| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Chan. Lucian CERFAUX, Une lecture de l'Epitre aux Romain. - Bibliothèque de l'Institut supérieur des sciences religieuses de l'université Catholique de Louvain, No 2, Casterman, Doornik 1947, 139 blz., Fr. 42.
De bekende Leuvense hoogleeraar, L. Cerfaux, beproeft hier een parafrase van de lastige Romeinenbrief. Als basis-tekst gebruikt hij - behoudens lichte wijzingen - de in 1921 verschenen Franse vertaling van Lemonnyer. De auteur heeft er naar gestreefd de algemene gedachtengang en de bewogen logica van den 'forsen polemieker' (p. 69), die Sint Paulus was, in te dijken en te kanaliseren. Over het algemeen is hij in deze opzet geslaagd, maar af en toe ten koste van een ietwat persoonlijk 'hinein-interpretieren'. Sommige verklaringen lijken dientengevolge vatbaar voor discussie. Een bewering, als zou Paulus zich niet bekommeren om de 'bijzondere behoeften van de Romeinse Kerk' bij het schrijven van zijn didactisch epistel (p. 7-8), wordt door den auteur zelf als onhoudbaar aangevoeld, wanneer hij schrijft: 'Moet men aannemen, dat de Apostel beter ingelicht was dan men zou vermoeden, over bepaalde gedachtenstromingen in de Romeinse gemeente?' (p. 104). Meer technische bezwaren zouden kunnen aangevoerd worden voor detailkwesties, b.v. wat de interpretatie betreft van 'Gods gerechtigheid' (p. 21), Abraham's geloof (p. 44) van het 'rijk' der zonde (p. 56), van de 'ijdelheid der schepping' (p. 80).
J. De Fraine.
Th. QOIDBACH, Le Christ, Cet inconnu. - Boekhandel Vanderlinden, Brussel, éd. 'Alsatia' Parijs, 2 dl. 800 blz., Fr. 200.
Verscheidene studies over het Evangelie zijn deze laatste jaren verschenen; wegens het eigen standpunt, dat ze telkens kozen, waren zij als zovele aanwinsten: voor wetenschappelijke exegese zal men b.v. naar Lagrange of Prat grijpen. Wil men een meer synthetische en diepzinnige overweging, dan leze men 'Der Herr', van Guardini; wie een aanschouwelijke levensbeschrijving wenst neme F.M. Wiliam; een meer literaire biographie is 'Jésus en son temps' van Daniel Rops.
Th. Qoidbach heeft door het dagelijks contact met de studerende jeugd nog een leemte aangevuld: een wetenschappelijk gefundeerd commentaar, dat aan de behoeften van het ontwikkeld publiek zou beantwoorden, vooral van diegenen, die nog door de aard van hun studie of van het milieu waarin zij studeren geneigd zijn, te veel belang te hechten aan de rationalistische interpretaties van het Evangelie. Schrijver is er niet op uit nieuwe interpretaties te geven. Hij wil ons op grond van degelijke documentatie een solide en secure leer schenken. Een commentaar, geen levensreconstructie, maar een nauwkeurig toelichten van de tekst. Met reden verwerpt hij de synopsis, waardoor de persoonlijkheid van de evangelisten door het ineenstrengelen van de teksten verdwijnt en dus een belangrijke factor voor het begrijpen van het geschreven woord niet meer tot zijn recht komt.
Bovenaan de pagina wordt in kleine druk de tekst aangegeven, volgens de vertaling van Crampon; waar deze helderheid mist, neemt auteur de overzetting van 'la sainte Bible' door Kan. Pitot (1930-1947). Het vierde evangelie wordt in extenso weergegeven. Van de Synoptici worden, uit de parallel-teksten, de meest sprekende uitgekozen.
Merkwaardig is de soberheid waarmee de schrijver de overvloedige gegevens, die hij bezit, tot een heldere en begrijpelijke tekst verwerkt: van
| |
| |
philologische en technische uitleg enkel wat nodig is, bondig en suggestief in de veraanschouwelijking door historische en archeologische notities. Al heeft schrijver niets verwaarloosd van wat maar enigszins licht kon brengen, toch heeft hij geen encyclopedisch werk geleverd, zoals het wel eens is voorgesteld. Maar schrijver wil het Evangelie begrijpelijk maken voor het hedendaags publiek. Wellicht zou men ervoor terugdeinzen de psychologie van Jezus te ontleden, wegens haar transcendent karakter. Toch is Hij mens, en langs de kennis van zijn menselijkheid moeten wij ons tot Zijn Goddelijkheid verheffen. De Auteur interpreteert, discuteert op levendige toon, verwijst naar teksten uit het Oude Testament of naar profane schrijvers, en haalt er de zin uit die de moderne geest voeden kan. Die beschouwingen echter geven louter inzicht in de evangelische tekst en zijn geen gemoedsaandoeningen of inbeeldingen. Wie dit werk leest, komt in contact met een begeesterde persoonlijkheid, met iemand die zich niet enkel baseert op een naïef geloof, maar met iemand die het licht door zware navorsingen veroverd heeft. Ten opzichte van de tegenstanders treedt de auteur streng op, soms in harde bewoordingen.
Wij menen wel dat het niet uit misprijzen is voor hen, die zeer oprecht andere wegen zijn ingeslagen en aan wie de methodologie van de kritiek veel te danken heeft, dan wel om de lezer aan te sporen definitief op zij te leggen de rationalistische hypothesen, die uitgediend hebben, maar bij de in exegese oningewijde intellectuelen nog toegang vinden.
Het commentaar wordt ingeleid door een zeer bevattelijk résumé van de kritische problemen omtrent de teksten: hun historische waarde, hun authenticiteit, het synoptisch vraagstuk, de geloofwaardigheid van de vier evangelisten en van Jezus zelf. Maar wellicht ware het te wensen geweest, dat de schrijver ten minste de mogelijkheid had laten aanvoelen van een verdere ontwikkeling dezer problemen. Het milieu, dat hij beoogt, duldt het niet dat men te apodictisch de oplossing voorlegt van problemen waarvan het weet, dat zij niet volledig opgelost zijn. De begrippen bv.: inerrantie, letterlijke zin, de aangehaalde citaten uit de encycliek 'Divino afflante Spiritu' hadden ruimere uitleg verdiend. Aan het probleem van Jezus' Verrijzenis in het licht van de rationalistische stellingen worden meer dan 40 blz. gewijd. Helder en duidelijk zet de auteur de stellingen uiteen van de verschillende scholen en weerlegt ze telkens op begrijpelijke wijze.
Een honderdtal photo's in de tekst, een 30-tal helio's buiten de tekst illustreren deze lange studie. De uitgebreide index over de behandelde stof en de inhoudstafel zijn op dergelijke wijze opgesteld, dat zij niet alleen een chronologisch inzicht geven, maar ook de ontwikkeling van Jezus'leer en de daarmee samen gaande verwikkelingen van de gebeurtenissen, en laten de lezer toe dit lijvig werk gemakkelijk te raadplegen. Zonder enige twijfel verdient dit werk een ruime verspreiding.
