan een foltering. Meerdere uren lang in gezelschap van dit Haagse gezin, waarin alles verbittering, onoprechtheid en liefdeloosheid is, te moeten doorbrengen is een ware beproeving. De dochter des huizes vindt het leven met dezen Pa en deze Moe zo ondragelijk, dat ze er een einde aan maakt. Ouwendijk heeft overigens deze onhoudbare gezinsfeer consequent en met talent beschreven. Voor het gemak maakt hij de familie Paap, ondanks den katholieken naam, maar Protestant. Wellicht acht hij dit soort vroomheid passender voor een Calvinistisch milieu. Ook dit boek heeft weer het strakke, harde, ingesnoerde, wat de meeste romans van Ouwendijk hebben. Hij is wat te openhartig omtrent het huwelijksleven, zodat dit boek enig voorbehoud eist.
J.v.H.
Siegfried E. van PRAAG, Saul. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1947, 195 pp.
Deze roman neemt als historisch stramien enige gegevens uit de geschiedenis van het Oude Testament, waar zo spannend, diep religieus en vol psychologische ontwikkeling de roeping en verwerping van Saul als eerste koning van het Joodse volk beschreven wordt. Deze kwaliteiten mist het boek van S.E. van Praag. Wie de betreffende passages van het Testament kent, leest deze roman met moeite uit; hij wordt ook gestoten over de wijze, waarop schr. over God spreekt en laat spreken, en men gaat twijfelen aan zijn goede bedoeling. Ook literair is het heel zwakjes. De beeldspraak is dikwijls gezocht en geforceerd, met tussendoor stijlbloempjes, waarvan de schr. schijnt te menen, dat het levenswijsheden zijn. De uitgave is uitstekend verzorgd, maar dit is tot onze spijt het enige goede, dat wij ervan kunnen zeggen.
Ch.N.
Elisabeth Laura ADAMS, Symphonie in 't Donker. Vertaald uit het Engels. - Dekker en van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1946, 187 pp.
De geschiedenis van een Amerikaanse negerin en haar bekering tot het Katholicisme. Opgevoed te midden van het beste en meest vergeestelijkte deel der Amerikaanse negers, zag Elisabeth, dat dit zeer goede toch niet goed genoeg was. Als zij achttien jaar oud is, wordt zij Katholiek, ondanks alle belemmeringen en moeilijkheden. Wat er omgaat in de wereld der beschaafde en ontwikkelde negers weet zij levendig en met een fijn voelend hart te beschrijven. Een prachtig karakter, dit begaafde meisje. Een zuivere en zeer gevoelige ziel spreekt hier haar heiligste en diepste wezen uit. Een boek, dat stil ontroert en een zeldzame ziele-adel ontsluiert.
Joh. Heesterbeek
Victor KRAVCHENKO, Ik verkoos de Vrijheid. Het persoonlijke en politieke leven van een Sovjetfunctionaris. Vert. door Dra Maura Diepenveen. - H. Nelissen, Amsterdam, 1947, 384 blz. f. 12.50.
Dit merkwaardige boek van een Sovjetfunctionaris, die het Sovjet-régime ontvluchtte om als vrij mens te kunnen leven, is een revelatie over de onmenselijke terreur van het Sovjetbewind in Rusland. Kravchenko, die in '29 tot de partij toetrad en met hart en ziel het communisme aanhing, totdat hij na enige jaren het systeem leerde verfoeien als de allerergste slavernij, werd tijdens de oorlog naar Amerika gezonden voor handelsaangelegenheden en daar zag hij kans den dans te ontspringen. Hij dook onder en schreef in enige maanden dit boek, dat een overtuigend beeld geeft van de schrikwekkende druk, waarin de mensen in Rusland leven. Het Nazi-regime van Hitler
| |
| |
is er een idylle bij. Doordat de auteur alle rangen, van de laagste tot de hoogste, heeft doorlopen, krijgt de lezer een doorsnee-indruk van het gehele Sovjetleven. Men staat verstomd over de verblinding, waarmee talloze mensen een idee kunnen aanhangen, een systeem kunnen huldigen, dat de elementairste menselijkheid met voeten treedt, alle moraal opzij schuift en ontaard is in louter terreur. Alles is hier schijn, façade en bedrog. Kravchenko is een vurig vaderlander en wil slechts de ogen der wereld openen voor het lijden van het Russische volk, dat machteloos is overgeleverd aan zijn beulen en aan de sinistere heerschappij der Staatspolitie.
J.v.H.
De Zonnewijzer. - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1947.
Onder leiding van Ed. Hoornik, Wouter Paap en Jacq. Schreurs verschijnt bij Nederlands Boekhuis te Tilburg de serie De Zonnewijzer. Deze wil 'regelmatig nieuw prozawerk bieden van hoogstaand litterair gehalte'. De eerste uitgaven dezer serie zijn Palabroea van Gabriel Gorris, Agapé van Klaas de Wit, Centenaarslast van Henk Schregel en Francine Onstein, en Abdicatie van R.J. Valkhoff. Deze vier verschijningen beantwoorden inderdaad aan de boven vermelde eisen. Het zijn, met uitzondering van Abdicatie, dat van een ander karakter is, goed geschreven novellen. Mij persoonlijk bevallen Centenaarslast en Abdicatie nog het best. Dit laatste stuk is een historische uitweiding over de laatste koningin van Cyprus. Het is te hopen, dat de redactie haar hoge eisen zal kunnen handhaven. Wie belang stelt in het nieuwe prozawerk van hoofdzakelijk katholieke jonge schrijvers abonnere zich op De Zonnewijzer.
De uitgave is smaakvol. Elk deeltje beslaat ongeveer tachtig bladzijden, groot formaat, op houtvrij papier en kost f. 2.90, bij intekening op vier delen f. 2.50.
Gabriel SMIT. In het land van den Dichter. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1947, 143 blz.
Met dit boekje heeft Gabriel Smit een instructief werkje geschreven ter inleiding in de poëzie. Met evenveel bescheidenheid als begrip bespreekt hij de verschillende aspecten die zich aan ieder, die over poëzie nadenkt, voordoen. Ook Gabriel Smit is zich bewust den sluier die het mysterie poëzie verhult niet te kunnen oplichten, maar wat ervan onder begrippen en woorden te vangen is, weet hij den lezer te verhelderen en te verduidelijken. Liefde en begrip voor poëzie te wekken was het doel, dat hij zich stelde, en dit doel zal het boekje bij elk daarvoor toegankelijk lezer bereiken.
J.v.H.
Alice MEYNELL, Prose and Poetry, 1847-1922; Centenary Edition edited by Frederick Page, Viola Meynell, Olivia Sowerby and Francis Meynell, with a biographical and critical introduction by V. Sackville-West. - Jonathan Cape, London, 394 p., 15/-
Miss Sackville-West wijst er in haar Inleiding op, dat het gewaagd is om een leven te schrijven van iemand, wier vrienden nog in leven zijn. Dit is het geval met Alice Meynell, wier eeuwfeest wij dit jaar vieren. Zij stierf slechts 25 jaar geleden. Haar man, Sir Francis, was tegenwoordig bij de opening van de tentoonstelling, die onlangs ter harer ere in Londen werd gehouden. Haar dochter Viola's Memoir van haar moeder verscheen dit jaar opnieuw.
Deze Centenary Edition, die een royale greep doet in haar essays en gedichten, is echter zelf een welsprekend getuigenis. Enkele gedichten van persoonlijke vrienden vullen Miss Sackville-West's waarderig van deze grote schrijfster en sympathieke vrouw aan. Wij vinden in deze sectie een gedicht (met onjuiste datum) van Francis Thompson, die zoveel aan haar te danken had; van Coventry Patmore, die haar voorstelde als Poet Laureate; en van George Meredith, die sprak van haar 'princely journalism'. Zij zijn slechts enkele van haar vele bewonderaars. Dickens was een intieme vriend van haar vader, J.T. Thompson, en kende haar als klein meisje in Italië. Browning, Ruskin, Chesterton prezen haar compacte stijl en
| |
| |
diepe gedachten. Haar gedichten, waarvan wij er hier een 40-tal vinden, vergeestelijken hartstocht en liefde, en tonen hoe zij, die toch pas op meerderjarige leeftijd met haar ouders en zuster werd opgenomen in de Katholieke Kerk, het Katholieke geloof volkomen in zich had opgenomen.
De nadruk in deze uitgave ligt op haar essays, die tot de knapste en meest verzorgde behoren in de Engelse taal: scherp, fris, nooit sentimenteel, onbevreesd en origineel. Het merkwaardige in deze begaafde vrouw is niet alleen, dat zij tijd vond om te schrijven (zij had acht kinderen), maar ook, dat zelfs haar kleinste bijdragen zo verzorgd waren. Zij moest toch per slot van rekening met haar man door journalistiek werk en het verzorgen van tijdschriften haar brood verdienen. Een kleine driftkop bleef op de deur bonzen van de badkamer, waar zij zich vaak terugtrok om ongestoord enkele uren te kunnen schrijven. En in 1864 was zij bang, dat zij, als vrouw, gedoemd zou zijn tot inactiviteit!
Elke greep in deze uitgave, die een blijvende aanwinst is voor iedere boekenkast, zal ons meer waardering brengen voor deze belezen vrouw, met haar evenwichtig oordeel en mannelijke zekerheid, haar goede smaak, aantrekkelijke gereserveerdheid, haar fijngevoeligheid en zelfbeheersing, en haar liefde voor de Engelse taal.
J. van de Poel S.J.
Lanza del VASTO, De pelgrimstocht naar de bronnen. Geautoriseerde vertaling (uit het Frans) door C.A. van Morckhoven. - Pro Arte, Diest, 1946, 386 blz. Fr. 150.
Het was alleszins een lofwaardig initiatief van de uitgeverij 'Pro Arte' dit reeds zo gunstig bekend boek ook in het Nederlands te laten vertalen, al is begrijpelijkerwijze heel wat van de wondermooie taal van de Frans-schrijvende Italiaan daarbij verloren gegaan. Lanza del Vasto is het type van de minne-streel, die zich betoveren liet door de gedroomde schoonheid, die alles verlaat, en met de vedel aan de zijde opstapt, zijn mooie droom achterna. Hier is het 't land van Mahatma Gandhi, die hem heeft weten te bekoren met zijn van godsdienstigheid overvloeiend leven. Zonder zich in het minst te storen aan al wat hem aan het Westen bond, onderneemt hij de lange pelgrimstocht (doch de pelgrim is minnestreel) naar de bronnen van de heilige Ganges.
Del Vasto is een non-conformist. De burgerlijke geplogenheden van onze Westerse beschaving doen hem walgen. Wanneer hij de heilige Indische bodem betreedt, om de leer van de Mahatma in al haar strenge eenvoud te beleven, heeft hij met zijn geruit pak ook zijn Westerse denk- en leefwijze afgelegd. Hij trekt door het onmetelijke Indië als een straatarme yôg. Del Vasto is er een, die tot het uiterste gaat. Hij is van de school van een de Nobili, die Hindoe werd met de Hindoes. Doch het doel van deze Hindoe is niet de Hindoes te winnen en te bekeren, doch zich zo in hun mentaliteit in te werken, dat hij ze gaat beleven en ze ons kan openbaren. En inderdaad: hij ontvouwt ons, niet langs de weg der droge uiteenzetting, doch via zijn concrete reiservaringen, de schoonheid en diepte van dat zo religieuze volk. Het Hindoeisme ligt op de weg naar het christendom.