P. Cuypers.
Dr Athanasius v.d. WEIJDEN O.E.S.A., De Doodsangst van Jezus in Gethsemani. - H.J. Paris, Amsterdam, 1947, 130 blz.
Dr v.d. Weijden is verstandig geweest in de keuze van het onderwerp van zijn dissertatie. Terwijl menig promovendus zich verliest in een veel te omvangrijke materie, geeft hij een theologische studie over het inwendig lijden van Christus, zoals het ons door de Synoptici in niet meer dan zeven verzen wordt beschreven. Het onderwerp is nauwkeurig afgebakend en de indeling zeer eenvoudig nl.: de overlevering van de tekst, de verklaring ervan, die van de Vaders, en de dogmatische verklaring van Jezus' inwendig lijden naar de leer van S. Thomas. Met deze in heldere gedachtengang geschreven dissertatie heeft de Schrijver zeer zeker een nuttig werk verricht; nog temeer omdat in de moderne literatuur een aparte monographie over dit onderwerp totdusver ontbrak.
Jammer vind ik met name, dat aan afwijkende meningen van diverse schrijvers, die toch wel in de uitvoerige literatuurlijst vermeld staan, zo weinig of geen aandacht wordt besteed; het was b.v. zeer te wen- | |
| |
sen geweest, dat v.d.W. zijn opinie eens te kennen had gegeven over het geruchtmakende - en toch zeker niet van vernuft gespeende! - boek van Pickl: Messias-König Jesus. Van de betekenis van de verschijning van de engel maakt hij zich wel wat goedkoop af. En of iedere dogmaticus tevreden zal zijn met de beperking tot S. Thomas, hoe meesterlijk ook, waag ik te betwijfelen.
L. Rood S.J.
Piet van VEEN, Paulus de Zwoeger Gods. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 120 blz.
Een boekje dat geen wetenschappelijke pretenties heeft, maar S. Paulus dichter bij het volk wil brengen. Naar mijn oordeel is het daarin volkomen geslaagd; tenminste in die opzet, die door de titel wordt aangegeven. Aan de theologische gedachte wordt zeer weinig aandacht geschonken: dat was de bedoeling niet. Maar van het zwoegende apostelleven wordt een zeer levendige, fantasierijke maar door de feiten ondersteunde, schildering gegeven in frisse sprankelende taal. Uitstekend geschikt voor brede verspreiding.
L. Rood S.J.
E. van der DONCK, Parochieliturgie. 3e druk. - Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, N.V. Standaard-Boekhandel, 1946, 237 blz. (voor Nederland: Tilburg, N.V. Standaard-Boekhandel, f. 6.50).
Vanwege de oorlogsomstandigheden zal dit praktische boek nog weinig bekendheid gevonden hebben in Nederland. Daarom hopen wij, dat deze derde druk alhier een ruime verspreiding zal vinden. Pastoor van der Donck is een priester van de praktijk, een onderhoudend spreker en vlot schrijver. Hij heeft veel nagedacht over het liturgisch apostolaat, serieus gestudeerd en met een bewonderenswaardig gezond verstand het liturgisch leven eerst in Hasselt en nu in Berbroek georganiseerd. Wie het 'Even voorstellen' heeft doorgelezen, is reeds gewonnen voor den schrijver. 'Eerwaarde Confrater, dit boek wil u helpen, in de mate althans, waarin de schrijver daartoe machtig is. Geen boekengeleerdheid wordt u hier voorgeschoteld, zelfs geen vulgarisatie, uit andere werken bijeengeraapt. Ik heb geen stapels documenten op mijn tafel gehad, terwijl ik schreef. Dit boek is geboren uit de praktijk. Wat mij jaren lang op de tong brandde, spreek ik nu eens uit. En velen onder u zullen er terugvinden, wat zij zelf zoo dikwijls hebben aangevoeld. - Ik heb eenvoudig nagedacht, zooals gij en alleman dat doet over een zaak, die u ter harte gaat. En wellicht is hier en daar wel iets eruit ontsprongen, wat u treft.'
Het eerste hoofdstuk handelt over 'De werkplaats van het heilige': een pastoor spreekt over zijn kerk en wijst op praktische dingen, welke dikwijls vergeten worden. Nu in Nederland vele kerken gebouwd moeten worden, raden wij zowel pastoors als architecten aan, dit eerste hoofdstuk te lezen, omdat zij er kostbare aantekeningen zullen vinden. Het tweede hoofdstuk 'Wij en ons werk' schildert ons de zielzorger in de eredienst; zonder een woord te verzwijgen wordt de realiteit bloot gelegd en een voor ieder bereikbaar ideaal voorgesteld. Terecht wijst de schrijver voortdurend op de onderrichting van het volk als de voornaamste eis tot oprechte actieve deelname. In hoofdstuk III worden enkele 'Bedenkingen bij de praktijk' behandeld: wat heeft het volk aan de ceremonies, rubrieken en het Gregoriaans? Wat te denken over lange diensten? Tenslotte geeft het vierde hoofdstuk 'Een diepere kijk in de dingen', terwijl het besluit de pastoors aan het werk zet volgens de voorschriften der overheid.
Wij behoeven niet meer te zeggen, dat het standpunt van den schrijver een volks standpunt is. Hij heeft begrepen, dat Liturgie zaak van het volk is; hij heeft het als priester begrepen en daarom horen zijn confraters hem gaarne spreken. Voor den parochiepriester heeft het volkse standpunt zijn volle gewicht, daar heel zijn werk verloopt in de dienst van het volk: 'Pro hominibus constituitur in iis, quae sunt ad Deum'.
H.S.
| |
| |
D. Dr. Odo CASEL, O.S.B. Heilige bronnen, XII Opstellen over liturgie en monnikendom. 'Pretiosas Margaritas'. Vertaling van Dom. E. Dekkers, O.S.B. - St. Pieters-abdij, Steenbrugge, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1947, 264 bldz., geb. Fr. 135.
De werken van Dom. Odo Casel met hun diepe gedachteninhoud en fijne zeggingswijze zijn steeds een genot voor geest en hart. 'Heilige Bronnen' biedt, in een keurige Nederlandse vertaling, een samenlezing van Tijdschriftenartikels, waaraan de auteur in alle bescheidenheid de benaming heeft gegeven van 'waardeloze spaanders, die bij het werk afvielen', (Woord vooraf p. XII), maar waarvan de vertaler, alluderend op de collectie 'Pretiosas Margaritas', waarin deze vertaling werd opgenomen, terecht zegt, dat zij 'als kostbare parelen werden vergaard en samengevoegd tot een heerlijk snoer'. Wie zich de moeite wil getroosten dit werk aandachtig te doorlezen, zal er alleszins een fascinerend beeld van de christelijke godsdienst, van het geestelijk leven en van de eredienst der kerk in terugvinden in alle diversiteit der afzonderlijke stukken. Elf van de twaalf opstellen bespreken een of ander aspect van de liturgie en de kerkelijke eredienst, het twaalfde is gewijd aan het monnikendom: over de samenhorigheid hiervan geeft de auteur zelf een korte uitleg in zijn 'Woord vooraf'.