Maar - zoals Pater Johanns in de inleiding zegt - 'een tweede boek ware nodig om de waarde van het christendom voor de Hindoe te belichten.' En hier houdt het boek jammer genoeg op. Hier heeft Del Vasto ons niets meer te zeggen. We zullen waarschijnlijk op dat tweede boek blijven wachten. Wat hij ons gezegd heeft, mocht en kon hij ons zeggen, omdat het de minnestreel was, die het ons zeide. Het andere kan alleen geopenbaard worden door de leraar. Nu heeft de minnestreel wel gemeend, dat het ook zijn roeping was profeet te zijn. Is dat wel zo? De uitgever zelf schrijft in de inleiding van het boek: 'De schrandere lezer van “Pèlerinage aux sources” bemerkt spoedig, zelfs onder de meest idealiserende inkleding (wie vermoedt b.v., dat een vriendin uit Europa hem na enkele weken had ingehaald en hem heel de reis door verder zou vergezellen?), dat het doel van de schrijver niet vast staat.
| |
| |
De pelgrimtocht naar de bronnen is meer de tocht van een ministreel dan van een pelgrim.
L. Mestdagh S.J.
RENINCA, Brandend Heden. - Lannoo, Tielt, 1947, 80 blz., geb. Fr. 75.
Deze nieuwe bundel van Reninca bevestigt niet alleen de indruk, die haar “Wassend Getij” gewekt had, maar geeft er als het ware de innerlijke verklaring van. Hij dateert uit dezelfde periode, maar bevat stukken die om hun persoonlijk religieuze belljdenisklank minder in het eerste werkje pasten, en slechts na deze voorbereidende publicatie een luisterend en ontvankelijk publiek konden vinden. Deze bundel gaat dus dieper, openbaart meer nog, wat we aan deze jonge schrijfster hebben, en welk het gehalte is van de nieuwe klank, die zij onze Nederlandse letteren brengt.
Een ongewoon sterke beeldende kracht, met een uitgesproken neiging naar het oosmisch evocatieve, staat hier in dienst van een intieme, soms aan het mystieke grenzende Godsbeleving. Ondanks afwisseling van beelden, van kleur en intonatie, bevatten al deze stukken één obsederend grondmotief: de soms bereikte, steeds betrachte, brandende hevigheid van een mystiek “heden”, waarin alle verstrooidheid der zinnen en alle denken verstilt tot een zelfverloren aangeraakt-zijn en gegrepen zijn door God.
“Die twee - het lied en de Liefde - zijn op elkaar verliefd... Het lied roept naar de Liefde, en de Liefde zingt! En als de Liefde zingt, verstommen alle geluiden, en de tijd staat stil” (bl. 55). Literair ook staat het werk hoger dan “Wassend getij”. Wel schaadt de jonge onstuimigheid soms nog aan de gaafheid van het beeld en aan de evenwichtigheid van bouw en ritme. Maar reeds zijn er bladzijden, die, ook literair, aan de gaafste gedichten van een Tagore herinneren, en die ons laten vermoeden wat deze twee-en-twintigjarige ons eenmaal zal vermogen te schenken, als haar talent in de stilte kan rijpen en steeds louterder in dienst blijft van een groeiende intimiteit met God.
Het is dan ook geen goedwillige overdrijving, wanneer we dit boekje als de rijkste belofte beschouwen, die onze literatuur sinds het begin van de eeuw gekend heeft. Wie de moed niet bezit tot inwendig leven en beschouwende stilte, late a Brandend Heden' liever ongelezen. Hij zou het met zijn estheticisme alleen kunnen ontwijden. Maar wie nog zin heeft voor de diepte van God in zijn leven, wie in schoonheid wil leren bidden en stil worden, hij neme dit boek ter hand. Hij zal er niet alleen God zeer nabij voelen, maar de bezielde gloed van deze meisjesstem zal hem wellicht ook het geloof laten terugvinden in de roeping en de toekomstmogelijkheden van zijn volk.
De uitgeverij Lannoo zorgde voor een keurige en stijlvolle uitgave, en de handtekening van de schrijfster maakt elk boekje tot een persoonlijke boodschap. Aanbevolen.
L. Monden S.J.
Jacob Van MAERLANT, Godsdienstige lyriek. Ingeleid en geannoteerd door Prof. Dr Paul De Keyser. - 'Klassieke galerij' nr 29, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1947, 108 blz., Fr. 25.
Deze korte bloemlezing beperkt zich tot 'drie vrij lange gedichten, die een hoogtepunt vormen van de godsdienstige lyriek van Jacob van Maerlant en het minst afzonderlijk zijn uitgegeven of opgenomen: die Clausule van der Bible, Ene Diputacie van Onser Vrouwen ende van den Heilighen Cruce, en Vander Drievoudicheide'. De meest bekende gedichten van Van Maerlant, zoals de eerste Martijn, Vanden lande van Oversee en Der Kercken Claghe zijn hier dus niet opgenomen. Het werkje biedt ook een korte inleiding omtrent leven en werk, vooral omtrent het lyrisch werk van den vader der Dietse dichters algader, en geeft bij den aangehaalden tekst de nodige toelichting.
J. Noë
| |
Kunst en cultuurleven
| |
| |
J. Van ACKERE, De intieme vormen der muziek. De Kamermuziek en het lied. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, (1947), 238 blz., ing. Fr. 105, geb. Fr. 130.
In een paar jaren tijds schonk schr. ons drie boekdelen, waarbij men het niet meer gewaagd moet achten om ze monumentaal te noemen, niet zozeer om hun omvang dan wel om de degelijkheid van hun inhoud. Zij getuigen van een grondig vertrouwd zijn met alles wat van verre of van dichtbij met muziekgeschiedenis te maken heeft, maar vooral van artistiek aanvoelen. Ook in de overige kunstdomeinen, plastische kunsten en literatuur, is schr. thuis. En dit is van belang voor een dieper begrip der muziek, voornamelijk vanaf de XIXe eeuw. Toen liepen de afzonderlijke kunsten enigszins in elkaar over, en veelvuldig zijn de wederkerige invloeden.
In Intieme Muziek wordt gehandeld over de kamermuziek en het lied. Het geldt hier een goed bezonnen keuze uit het vele waardevolle, ruim genoeg om een absoluut betrouwbaar beeld te geven van de ontwikkeling dezer genres en tegelijk grondig kennis te maken met de representatieve componisten. En de trant waarin deze studies geschreven werden, is op zichzelf zo mooi, zo intiem, zo rustig beschouwd, soms ook zo leuk, dat men zich laat meedrijven in een euphorie, die de gunstigste atmospheer schept tot het aanhoren der muziek zelve.
G. De Wolf
Norman T. HUNT, A concert-goer's introduction to the life and music of Frederick Delius. - Norman T. Hunt, London, z.j. (1947) 55 blz., Sh. 3.
Deze brochure geeft wat ze belooft: een inleiding voor den concert-bezoeker. In den levensloop van Delius, de vooral in Engeland zo geëerde componist, wordt het ontstaan van zijn werken op den voet gevolgd. In zijn jonge jaren had hij te doen met de oppositie van een goed bedoelenden vader voor wie de muziek wel een heerlijk tijdverdrijf was, maar geen levensonderhoud verzekerde. Dank zij Edv. Grieg gaf vader eindelijk toe en kon Delius zich geheel aan zijn kunst wijden. Dat wordt dan de lange productieve periode van zijn leven. Toen hij 65 jaar was, werd hij geleidelijk lam en tenslotte ook nog blind.
In de loop van dit korte levensverhaal worden de werken bij hun ontstaan vermeld, bij de belangrijkere wordt even stilgestaan. Op het einde is er een samenvattende waardebeoordeling van dezen componist, dien Sir Thomas Beecham noemde 'the greatest composer in the world to-day'.
G. De W.
Rosa NEWMARCH, Jean Sibelius. - Goordran et Tabba Ltd., London, 1944, 79 blz.
Dit boekje omvat twee delen, verschillend in opzet maar beide interessant. Het eerste zijn persoonlijke herinneringen van de schrijfster. Nog vooraleer Sibelius' beroemdheid buiten zijn geboorteland gevestigd was, geraakte zij met hem bekend. En zo ontstond een vriendschap van jaren rondom het eenzame werken van den groten Fin. Op het einde van deze herinneringen staat een goede karakterisering van Sibelius' persoonlijkheid. Een driedubbele kultuurinvloed kwam in hem tot harmonieuze verbinding: de zin voor klassiek-Griekse helderheid, de Noorse neiging tot mysticisme, die over zijn werk bij tussenpozen haar versomberend waas uitspreidt, en tenslotte de vernuchterende invloed van zijn Zweedse opleiding en zijn juridische studiën.
Het tweede deel bestaat uit de analyse, eerder beschrijvend dan formeel, van de zeven symphonieën van Finlands nationalen componist.
G. De W.
C.F. RAMUZ, Souvenirs sur Igor Strawinsky. - Editions Mermod-Julliard, Parijs, 1946, 162 blz.
Tijdens den eersten wereldoorlog verbleven Ramuz en Strawinsky in Zwitserland. Aldus kwam het tot
| |
| |
een samenwerking tussen beide kunstenaars: Ramuz vertaalde de teksten bij Strawinsky's composities.
In dit boekje vertelt schr. zijn herinneringen aan dien tijd, vermengd met veel algemene beschouwingen. Zo wordt de mens Strawinsky enigszins nader gebracht tot den lezer.
G. De W.
René LEIBOWITZ, Schoenberg et son école. L'étape contemporaine du language musical. - Collection 'La flute de Pan', Janin, Parijs, 1947, 303 blz.
De kloof die zich met den dag schijnt te verwijden tussen de hedendaagse componisten en het concertbezoekende publiek, maakt thans de bezorgdheid gaande van vele critici. Het zoeken naar een weg voor toenadering is een actuele kwestie geworden. Hoe kan het onbegrip tegenover de moderne werken overwonnen worden? Is er, onder de vele gangbare stijlvormen en formules van dezen tijd, een die kans heeft te worden aanvaard, en die de componisten dus tot de hunne zouden moeten maken? Het antwoord is vooralsnog niet te geven; men tast nog in het duister.
Eén antwoord, onder de vele, op de vraag wat de moderne muziek, als uitdrukking van dezen tijd, moet zijn, bracht ons Schoenberg en zijn groep. Leibowitz, zelf componist en vurig bewonderaar van Schoenberg, zegt in zijn voorrede dat Schoen-bergs muziek is 'la seule expression authentique et nécessaire de l'art musical de notre temps' (blz. 10). Daarmee weten we dadelijk, dat hier een beslist voorstander van deze richting aan het woord is. Zo is het goed. Wie eerlijk wil trachten door te dringen in deze nog zo nieuwe klankenwereld met haar bedoelingen, die vrij ver af staan van die der traditionele muziek, moet zich laten voorlichten door iemand, die er sympathiek tegenover staat. Voor een koel objectieve waardering is de tijdsafstand nog te kort.
Een eerste contact met de muziek van Schoenberg en zijn twee grote leerlingen, Alban Berg en Anton Webern, heeft veel kans zelfs de incest onbevooroordeelde te verbijsteren. Daartegen bestaat maar één remedie: deze muziek begrijpelijk maken door haar in te schakelen in den algemenen ontwikkelingsgang der klankentaal in de geschiedenis. Daarom begint schr. met een inleidend betoog over 'les facteurs essentiels de la musique occidentale et les conditions de leur compréhension.' Dan volgt een historisch overzicht van de ontwikkeling der meerstemmige muziek, gaande van de modale contrapuntiek naar de tonale harmonische schrijfwijze, die echter, door de chromatiek, in zich de kiem draagt van haar eigen oplossing. Met Wagner is de chromatiek reeds zover gevorderd, dat de atonale polyphonische mogelijkheden slechts nog wachten op een logische en bewuste exploitatie. Schoenberg zou deze ondernemen, en de uiteenzetting van deze baanbrekende activiteit geheel zijn leven door beslaat het grootste deel van het hier besproken boek.
Nochtans om een volledig beeld te krijgen van de evolutie der muziek onder Schoenbergs invloed is het onontbeerlijk ook de bijdragen van Berg en Webern te bestuderen. De meester met zijn twee geniale leerlingen vormt een driemanschap waarin de persoonlijke aanleg van elke kunstenaar dien der beide anderen op onvervangbare wijze completeert. Aldus ontstond het twaalftonensysteem als een consequente evolutie van de muzikale taal der vorige perioden. Of deze taal het idioom der toekomst zal blijken, met uitsluiting van de vroegere tonale expressievormen, moet de tijd uitwijzen. Dit kan althans worden gezegd: wie een inzicht wil krijgen in het nieuwe stadium van muzikale verklanking, dat door Schoenberg en zijn school werd ingeleid, mag dit boek van Leibowitz met zijn helderen betoogtrant niet ignoreren.