Dr. J. De Munter, S.J.
H.W. AGTEROF, Pr., Wel en wee in het huwelijk. Ingeleid door Mgr J.P. Huibers. - Diligentia, Amsterdam 1947, (Brugge, Beyaert), 240 blz., Fr. 115.
Terwijl onze Zuiderburen bij voorkeur en met grote bijval in hun familieactie, het sociaal, ethisch en sacramenteel aspect van het gezinsleven belichten (Zie L'Anneau d'or. Paris, Ed. du Feu nouveau) verwijzen onze Nederlandse auteurs liefst naar de talrijke en diep-christelijke gebruiken, die van oudsher het familieleven omweven en doordrenken. En wellicht is dit laatste nog het beste. Want wat kan een diepere waardering geven van de verhevenheid van de familie en Gods zegen over haar prangender afsmeken dan de onafgebroken inschakeling in deze katholieke levensstijl en -sfeer. Ook de schrijver van dit boek - de titel mocht misschien op een dwaalspoor brengen - wil alle momenten van het gezinsleven het schone katholieke cachet terugscheken. Hiervoor geeft hij een onuitputtelijk aantal praktische wenken en 'een antwoord op velerlei vragen' zowel omtrent de voorbereiding op eerste communie als omtrent de Katholieke Actie en de jeugdbebewegingen, zowel omtrent het 'ideale' dienstmeisje als omtrent het Wit-Gele Kruis, zowel omtrent de gebrekkige kinderen als de rode of paarse randen van rouwcirculaires, enz. Dit boek is een echte mijn, niet alleen voor katholieke ouders, maar ook voor de priesters die in congregaties, in andere bijeenkomsten of particuliere gesprekken de raadgevers moeten zijn van gehuwden en van verloofden. Het is ook niet de bedoeling het aan een stuk uit te lezen en dan op te bergen, maar men moet het raadplegen in de ontelbare en diverse phasen van het gezinsleven.
P. de Meester
H.W. AGTEROF, Pr., Verloofd, Getrouwd, 'n Kind. - Diligentia, Amsterdam, 1947, (Brugge, Beyaert, 111 blz., Fr. 60.
In denzelfden geest als het vorig boek, waarbij het nauw aansluit of een vervolg van is, worden de eerste gewichtige momenten van het gezinsleven die haar 'geboorte' inluiden, in de katholieke en kerkelijke omgeving geplaatst. Alle problemen die met de verloving, het huwelijk en de geboorte van het kind kunnen opduiken, worden hier behandeld en krijgen een opheldering.
Ook dit boek bevat vele 'tips', die onze families stilaan een ware christelijke levensstijl zullen geven, b.v. wenken om de verlovingstijd als een voorbereiding op het huwelijk door te brengen, een rijke keuze van familie- en intronisatiegebeden. Een mooi geschenk bij gelegenheid van een verloving, een huwelijk of een geboorte.
P. de Meester
| |
| |
Gustave THIBON, La vie à deux. Pages choisies et pensées inédites sur l'amour et le mariage. - Editions Universitaires, Les Presses de Belgique, Brussel, (1947), 140 blz.
Vooral het eerste deel van dit zeer keurig uitgegeven boek is wonder mooi. Het is van het fijnste, dat op dit gebied werd geschreven. De inspiratie is diep menselijk en tevens door en door christelijk. Eerst toont ons de schrijver, hoe de huwelijkskeus normaal moet onderworpen blijven aan het sociaal milieu; het mag noch uitsluitend een 'choix de raison', noch uitsluitend een 'choix d'amour' zijn, maar een 'choix total', d.i. van een verlichte liefde. Om dan tot volheid en vruchtbaarheid te komen moet het huwelijksleven zelf berusten op vier hoofdelementen: de passie, de vriendschap, het offer en het gebed.
Thibon kent geen gelukkig huwelijk zonder wederzijdse geslachtelijke aantrekkelijkheid, doch onderworpen aan de geest; maar indien het vlees de echtgenoten tot elkaar brengt, kan alleen de vriendschap hen tot elkaar ingang doen vinden. Geluk wordt evenwel in het huwelijk niet gevonden zonder offer: men 'neemt' geen echtgenote, men 'geeft' zich aan haar. Dat offer nu is onmogelijk zonder een hogere liefde, de liefde tot God, liefde die haar uitdrukking vindt in het gebed. De loutering van de liefde moet hoofdzakelijk gebeuren door een crisisperiode, die altijd volgt op de illusies van de eerste liefde; en in die crisis gaat de liefde dood ofwel wordt ze getransfigureerd. Maar die heldhaftige opgang van de menselijke liefde is slechts toegankelijk voor diepgodsdienstige zielen.
In zijn tweede deel geeft de schrijver ons een reeks losse gedachten, meestal zeer kernachtig uitgedrukt, zeer poëtisch en vol psychologische wijsheid. Hij doet ons aldus dieper doordringen tot de geheimen van de tweestrijd in de menselijke ziel tussen het vlees en de geest; hij doet ons de liefdepsychologie van de vrouw beter begrijpen, alsook de ware natuur van de liefde. Kortom een wonder boekje dat rijker maakt, maar slechts door fijn aangelegde zielen zal begrepen worden.
A. Cauwe
J. FRANCOIS, Het levende Woord. Illustratiemateriaal voor godsdienstig onderricht, studiekringen en predicatie. Deel I. - De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam, 1947, 875 p. en 50 afbeeldingen, ingen. Fr. 245, geb. Fr. 285.
Zal een definitief oordeel over dit werk slechts mogelijk worden, wanneer het in zijn geheel verschenen is, reeds van nu af dringt zich een vergelijking op met het beste, dat als hulpwerk bij onderricht en predicatie het licht zag. Onze lezers kennen het monumentale 'Homiletisches Handbuch' van Anton Koch met zijn vier delen 'Homiletisches Quellenwerk', Samensteller van 'Het Levende Woord', heeft er zich rijk aan geïnspireerd. Toch is zijn werk meer dan een eenvoudige adaptatie voor ons taalgebied van de Duitse uitgave. E.H. François heeft namelijk het illustratiemateriaal veel ruimer opgevat. Naast verhalen, voorbeelden, vergelijkingen, teksten geeft hij ook preciese aanduidingen om met muziek, beeldende kunst, letterkunde, filmstroken, wandplaten, les of studiekring op te luisteren. In een bijvoegsel volgen dan nog vijftig bordschetsen - zij werden naar onze mening beter afzonderlijk uitgegeven - die bij het onderricht voor kinderen dienstig kunnen zijn. Alles te zamen dus een kleine encyclopedie, geheel up to date.
Verhalen, voorbeelden, teksten vormen het hoofdbestanddeel. De samensteller geeft blijk van een fijne speurzin en een gezonde smaak. De teksten zijn beter gegroepeerd en de verhalen doorgaans langer en waardevoller dan in het 'Homiletisches Quellenwerk'. Voor het practische godsdienstonderricht zal 'Het levende Woord' van groter nut zijn dan zijn Duitse voorbeeld. Aan de andere kant bereikt het niet dezelfde wetenschappelijke standig. Er is in het Nederlandse werk een mengeling van alphabetische en logische orde, (waardoor de bruikbaarheid geschaad wordt, zolang het derde deel met zijn zaakregister niet verschenen is), een zekere eenzijdigheid in
| |
| |
de keuze der teksten (b.v. van blz. 476 tot 516 doorlopend uit het Meetsnoer van H. de Greeve), een enigszins willekeurige afbakening der bronnen (b.v. waarom niets uit de andere werken van H. de Greeve?) een gemis aan klaarheid in de verwijzing naar de bibliographie (wanneer het een tijdschrift geldt, vindt men niet de minste aanduiding van schrijver of jaargang). Deze tekorten waren niet helemaal te vermijden. De stof mocht tot in het oneindige groeien en het ene voordeel vernietigt soms het andere. Dit is evenwel zeker: Wat E.H. François in jarenlange, onverpoosde arbeid heeft bijeengegaard en nu ten dienste stelt van het onderwijzend personeel, is in staat bij veronderstelde persoonlijke onderlegdheid, het godsdienstonderricht zo gevarieerd, aantrekkelijk en treffend mogelijk te maken. Onder de hulpbronnen van ons godsdienstonderwijs zal 'Het levende Woord' zeker jarenlang een ereplaats innemen. Het mag in geen enkele cathechetenbibliotheek ontbreken.
F. Bellens S.J.
O.P. van FRANÇOIS, God zoekt uw geluk. - H. Nelissen, Amsterdam, 222 blz.
Wij hebben behoefte aan goede, overtuigende apologetische boeken, die ook eenvoudigen aanspreken. De fraaie band, de aantrekkelijke titel, de hartelijke toon en beeldrijke taal, waarmee dit boek begint, wekten de verwachting, dat het in deze behoefte zou voorzien. Des te groter is echter de teleurstelling, wanneer blijkt, dat dit nieuwe boek allerminst geeft wat zijn motto aankondigt: 'Het zal U verkwikken, verheffen, verlichten'. De schrijver immers kan zijn eenvoudige toon niet volhouden zonder gemoedelijk te worden op het triviale af: 'U verlangt met recht, dat ik mijn vuisten niet met kracht deponeer op uw neus'. (83) 'Stel U nu voor, wat een berg voedsel en wat een enorme plas water er maandelijks in uw lichaam verdwijnt'. (85). Dergelijke uitdrukkingen komen steeds voor en stoten. Schrijver beheerst zijn toon niet en wordt on-fijn. Dit is niet de taal van Christus, die óók voor eenvoudigen verstaanbaar is, maar steeds gewijd.
Erger dan deze ontwijding van de vorm is echter de ontwijding van de inhoud. Dit boek verduistert de volheid der katholieke leer, die het aannemelijk wil maken. De rijkdom en diepte van ons heilig Geloof worden verminkt tot een rationeel geraamte. Dit boek wil steeds maar 'bewijzen' en wel zó, dat voor het mysterie bijna geen plaats overblijft. Alles ademt de geest van de rationalistische houding der vorige eeuw.
God is b.v. de conclusie van een redenering, die de inductieve en affectieve factoren in de godskennis verwaarloost en soms in zo simplistische vorm wordt voorgesteld, dat ze werkelijk-denkende mensen aan het twijfelen brengt. Het bewijs 'exfinalitate' b.v. op bld. 18 komt wel tot een 'machtig intellectueel wezen', maar zou nog enige aanvullen behoeven, wil het tot God concluderen.
Het geloof is: 'aannemen op gezag van een ander', volgens het bekende procédé: schrijf de ander met een hoofdletter en u heeft bovennatuurlijk geloof. Over het geloof als intuïtie en overgave, over zijn verbondenheid met het getuigenis zoals de H. Schrift dit leert, over alles wat geloof lévend en concreet maakt, geen woord.
Alles moet evident zijn. Zo zegt de schrijver: 'Veronderstel nu eens, beste lezer, dat ge zelf eertijds in Palestina, de talrijke, door die schrijvers opgeteekende wonderen of mirakelen had gezien, wat zou dan uw antwoord zijn op deze vraag: “Wat dunkt U van den Christus?” Zoudt ge redelijkerwijze iets anders kunnen zeggen dan: Ja, dan zou ik Hem werkelijk erkennen en aanbidden als den Zoon van God...'(46). Dat er echter voor deze redelijkheid méér nodig is dan de schrijver geeft, blijkt wel uit Christus' woorden: 'Zalig, die aan Mij niet geërgerd wordt!' (Mt. 11,6).
Het zelfde geldt voor de Kerk, die ons ook in ontlediging verschijnt.
Dit boek geeft verder een apologie, die steeds maar verdedigen wil, stellingen vaak, die geen verdediging meer behoeven. De lijst van aanbevolen boeken bevat vooral werken van veertig jaar geleden en kent geen enkel modern boek. Tóen zou het misschien goed hebben gedaan, nu heeft het weinig meer te brengen.
J. de R.
| |
| |
| |
Taal en letterkunde
S. VESTDIJK, De Vuuraanbidders. Roman uit de tachtigjarige oorlog. - Nijgh en van Ditmar, 1947, 585 blz.
Vestdijk bewandelt veel wegen en beproeft zijn talent als romanschrijver in velerlei richting. Met de Vuuraanbidders treedt hij in het voetspoor van van Lennep en schrijft een historischen roman, waarin menig personage en menig tafreel aan dezen fabulator herinneren. Heel de lange episode de Romanesque en Lysbeth is van Lennep-achtig in haar romantische onwaarschijnlijkheid. Er gebeurt veel in dezen langen, langen roman en als tijdstafreel is zowel de schildering van het rustige leven te Leiden tijdens het twaalfjarig bestand als van den oorlogstoestand in de Palts voortreffelijk.
Vestdijk schrikt niet terug voor het beschrijven van het allergruwelijkste. Hij heeft dat gruwelijke nodig als motivering der psychologie van zijn held, een jonge Leidenaar die ten oorlog trekt, en uit de theologische disputen te Leiden in al de rauwheid en verschrikking van den oorlog komt, waardoor hij zijn Godsgeloof verliest. Deze hoofdfiguur van den roman, waarom heen zich al het gebeurende afspeelt, is wel een der best geslaagde scheppingen, beter dan de drakerige de Romanesque en de ondoorgrondelijke Lysbeth. Toch is de roman niet geworden wat men van Vestdijk verwachten kon. Er ligt iets mats en traags over, iets van een wanhopige wereldstemming, dat den lezer neerdrukt. Het is of Vestdijk alle lichten wil uitdoven, het Godsgeloof, het vertrouwen in den mens, in het wereldlot, in alles. Is er om een schone, aangrijpende verbeelding te schrijven althans niet enig geloof in het licht, in een vreugdevolle toekomst of wat dan ook, nodig? Hier is van licht of vreugde geen spoor. Wegens al die rauwe verschrikkingen, al het blasfemische, al die Godsontkenning, blijve het boek streng voorbehouden lectuur.
J.v.H.
Armand BONI, De Roman van een blinde. - Volksreeks Nr 344, 1946, 301 blz., ing. Fr. 34, geb. Fr. 46.