G. De W.
Valeer De BYSER, Vioolbouwers van Amati tot Stradivarius, met tekeningen van Tjienke Dagnelie. - Lannoo, Tielt, 1947, 170 blz., Fr. 70.
Dit is een aantrekkelijk boek, vlot geschreven met een tikje literatuur soms, en aangenaam vertellend.
| |
| |
Maar onder die gemoedelijke toon schuilt een schat van accuraat weten en een gedegen vertrouwdheid met de muzikale cultuur van het Italië der Renaissance, waar zovele Vlamingen de kunst van hun land inburgerden en op nieuwe banen leidden.
In de zestiende en zeventiendé eeuw, tijden van hoogste artistieke belangstelling en fijnzinnige kunstpraktijk, leefde te Cremona het geslacht der Amati, van vader op zoon vioolbouwers met Europese vermaardheid. En toen de laatste afstammeling, Johan-Baptist Amati, het edele beroep van zijn vader, waarvoor ook hij geniale aanleg scheen te bezitten, verliet om zijn roeping tot het priesterschap te volgen, kwam op het atelier een jonge knaap, Antonio Stradivari, die de roemvolle traditie der Amati-violen ten top zou voeren. De dynastie veranderde van naam, maar het edele streven naar klankschoonheid bij sierlijken vorm had Antonio overgeërfd. Doch al het menselijke gaat voorbij. Antonio's zonen droegen niet in zich de geniale scheppingsdrang van hun vader noch diens noeste zoekerskracht. Met Antonio's dood stierf in 1737 het creatieve in de vioolbouwers van Cremona.
G. De W.
| |
Sociologie en politiek
Claude MORET, L'Allemagne et la réorganisation de l'Europe (1940-1943). Les cahiers du Rhône XII - (50), - La Baconnière, Neuchatel, 1944, 254 blz.
Na een korte doch rijk gedocumenteerde uiteenzetting over de grondslagen van de Duitse politieke gedachte en haar ontwikkeling, sedert het begin dezer eeuw, in het teken van de beruchte formule van Clausewitz (de oorlog is slechts de voortzetting van de politiek met andere middelen), geeft schrijver, aan de hand van kenschetsende verklaringen en publicaties, een samenvatting van de beginselen en methodes die, van 1940 tot 1943, de organisatie van Europa onder Duitse leiding hebben beheerst. Aan teksten en feiten wordt weinig of geen commentaar toegevoegd. De zorg om te besluiten wordt aan de lezer overgelaten.
De verzamelde gegevens volstaan echter ruimschoots om de verbluffende 'Gründlichkeit' te belichten waarmede de systematische verovering van het vasteland werd voorbereid en voltrokken. Dit is de hoofdbedoeling en de hoofdverdienste ook van het werk. Achtereenvolgens wordt de inschakeling en de 'nieuwe orde' van Bohemen-Moravië, van Polen, van de veroverde Russische gebieden, van de Balkanlanden en van de bezette Westerse staten behandeld.
De verscheidenheid zelve der aangewende middelen bewijst de éénheid der doelbewuste Duitse politiek. Vrijwel niets is aan het toeval overgelaten. Met alle factoren wordt nauwkeurig rekening gehouden: geographische en ethnologische, historische en economische. Echter niet met geestelijke factoren. Later moest blijken hoe moeilijk, in een ruimte onder geweld gesmeed, de nodige geestelijke eenheid kan groeien en hoe de ontstentenis van vrijheid, gerechtigheid, en vooral van algemeen aanvaarde geestelijke grondslagen, het vormingsproces van een continentale gemeenschap slechts kan vertragen.
Toch is, gezien de historische vaststelling dat geweld meestal het ontstaan van macht bezoedelt, de gedachte benauwend van wat er zou gebeurd zijn indien Duitsland, ook op materieel gebied, zijn meester niet gevonden had.
A. Thomas
J.M. YEPES, Philosophie du Panaméricanisme et organisation de la paix. - L'évolution du monde et des idées. - La Baconnière, Neuchâtel, 1945, 348 blz., Zw. fr. 7,50.
Het Panamericanisme als philosophische en juridische leer is ten onzent te weinig bekend. J.M. Yepes, voorheen juridisch adviseur bij het
| |
| |
Ministerie van Buitenlandse Zaken van Columbia, lid van het Amerikaans Instituut van Internationaal Recht, afgevaardigde van Columbia bij de Panamerikaanse conferenties, bij de Volkenbond en bij de Conferentie van San-Francisco, thans professor aan het Institut des Hautes Etudes Internationales te Parijs, is bijzonder bevoegd om de oorsprong en de geschiedenis te schetsen en het wezen te definiëren van wat hijzelf 'dit politiek, ethisch-juridisch en psychologisch complex' noemt. Hij doet het met de degelijkheid en de duidelijkheid, die de professor verraden. Ongemeen belangwekkend zijn de bladzijden gewijd aan het Panamerikaans recht of juister aan het Panamerikaans volkenrecht, dat wel zijn eigen normen heeft, doch dat de onmiskenbare stempel draagt van de Westerse cultuur. Schrijver verheelt dit overigens niet: 'Ce sera l'honneur de l'Amérique de servir de laboratoire aux plus audacieuses expériences politiques, sociales et internationales pour que le monde évite le retour aux mêmes erreurs et pour payer l'Occident lapport de sa civilisation chrétienne et de sa propre conception de la vie.' Hij ziet in het Panamerikanisme de grondslag van het toekomstig wereldrecht, dat eindelijk de vrede zal doen heersen onder de mensen van goede wil, waar het namelijk het 'pacta sunt servanda', de moraal als hoogste norm van de internationale politiek, de veroordeling van de aanvalsoorlog en van de tussenkomst van een staat in de aangelegenheden van een andere staat, het voeren van een politiek van solidariteit en van goede nabuurschap, de binnenlandse en internationale democratie en tenslotte de waardigheid van de menselijke persoon als leidende beginselen aanvaardt.