Een frisse talentvolle jongen wordt bedorven door slechte lectuur en geeft zijn priesterroeping op. Nadat hij met de notarisdochter ontvlucht was naar de stad, breekt de oorlog uit en treft hen zwaar: hij zelf wordt blind en zijn vrouw gedood. Het werk heeft een edele strekking: het wil de goedheid van God laten uitkomen en de verlossende kracht van het aanvaarde lijden. Wel biedt het verhaal vele treffende en boeiende bladzijden, doch het mist de nodige eenheid en psychologische ontwikkeling. Eerste en laatste hoofdstuk houden geen verband met de verhaalde jeugd en ook de blindheid ontleent niet voldoende haar tragische kracht uit het voorgaande. Bovendien is de taal soms weinig verzorgd.
G. Doorneman
Mac GREGOR, William, Wie vernietigt de wereld? (Spionage te Rjnkan). - 'De Vlijt', Antwerpen, 1947, 87 blz., Fr. 15.
Een kort, niet onaardig uitgesponnen spionage-romannetje, waarvan de tweede titel minder misleidend is dan de eerste. Al te kort evenwel om te kunnen beletten, dat voor de spion een tikje met de toverroede volstaat om sommige hachelijke standjes op te knappen. Het romannetje heeft dit voor op zijn concurrenten dat het ten eerste gebouwd is op een werkelijke historische opdracht, het navorsen namelijk van de stand van zaken in de Duitse productie van zwaar water te Rjnkan in Noorwegen. Ten tweede - en dit is een gevolg van het eerste punt - dat de goedgelovige lezer zich aan het eind kan afvragen of die spionage nu historie is of wel fantazie.
L. Mestdagh S.J.
Brepol's Beknopt woordenboekje voor de nieuwe spelling der Nederlandse taal. - N.V. Brepols, Turnhout, 1947, 378 blz., geb. Fr. 35.
| |
| |
Dit miniatuur woordenboekje geeft de spelling De Vries Te Winkel aan, en ook de nieuwe spelling. Verder vermeldt het de klemtoon, meervoudsvormen en het geslacht. Over een paar klemtonen, zoals Kobâlt, Inheems, kan men het niet eens zijn, evenmin of 'marsch' in nieuwe spelling steeds 'mars' wordt; doch deze kleinigheden doen weinig af aan de waarde van dit met zorg uitgegeven boekje.
J. Noë
Geerten GOSSAERT, Essays. - N.V. Boekdrukkerij 'Helmond', Helmond, 230 blz.
Geerten Gossaert handhaaft in deze bundel essays het pseudoniem, dat hij met zijn gedichten verzameling 'Experimenten' voor het eerst, meen ik, aannam. Hij handhaaft hier ook zichzelf, zijn markante, hoekige persoonlijkheid. In al deze essays is een man aan het woord, die de moeite van het lezen waard is. In typisch ouderwets, hooggelaarsd, stroef en ineen gevlochten proza, dat aan Potgieter herinnert, schrijft hij zijn meningen neer, meningen, die altijd oorspronkelijk en doordacht zijn, hoewel zij vaak tot verzet prikkelen. Zo wordt de rij geopend door de bekende rede, die Professor Gerretson in '37 uitsprak in de Nieuwe Kerk bij het graf van Vondel en waarin hij het reformatorische in Vondel aanwees.
Dan volgen de doordachte en doorwerkte studies over Swinburne en Francis Thompson. Het belangrijkste en oorspronkelijkste essay uit de bundel lijkt mij het vierde, over Bilderdijk. Hier waagt zich de Orthodoxe denker Geerten Gossaert aan een oordeel over en waardering van de nog steeds omstreden en raadselachtige figuur Willem Bilderdijk. Hij staat bewonderend en sympathiek tegenover Bilderdijk, en hoe aannemelijk hij zijn zienswijze ook weet te motiveren, dit essay toont Gossaert in oppositie tegen, ik mag wel zeggen, heel de heersende geleerden school van de laatste honderd jaren. Toch kon de waarheid wel eens dichter bij Gossaert liggen dan bij zijn tegenstanders. Er volgen nog een viertal opstellen over een Duits vagebond-schrijver, Magister Laukhard, over Lucretius, den Latijnsen dichter-philosoof, over Anatole France en een dialoog over dramatiek. Onder de vele essay-bundels, die de laatste jaren van de pers kwamen, is deze een der meest markante en verantwoorde.
J.v.H.
Thomas KERNAN, Gelijk met de Morgenster. Vert. door H. Pijfers. - De Toorts, Heemstede, 220 blz., 1947.
Thomas Kernan is een Amerikaan, die Duitsland goed kent, en hier een verhaal schrijft over een Cisterciënserbroeder, die met zijn cornmunauteit zijn abdij verlaten moet, zijn weg moet vinden in de wereld, met de S.D. in aanraking komt, gevangen genomen wordt en wederom in zijn abdij, nu gevangenkamp geworden, belandt. Een eenvoudig, doch treffend en goed verteld verhaal.
J.v.H.
Hendrik CONSCIENCE, Het geluk van rijk te zijn. De Leeuw van Vlaanderen I en II. - Werken van Hendrik Conscience, herziene uitgave. De Sikkel, Standaardboekhandel Antwerpen, '47, 110, 176, 200 blz. per reeks van 15: Fr. 34 en Fr. 50. Per deel: Fr. 38 en Fr. 55.
Geleidelijk vordert de heruitgave van den verbeterden Conscience; na de bespreking van de vroeger verschenen werken (Streven XIV, 186, 470-471) hoeven wij den even delikaten als sekuren arbeid van Dra Nellie Daman niet meer aan te bevelen. Nu ontvangen wij De Leeuw van Vlaanderen (voltooid in 1838) een boek van gisting en geweld, waardoor de nog jonge Conscience zich eens bewust werd van zijn artistiek vermogen en nationale bestemming. Daarbij Het geluk van rijk te zijn (van 1855): een Antwerps verhaal uit de volksklasse, een van de allerbeste uit het gehele oeuvre. En mocht onze Vlaamse Ilias (zo noemde Rodenbach De Leeuw van Vlaanderen) eens te meer ons volk bezielend verheffen.
Em. Janssen
| |
| |
L.A.S. JERMIJN, The singing farmer. - Vergil's Georgics in English verse. - Oxford, Basil Blackwell, 1947.
Dit is nu eens een vertaling uit het Latijn, die in alle opzichten aantrekkelijk is. Vooreerst om de sympathieke persoonlijkheid van den vertaler, die met grote inspanning in het interneringskamp van Singapore het werk afmaakte, dat hij in Oxford herzag na den oorlog. Dan om de rijke toegiften aan verklaringen, kaarten, registers van eigennamen en die geestige inleiding. Maar vooral om de zuivere weergave van dit lang niet eenvoudig gedicht over de landbouw, het beste werk van de grote Romeinse dichter Vergilius. Er zullen veel klassiek gevormden zijn in den lande, die het niet kennen. In de oude tijd lazen wij althans de tweede helft van het vierde boek: Pastor Aristaeus... (vers 317). Dit is te zeggen, ruim 50 jaar geleden.
Tegenwoordig beperkt men zich, meen ik, meest tot de Aeneïs. Men hale de schade in en leze de klacht van Orpheus over Eurydice:
te, dulcis coniunx, te solo in litore secum,
te veniente die, te decedente canebat.
Singing of thee, sweet bride, on lonely shores,
of thee at dawn, of thee at set of sun.
Dat is vertalen. Fijn vertaald is vers 2: to wed vine to her elim (ulmis adiungere vites): at changes of skies (v. 86) voor mutato sidere. Wellicht is hier echter bedoeld: in een ander jaargetijde. In de eerste regel: what makes the cornfields glad, twijfel ik; moet laetus niet verstaan worden als 'welig'? Ook voor hen, die niet met het origineel vertrouwd zijn, is dit werk aanbevelenswaardig; in het algemeen, zoals de uitgever zegt, voor: men and women who love the poetry of the countryside.
J.W. Kemper S.J.
Bernard MARION, A la rencontre de Jean Giono. - La Sixaine, Brussel, 1947, 47 pp.
Jean Giono, de Franse Zuiderling van Italiaanse afkomst, is wel degelijk onevenwichtig; hij, de gehechte aan de aarde en de vijand van stad en cultuur, de pacifistische revolutionnair en de zinnelijke pantheïst, lijkt een verre naneef van Jean-Jacques Rousseau, over wien zo moeilijk een afdoend oordeel geveld wordt.
Tot een bevredigend besluit is de auteur dan ook niet gekomen. Om de vele biographische en bibliographische gegevens, verdient zijn studie waardering en aanbeveling; tot in de kern van het onderwerp drong hij niet door.
Em. Janssen
| |
Kunst- en cultuurleven
Christopher Dawson, Het oordeel van de Volken, in het Nederlands vertaald door K.A. van Cauwelaert, B.A. - Uitg. Pantheon N.V., Antwerpen, L.J. Veen's Uitg. N.V., Amsterdam.
The Judgement of Nations, is zeker één van de meest merkwaardige cultuurhistorische synthesen, die deze laatste tijd verschenen zijn. Als wij het boek van Dawson met andere werken over onze hedendaagse beschaving vergelijken, dan vinden wij hem reëler en zakelijker dan Bierdjajef, ernstiger en degelijker dan Spengler, dieper en met meer wijsgerig doorzicht dan de Reynold. Het dichtst staat hij bij Huizinga. Maar terwijl Huizinga door de historische feiten zelf gedwongen werd de culturele noodzakelijkheid van het Christendom te bevestigen, is dit bij Dawson een verworven bezit, dat hem heel het wereldverloop doet zien als een strijd tussen de donkere machten van het kwaad en den Geest van Licht en van Waarheid.
De boze krachten hebben op dit uur der duisternis gemakkelijk spel gekregen wegens de duizelingwekkende ontwikkeling van techniek en wetenschap. Het zouden moreel-superieure mensen moeten zijn om deze machtsontplooiing aan het algemeen welzijn dienstbaar te maken. De liberale cultuur was echter
| |
| |
geestelijk te arm om zulke persoonlijkheden voort te brengen. Dit was haar ondergang en zo hebben wij het moeten aanzien, dat bij gebrek aan geestelijke basis en ethische beginselen onze samenleving het uitzicht kreeg van een georganiseerde roverij en het charter der volken de wet werd van de vernietiging der zwakken.
Zoals anderen ziet Dawson alleen redding in het Christendom. Vrijmoedig echter stelt hij ons voor het bedroevende feit van de onenigheid onder de christenen. Meesterlijk wijst hij op de sociologische oorzaken van deze verdeeldheid en met een enig historisch inzicht toont hij aan, hoe uit den drang van het tijdverloop zelf deze verscheurdheid zich aftekende. Toch meent hij, dat sinds de middeleeuwen geen tijd gunstiger was voor de eenheid dan de onze, juist omdat de christenen een minderheid zijn geworden. Eenheid die zal bestaan in het vormen van een gemeenschappelijk front tegen de goddelozen. Hij wil in Engeland althans alle Christenen samenbrengen in het Zwaard van den Geest. Dit is een vereniging die door een sterkere beleving van het Christendom de cultuur wil redden. Dawson zelf is er de grote bezieler van. Hij gelooft, dat er in iedere duistere tijd een uitstorting plaats grijpt van bijzondere gaven van Gods Geest. Want de krachten der duisternis mogen nog zo sterk zijn, zij werken in het blinde en vermogen tenslotte niets tegen den Geest van Licht en Waarheid.
Een boek dat door zijn aangrijpende visie doet nadenken en positie kiezen: Wij katholieken weten, dat wij alleen en uitsluitend de christelijke waarheid bezitten in een ononderbroken traditie met de apostolische tijden. Doch tevens zijn wij ervan overtuigd, dat indien ooit de katholieke waarheid de protestantse vroomheid kan integreren, onze religieuze cultuur rijker zal zijn en ons godsdienstig leven zich machtiger zal kunnen ontwikkelen. Daarom tonen wij sympathieke en naar ons beste kunnen begrijpende belangstelling voor elk verschijnsel bij onze afgescheurde broeders, dat duidt op diepere religiositeit, ook wanneer dat - zoals bij K. Barth b.v. - specifiek protestants is en als zodanig verschillend van het katholicisme.
Tot zulke besluiten noopt ons het boek van Dawson. Het is religieuze verdraagzaamheid, maar van een heel andere soort dan die van het liberale tijdperk. Zij steunt niet op godsdienstige vervlakking maar op religieuze verdieping. Als de redding van de christelijke cultuur afhangt van de eenheid onder de christenen, dan kan alleen zulke verdraagzaamheid het begin worden van die eenheid.
Dat zulk merkwaardig boek in zulk gebrekkig Nederlands werd weergegeven, vinden wij heel jammer.
B. Boeyckens
L.J.M. FEBER, Mens en Humanisme. Spectrum, Utrecht.
Zoals in iederen mens iets schuilt van een kunstenaar of heilige, zo is ook iedere mens potentieel een humanist. Dat niet alle mensen ware humanisten worden is duidelijk, ze worden ook niet allen ware kunstenaars of ware heiligen: dit is voorbehouden aan een élite.
Hoe de niet-christen humanist zijn 'Centrum van Gravitatie' verloren heeft zoals Berdjajef zegt, en daarvoor in de plaats heeft gesteld den zelfgenoegzamen mens, geeft de schrijver duidelijk aan op pp. 32-34.
De christen-humanist neemt den mens in zijn zwakheid en zondigheid, maar aanvaardt ook zijn gebondenheid met zijn Schepper en Einddoel; hij gelooft in de gaven van den vrijen wil en het intellect, hij ziet in den mens Gods beeld en gelijkenis. De niet-christen humanist ontkent, geheel of gedeeltelijk, deze waarheden of beschouwt ze als van geen waarde voor het humanisme, als hij er niet laatdunkend op neerziet. Van zo'n humanist is niets te verwachten voor de vernieuwing, de verbetering, van de hedendaagse maatschappij...