Het spreekt vanzelf, dat deze beginselen lijnrecht staan tegenover al wat zweemt naar machtspolitiek. Streng wordt dan ook o.m. het werk veroordeeld van W. Lippmann, 'The U.S. Foreign Policy' waarin de Amerikaanse buitenlandse politiek grotendeels verklaard wordt in het licht van 'egoïstische' overwegingen, m.a.w. van nationale, zij het dan vitale, belangen. Bedoeld werk schrijft Yepes overigens toe aan 'een zwak ogenblik' van de gezag-rijke auteur. Ondertussen heeft deze laatste echter herhaaldelijk soortgelijke zwakke ogenblikken gekend zonder dat zijn gezag er onder geleden heeft.
Hoezeer men derhalve ook de Panamerikaanse pogingen moet prijzen om een juister en hoger begrip der internationale verhoudingen ingang te doen vinden, toch moet men vaststellen, dat t.o.v. grootmachten die noch de Panamerikaanse noch gelijk welke andere spiritualistisch georiënteerde internationale leer aanhangen, de afwijkingen daarvan, zoals die door Lippmann worden aanbevolen en door het Amerikaans staatsdepartement worden bedreven (of er tussen beide verband bestaat, laten wij in het midden), begrijpelijk en tot op zeker hoogte ook gerechtvaardigd kunnen zijn.
Dit vermindert echter geenszins de wetenschappelijke en morele waarde van het hier besproken werk.
A. Thomas
Mgr de SOLAGES, La théologie de la guerre juste. - Questions disputées. Desclée De Brouwer, (1946), 154 blz., Fr. 30.
In deze studie onderzoekt de schrijver als theoloog de organische ontwikkeling van probleemstelling en voorgestelde oplossing in de vraag naar de rechtvaardigheid van den oorlog. Van uit dit standpunt werden, onder de vele schrijvers die over dit onderwerp handelden, in de progressieve orde van het doorzicht, duidelijkheidshalve, alleen St. Thomas, Augustinus, Vitoria en Taparelli besproken. De overige worden slechts aangehaald in de mate dat ze voor dezen waardige tegenhangers zijn of een dieper doordenken van hun leer bieden.
Dit synthetisch overzicht laat toe, in het scherper bewustworden van de eenheid van het mensdom, de groei te volgen van de moraal-theologische houding welke, uitgaande van de rechtvaardiging van den oorlog voor een bepaald land, een streven wordt naar organisatie van de vrede in de statengemeenschap. Het recht van oorlogvoeren bestaat slechts in een afwezigheid van een
| |
| |
internationale ordening 'si la guerre peut rentrer dans l'ordre, c'est que le monde n'y est pas.'
Een aanhangsel bij deze studie bespreekt de vooruitgang omtrent dezelfde vraag in zover zij door het algemeen leergezag van de Kerk, van Benedictus XV tot Pius XII, werd behandeld. Hoofdzakelijk wordt uit de Encycliek Summi Pontificatus en de Kerstboodschap van 1941 heel het verlichtend streven van Pius XII naar een wereldvrede tot een sterk gestructureerde en tot hiertoe ongeëvenaarde eenheid herleid.
Alles draagt het stempel van den schrijver: doorzicht, maat, scherpzinnigheid, waarheidsliefde: een werk van Mgr de Solages.
A. De Geyter
M.D. CHENU O.P., Spiritualité du travail. - Etudes Religieuses numéros 604-605, La Pensée Catholique, Luik, 1947, 45 blz., Fr. 10.
Aan het werk, dat in de XIXe eeuw in een goddeloos en materialistisch midden grond en drijfveer werd van een nieuwe gemeenschap, moet het christendom de diepe waarde terugschenken in het Mystisch lichaam. De arbeid is voor de mens, die tot de contemplatie van de heiligheid geroepen is, een levensuiting, een bezieling van de stoffelijke wereld, een eis naar gemeenschap; in de natuur geworteld wordt het een vorm van verheffing en verlossing door het genadeleven. Dat de godsdienst zulk een houding t.o.v. het werk kan oproepen is een belofte voor de toekomst van de christenheid: dat is de boodschap van vertrouwen die de schrijver mededeelt.
A. De Geyter
Robert ERKENS, De huishuurwet 1947. 'De Vlijt', Antwerpen, 1947, 71 blz., Fr. 20.
In dit werkje bespreekt Meester R. Erkens de huishuurwet, op 31 Juli 1947 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Hij geeft na elk wetsartikel een bondig commentaar, waarin hij op een zeer eenvoudige en preciese wijze de aandacht vestigt op de bijzonderste beschikkingen van elk artikel. Het was zijn bedoeling niet alle vragen, welke hier kunnen rijzen, volledig uit te putten zoals dat in lijviger werken als dat van La Haye en Vankerckhove het geval is, maar wel een klare oplossing te geven voor de hoofdvragen.
Bedoeld als vulgarisatiewerkje, is dit boekje voor juristen zeer bruikbaar, door zijn bondige verwijzing naar de bronnen, voornamelijk de parlementaire annalen. Gezien het recente karakter der huishuurwet werd er nog geen rechtspraak in verwerkt. Wij vonden ook geen verwijzing naar vroegere rechtspraak. Het is een zeer gemakkelijk hanteerbaar boekje, en verdient aanbeveling.
A. Hernould
Huib HOSTE, Bouwen op het platte land. - Stedenbouwkundige reeks, nr 1. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1947, 63 blz. en 50 afbeeldingen, Fr. 100.
Iedereen, die open oog heeft voor schoonheid en harmonie en onze wegen afreist, is voortdurend geërgerd door de ordeloze en wansmakelijke bebouwing waarmede ons platteland thans hopeloos bedorven is. Pijnlijk resultaat van het in ons land, op velerlei gebied en niet minder inzake bouwen, van overheidswege onverantwoord 'laten begaan'. Tal van initiatieven hebben gepoogd nog iets te redden maar steeds botsten zij op onwil en onbevoegdheid.