De vraag is nu of de ontredderde mens van dezen tijd zich nog wil laten leiden door een christelijk-humanistische democratie. Het gaat er niet om terug te keren tot de cultuur en de maatschappelijke organisatie der Middeleeuwen, doch wel om de beginselen, welke daaraan ten
| |
| |
grondslag liggen en die ook thans gehouden worden door de christenhumanisten. Niets wordt hierdoor prijsgegeven van hetgeen Renaissance en Humanisme aan positieve waarden en constructieve krachten hebben opgeleverd. Toch moet erkend worden, dat de terugkeer tot het christelijk humanisme den niet-christen humanist zwaar zal vallen: hij heeft den mens, d.w.z. zichzelf aanbeden, hij zal zichzelf moeten onttronen.
De terugkeer tot het christelijk humanisme, zo gaat de schrijver voort, begint zich af te tekenen in den kring der uit-stekenden, de menigte echter wekt den indruk van nog ver van het beslissende keerpunt verwijderd te zijn. Doch hierover make men zich niet onredelijk bezorgd: de menigte toch dóet morgen zoals vandaag door de uitstekenden wordt gedacht.
Wie den schrijver volgt in de ontwikkeling van zijn opzet zal getuigen, dat hier een christen-humanist met talent zijn stelling verdedigt, ook al zou de lezer het niet op alle punten met den schrijver eens zijn. We zijn dankbaar voor zo'n prachtig boek.
M.
N. BERDJAJEW, Vrijheid en Geest. Vert. door H. Buys. - Servire, Den Haag, 311 blz., f. 6.90.
Berdjajew schreef dit werk een twintigtal jaren geleden en, daar Berdjajew nog al eens evolueert in zijn meningen, kan men zich afvragen of hij het nu nog zo zou schrijven. Wat allereerst treft, is Berdjajews geweldige eruditie en originaliteit. Hij staat op streng Christelijk standpunt, een standpunt, dat hij na veel twijfel en strijd veroverde. Zijn denkwijze en vizie sluiten aan bij die der Russische filosofen, van wie Solovjew de belangrijkste is. Hun wijsbegeerte is meer een mystiek dan een zuivere denkkunde. Berdjajew verwijt de Westerse (R.K.) Kerk alle vragen te rationeel te hebben opgelost; voortdurend raakt hij slaags met Thomas van Aquine. De H. Geest wordt in deze kerk te zeer verwaarloosd, evenals ook de geest van het Johannes-Evangelie. De Oosterse kerk is minder juridisch geconstrueerd en minder verrationalizeerd dan de Westerse-Katholieke, meent Berdjajew; Zij heeft beter het oorspronkelijke charisma van den Geest bewaard. Dit is in grote lijnen zijn gezichtspunt. Hieruit blijkt voldoende, dat dit boek geen lichte lectuur vormt en tevens dat het een werk is voor vakmensen en theologen.
J.v.H.
J.W. HOFSTRA, Een sterke Vrouw, wie zal haar vinden? Roman - Leopold, s'Gravenhage, 1947, 256 blz.
Het probleem, dat Hof stra zich stelt in dezen roman, is niet zuiver, maar hij stelt het in zijn milieu en op zijn wijze. Een succesvolle operazangeres aarzelt een ogenblik of het theater haar levensroeping wezen zal of haar leven als vrouw. De omstandigheden beslissen tot het eerste. Wat den roman zijn waarde geeft is de goede karakterizering en milieu-beschrijving. Toen de auteur dit werk schreef, zocht hij blijkbaar naar zin en achtergrond van het leven.
J.v.H.
| |
Paedagogie
Daniël A. LORD S.J., Contact met de Ouders. Uit het Engels door Leo van de Poel S.J. en Louis Sterkens S.J. - Lannoo, Tielt, (1947) 297 blz., ingen. Fr. 76, geb. Fr. 100.
Voor Nederland: Wateringen, Plein 24, f. 5.25.
Dat de ouders na een eerste lezing van dit boek een innige vreugde zullen smaken en zelfs een gevoelen van geestdrift zullen ondervinden, is zeker. En dat zij dit boek niet zullen wegleggen, maar twee en driemaal herlezen, zij het gedeeltelijk, en het bespreken, is niet minder zeker. Hier krijgen zij trouwens een van de heerlijkste, en misschien een van de meest diepgaande uiteenzettingen over hun onvervangbare rol
| |
| |
in de opvoeding van de kinders. Geen louter theorie, maar practische wenken, aan den vollen en ingewikkelden gang van het leven getoetst. Zowel de vreugde en de roem van de ouderlijke verantwoordelijkheid, als hun leiding in alle omstandigheden, meer bijzonder op het domein van de reinheid, en het ouderlijk gezag en invloed op de goede levensnormen, worden op persoonlijke en toch zo'n onweerstaanbare bevattelijke wijze aangetoond. Het laatste hoofdstuk over het gezin als leerschool van godsdienst zal vele lezers blij verrassen. Zulk een prettig geschreven, keurig vertaald en mooi uitgegeven boek is een verrijking voor onze boekenschat over opvoedkunde.
A. Darquennes
Daniël A. LORD S.J., Contact met de Jeugd. Jeugdleiding voor priesters en religieuzen. Uit het Engels door Leo van de Poel S.J. en Louis Sterkens S.J. - Lanno, Tielt, 1947, 185 blz., ingen. Fr. 64, geb. Fr. 88.
Voor Nederland: Wateringen, Plein 24, f. 4.90.
Uit dit boek waait ons een nieuwe, frisse lentelucht tegen. Wat zullen vele jeugdleiders, leraren en ouders verrast opkijken bij het lezen van deze op volle werkelijkheid berustende beschouwingen! Het zou ons niet verwonderen, dat meer dan één zich wel akkoord zal verklaren, voor zover het hier toestanden geldt van het verre, nu reeds dichter bij staande, maar alleszins toch nog verdachte Amerika, - maar dat anderzijds zo iets in onze, op eeuwenoude katholieke traditie steunende opvatting niet hoeft door te dringen. Dit zou dan weer aantonen dat die gehechtheid aan de traditie eerder een door gemakzucht vastgewortelde verstarring weergeeft, waarover onze opvoeders, en niet minder onze opgevoeden, zo vaak klagen. Wij kunnen er alleen maar bij winnen wanneer wij begrijpend naar zulke opvattingen op kijken, al kan alles dan van meet af aan hier niet gerealiseerd worden. Wij geven enkel als voorbeeld aan (blz. 118): een bal aan een katholieke hogeschool. 'Op deze speciale dansavond kozen onze studenten het blauw en het wit van O.L. Vrouw als feestkleuren. Zij plaatsten haar beeld in het meest centrale punt van de hal en heel de versiering van de zaal richtte zich naar het beeld... De deelnemers knielden, in avondkleding, op de vloer van de danszaal... Het eerste nummer, door het orkest gespeeld, was een wals opgedragen aan O.L. Vrouw. En het bal ging verder voort onder haar hoge bescherming.' Wellicht zal een glimlach om veler mond spelen bij het lezen van dit ongewoon spel, maar toch... Ieder leraar, ieder priester, ieder lekeleider, iedere lerares, iedere kloosterzuster, die met groter wordende meisjes moet omgaan, en niet het minst de ouders, moeten dit boek beslist lezen en herlezen. Het werd trouwens mooi uitgegeven door Lannoo, Tielt, die hiervoor een pluimpje verdient.