Het getuigt dan ook werkelijk van moed van één onzer zeldzame 'schrijvende' Vlaamse architecten, de veelzijdige aspecten van dit 'hopeloos geval' te behandelen en te belichten. Naar uitzicht en inhoud lijkt ons het werkje van Huib Hoste een verdienstelijke en waardige inzet van de Stedenbouwkundige Reeks door de zorgen van Standaard-Boekhandel in het vooruitzicht gesteld.
De nieuwe stedebouwkundige regelementering, reeds onder de bezetting verdienstelijk uitgewerkt, alsook de bescherming van de architectentitel, zal wellicht enige verbetering in de toestand brengen; nochthans achten wij het op de eerste plaats nodig, dat er van de centrale besturen een strengere bouwcontrole
| |
| |
uitgaat, natuurlijk samen met een zekere besnoeiing van de gemeentelijke praerogatieven in zake bouwen. Waarom zouden b.v. allerlei technische of esthetische aangelegenheden van een groep kleinere gemeenten niet kunnen toevertrouwd worden aan een daartoe op te richten intercommunale dienst? De behandeling van deze zijde van het vraagstuk, alhoewel eerder van bestuurlijken aard, zou zeer zeker de verhandeling van Hoste nuttig hebben aangevuld.
Gaarne wordt het werkje 'Bouwen op het Platteland' aanbevolen aan ieder die bij het vraagstuk betrokken is.
C. Reynaert
| |
Wetenschappen
F.J. SHEED, Het Communisme en de Mensch. Vert. uit het Engels. - Dekker en van de Veght, Utrecht-Nijmegen, 234 blz., 1947.
In dit al te goedkoop uitgegeven en weinig gelukkig vertaalde boekje geeft de Engelse schrijver en uitgever F.J. Sheed een voortreffelijke uiteenzetting van het Marxisme. Om het historische materialisme, dat de grondslag van Marx' leer vormt, duidelijk te maken, begint hij met een vrij uitvoerige weergave van Hegels philosophie. Na de uiteenzetting van de 'grandes thèses' van Marx, toetst hij alles aan de Christelijke doctrien en philosofeert over allerlei kwesties, die het algemene levens-inzicht raken. Daardoor is het een werkje geworden, dat instructief en verhelderend is voor elk enigszins ontwikkeld lezer. Allerlei actuele problemen worden hier op kundige wijze behandeld. Wij bevelen daarom dit boekje aan in ieders belangstelling, en betreuren het, dat een zo gewichtig werk in zo gebrekkige taal en in zo sjofel uiterlijk den lezer wordt aangeboden.
J.v.H.
Dr Christine MOHRMANN. Laatlatijn en Middeleeuwsch Latijn. Openbare les gegeven bij het aanvaarden van het ambt van lector aan de universiteit van Amsterdam. - Het Spectrum, Utrecht, 1947, 24 blz., ing. f. 0.90.
Dr Christine Mohrmann is haar colleges aan de Amsterdamse Universiteit begonnen met een openbare les over 'Laatlatijn en Middeleeuwsch Latijn.' Het probleem, dat zij stelt is het volgende. Uit het Latijn is zowel voortgekomen het Romaans (Frans, Spaans, enz.) als het eigenaardige Latijn van de Middeleeuwen, dat een soort kunsttaal is. Welke is de verhouding tussen deze twee? Met bewondering volgt men de klare uiteenzetting van Dr Mohrmann, die haar speciale linguistische kijk op het probleem heeft, en er dieper op ingaat dan meestal geschiedt. Aan het einde lezen wij: 'De merkwaardige ontwikkeling, waardoor het Latijn enerzijds uitmondde in de Romaansche talen, anderzijds in het Middeleeuwsch Latijn, heeft een tweevoudige beïnvloeding van de Westerse cultuur door het Latijn ten gevolge gehad.'
J.W. Kemper
Aldous HUXLEY. Wetenschap, vrijheid en Vrede. Vertaald door Cor Jongens. - Servire, den Haag, 1947, 64 blz.
Hier kiest Aldous Huxley positie tegen zijn broer Dr Julian Huxley, Directeur van de Unesco, en tegen diens 'wetenschappelijk humanisme', al noemt hij noch schrijver noch theorie. Maar wèl vecht hij met overtuiging en intens gevoel tegen de dwaling: dat er geen kennis is dan alleen de kennis der stof, en tegen de illusie dat de vooruitgang der 'Wetenschap' ook per sé een vooruitgang der mensheid zou betekenen. 'Boven deze primaire psychologische nooden ligt 's menschen geestelijke behoefte - namelijk om, in theologische bewoordingen uitgedrukt, zijn Uiteindelijk Doel te bereiken' (blz. 22). En wat de humanistische idealen betreft, zegt hij: 'De theorie van vooruitgang, een theorie, welke al spoedig een dogma werd, inderdaad een axioma in de gedachte van het volk - was nieuw
| |
| |
en, van orthodox Christelijk standpunt, kettersch.' Het is een moderne dwaling; immers: 'niet vóór de achttiende en negentiende eeuw werd het dogma van onvermijdelijken vooruitgang een deel van de algemeen gangbare levensbeschouwing.' Dit geloof is 'gebaseerd op den wenschdroom' (blz. 25). De 'mythe van den vooruitgang' is 'een goedprater van de huidige tyrannie en kwade daden.'
Aldous Huxley brengt ons tot nadenken met opmerkingen als: 'de moderne wereld verschilt van het oude Griekenland in graad en omvang, niet naar den aard' (blz. 35), en deze: 'tegen de verleiding van machtsmisbruik bestaat geen andere wapenrusting dan heiligheid.' Zo is dit hele boekje een schat, althans voor zelf-denkende lezers, niet echter voor hen, die voor-gedacht worden door krant, film, radio, zoals Aldous Huxley zou zeggen. Indien allen aandachtig lezen en nadenken, zullen de woorden van A. Huxley geen Cassandra-voorspellingen blijken - wat tot grote schade zou strekken voor het rampzalige mensdom.
J.W. Kemper
Léon CORNIL, Le droit pénal et la procédure pénale après la tourmeute. - Introduction aux Novelles 'Procédure pénale', Maison Ferdinand Larcier, Brussel, 1946, 79 blz. groot in-4e, Fr. 75.
Toen het Strafwetboek van 1867 uitgevaardigd werd, was de reden van het succes ervan, dat het beantwoordde aan het rechtsgevoel van dien tijd. Dat rechtsgevoel was afgestemd op de theorieën der klassieke school. Thans is het neo-klassiek, in dien zin dat onze maatschappij het geloof aan de vrije wil behouden heeft, maar voorgelicht door de conclusies der sociologische en der anthropologische school ook de invloeden van erfelijkheid en sociaal milieu erkent. Uitgaande van deze stelling onderzoekt Procureur-Generaal Cornil, welke hervormingen aan ons strafrecht dienen te worden aangebracht. Aan de miskenning van dit neo-klassiek rechtsgevoel wijt hij de moeilijke toepassing der wet van 1930 op de bescherming der maatschappij. Deze wet dient in zoverre gewijzigd, dat ze den rechter toelaat ook den gedeeltelijk abnormalen delinquent te straffen naar de mate van zijn schuld, en tevens te zorgen voor zijn genezing. In denzelfden zin onderzoekt de auteur ons strafsysteem, het probleem van de individualisatie der straf, de waarde en de werking van geldboete en gevangenisstraf, met interessante beschouwingen over de bijkomende straffen. Hij belicht de noodzakelijkheid van een hervorming, ook voor de jeugdige misdadigers, van het educatie-en reclasseringssysteem, dat hij uitgebreider bij de wet wenst geregeld te zien en waarbij hij voorstander is van een aan onze mentaliteit aangepast probation-systeem. Wat betreft het strafprocesrecht bespreekt hij tenslotte het contradictoir vóóronderzoek, het gezwoornengerecht, de specialisatie van den strafrechter en de drieledige indeling der misdrijven.
Geschreven in een krachtige taal met een helder inzicht in de behandelde vraagstukken is dit werk een der meest waardevolle bijdragen tot de Belgische strafrechtsliteratuur.
K. Caenepeel
Dr J. MEYKNECHT, Hebben de Dieren Verstand? E.J. Brill, Leiden, 1947, 97 pp.
Een lezenswaardige en rijk gedocumenteerde studie, waarin de schrijver opkomt tegen het heden onder de dierenpsychologen algemeen geworden gebruik bij de dieren te spreken van intelligentie en intelligente handelingen. Hij toont aan, dat ook de vele, die een volledige overeenkomst van mens en dier verwerpen en wezenlijk onderscheid tussen beide willen handhaven, door het gebruik dezer op dit gebied misleidende begrippen hunsondanks tot een essentiële gelijkstelling komen. Hier en daar zou een nog wat dieper gravende wijsgerige behandeling van de aanhangige psychologische en philosophische problemen, met name wat betreft het wezensonderscheid tussen mens en dier, het werk ten goede gekomen zijn. Een enkele maal ook vraagt men zich af of niet een al te polemische toon het wetenschappelijk betoog benadeeld.
E.H.
| |
| |
| |
Varia
Gedenkboek Gijzelaarskamp Haaren. - van Stockum, 's Gravenhage, 1947, 287 blz.
Er is, zoals de redactie van dit boek opmerkt, erger leed geleden dan dat van deze gijzelaars, maar dat neemt niet weg dat hun lot vol onzekerheid en kommer om hun dierbaren beschoren was. Het was daarom een goede gedachte de herinnering daaraan levend te houden. Uiteraard bevat dit boek vele bijdragen die op het jaarboek ener kostschool gelijken en voor de niet-ingewijden minder belangrijk zijn. Maar daarnaast staan de prachtige toespraken, welke op tragische momenten gehouden zijn, waaronder heel bijzonder de rede van Ds Karres dient vermeld te worden: een document van blijvende waarde voor de kracht, welke de besten van ons volk in het geloof gevonden hebben.
Dr J. Tesser S.J.
M. KEMP, Limburgensia. Beredeneerde bibliographie van boeken betrekking hebbende op Nederlandsch Limburg. Eerste reeks. - Veldeke, Maastricht, 1947, 176 blz.
Deze 200 boekbesprekingen zijn niet bedoeld als volledige noch als wetenschappelijke bespreking van de literatuur over Limburg, maar de schrijver wil blijkens zijn voorwoord bereiken, dat de lezer tenminste een idee krijgt van de genoemde werken, zo ongeveer als de snuffelaar, die bij den boekverkoper de werken diagonaal doorkijkt. De meeste der besproken werken zijn inmiddels niet meer in de handel verkrijgbaar en moeten dus op bibliotheken gezocht worden.
Dr J. Tesser S.J.
J.W. HOFWIJK, De Hitte van de Dag. - Uitgeverij de Toorts, Heemstede, 1947, 255 blz., f. 3.90.
Dit boek bevat een reeks van artikelen, verschenen in de Maasbode, waarin Hofwijk zijn verblijf bij onze 'jongens' in Indië beschrijft. Het zijn impressies, 'heet van de naald', geschreven in een taal en met een warm gevoel van medeleven en bewondering, en tegelijk met zoveel humor, dat het boek beginnen betekent het uitlezen in één ruk.
Hofwijk laat ons zien de angst en afmatting, die soms den soldaat aangrijpt en die hij toch steeds weer opnieuw weet te overwinnen om gestaag en nuchter en zonder veel ophef zijn moeizame en vaak schijnbaar zo uitzichtsloze taak te vervullen, en vrede en veiligheid te brengen in de door de extremisten geterroriseerde streken. De spaarzame regels van een krantenbericht worden voor ons, dank zij dit boek, dieper van zin, en tussen die regels door lezen wij de eenzaamheid, het bloed en het zweet, die bij elke actie opnieuw van de soldaten gevraagd wordt, maar ook de moed en de kameraadschap, die hen bezielt.
Gevoelens van bewondering en dankbaarheid vervullen ons bij de lezing van dit boek, omdat wij mogen behoren tot een volk dat zulke zonen heeft voortgebracht.
F.v.V.
|
|