A. Darquennes
Naar een betere gezinsopleiding onzer kinderen. Verslagen, besprekingen, besluiten van het nationaal Congres voor gezinsopvoeding gehouden te Brussel op 22-23-24 Juli 1946. - Bond voor gezinsopvoeding, Brussel, z.j. 200 blz., Fr. 80 (60 voor abonnenten op het tijdschrift L'Education familiale en voor de leden van den Bond der Kroostrijke Gezinnen).
De bond voor gezinsopvoeding, waaruit vijf en twintig jaar geleden de nu zo bloeiende Bond van de Kroostrijke gezinnen ontstond, heeft een dubbel doel: de ereplaats aan de familie toewijzen, die de basis van elke natie uitmaakt, en hen die het huisgezin besturen omtrent hun plichten en rechten onderrichten.
In dit boek wordt verslag uitgebracht over al wat besproken werd op het laatste algemene Congres. In de verschillende secties ging het over de grondslagen van de gezinsopvoeding, over de karaktervorming van het kind, de taak van de school en de jeugdorganisatie en over enkele belangrijke voorwaarden bij de opvoeding. Onder de meest interessante verslagen vermelden we: De school en de moeder van morgen door Mej. Schouwenaars; De rol van de jeugdorganisatie in samenwerking met de
| |
| |
familie door Master Breckx; De film als propagandamiddel voor de familie door P. Lunders O.P.
Al die verslagen meestal door specialisten uitgebracht geven een alzijdigen kijk op de zware taak van de familie. Daarom verdient dit boek warm aanbevolen te worden aan ouders en alwie zich ernstig met de moeilijke kunst van de katholieke opvoeding wil inlaten. Met die gezonde gedachten rondom zich te verspreiden zullen ze tot de geestelijke en zedelijke heropbouw van ons land bijdragen.
R. Caron
V. d'ESPALIER, Opvoeden is Afstand doen. - 'Familieleven' 47, 't Groeit, Antwerpen, z.j. 30 blz., Fr. 11.
Deze brochure is aan een belangrijk princiep van de familiale opvoeding gewijd en door een van onze bekende paedagogen geschreven. Een echte opvoeder moet met zijn eigen egoïsme breken. Alleen wie bereid is om afstand te doen van deze fundamentele ondeugd verkeert opvoedkundig gesproken in staat van genade. In de ontwikkeling van het kind tot de volwassene zullen de ouders de scheiding scherp aanvoelen vooral op vijf momenten: rond 3 jaar, bij het eerste schoolgaan, bij de puberteit, de verloving en het huwelijk. Een harde maar lichtbrengende waarheid voor vele moderne ouders.
R. Caron
C. Van HORENBEECK C.s.s.R., Onderwijs en opvoeding. - Van Haver, Sint-Niklaas-W., 1946, 156 blz., Fr. 45.
Het doel van dit boek is de waarde van de Christelijke opvoeding van de jeugd in het volle licht te brengen. Om een mens naar ziel en lichaam op te voeden moeten drie instellingen elkaar bijstaan: gezin, Kerk en staat. In afzonderlijke hoofdstukken worden de rechten en plichten van elk der drie gemeenschappen beschreven. Hoofdzakelijk beperkt zich de studie tot de godsdienstige opvoeding en steunt gedurig op de te weinig gelezen Encycliek van Paus Pius XI 'Divini Magistri' (1929) over het katholiek onderwijs.
In het belangrijkste deel wordt met reden aangetoond, hoe het neutraal onderwijs in feite onmogelijk is en practisch tot geloofsafval leidt. Het vierde deel geeft een overzicht over het schoolvraagstuk, dat in België heel de binnenlandse politiek beheerst: de geest van de grondwet, de beruchte schoolstrijd, de verschillende wetten en eindelijk enkele statistieken. Wie de gezonde princiepen over de katholieke opvoeding beter wil leren kennen, neme dit boekje ter hand.
R. Caron
| |
Geschiedenis
Wolfram van den STEINEN, Toeval en Tragiek in de Wereldgeschiedenis. Een studie over Tijden van geluk en tegenspoed in de historie. Vert. door Theo J. van der Wal. - N.V. Uitg. Pantheon, L.J. Veen's Uitg. N.V., Amsterdam-Antwerpen, 1946, 96 blz.
Bij het lezen van deze beschouwingen over 'geluk' en 'ongeluk', in de wereldgeschiedenis, dacht ik voortdurend aan het vers van Vergilius: Sunt lacrimae rerum. Er bestaat een tragiek, die in de dingen zelf ligt, een historisch verlopen van gebeurtenissen, die wel hun oorsprong vinden in menselijk verstand en menselijke wil, maar toch door hen niet beheerst worden. Deze tragiek overwint men volgens schrijver niet door een verontwaardigd bestrijden maar door inwendige rijkdom. Geluk in de geschiedenis betekent tenslotte: zich zelf als top kennen, met niemand willen ruilen, niet (extensief) alles, maar (intensief) het geheel zijn, het geheel in één punt (p. 92). Die zelfzekerheid bezaten de martelaren in de eerste tijden van het christendom. Met den keizer hadden zij niet willen ruilen.
| |
| |
Natuur en geschiedenis gaven hun geen raadsels op, zij wisten, waar alles vandaan kwam en waar het heen ging, en dat het aldus moest zijn. Zo waren ook de kunstenaars van de Renaissance en ook de Grieken, die door hun wijsheid de aardse wederwaardigheden overwonnen. Deze 96 bladzijden van dit boekje doen nadenken. Achter deze verwrongen stijl en de verwarde zegging steekt zonder twijfel visie en inspiratie. Maar wat de schrijver ons wilde mededelen is niet gerijpt en, naar wij vermoeden, bleef het verstikt zitten in een inwendige problematiek. Is het daaraan te wijten, dat er van deze inspiratie slechts een vonk kon lossprankelen en zij haar vorm niet vond in een gedragen werk van scheppende schoonheid en klassiek evenwicht?
B. Boeyckens
Chronique de la vie nationale, I. 1944-1945. Institut d'éducation et de documentation nationaler. - Editions Egmont, Antwerpen, 1946, 190 blz.
De auteur geeft dag na dag van Sept. 1944 tot einde 1945 de belangrijke feiten in het nationale leven van België aan. Het is zijn bedoeling elk jaar een dergelijke kroniek van de gebeurtenissen in het begin van het daarop volgend jaar te laten verschijnen. Velen zullen dit een gelukkig initiatief vinden, vooral daar het gebeurt met koele zakelijkheid en tevens met een hoge bekommernis om het heil van het land. In de inleiding zet de auteur zijn principe uiteen en geeft hij een summiere samenvatting van, of beter een diepe kijk op het verleden jaar. Deze enkele bladzijden verdienen met aandacht te worden gelezen en wij zouden het op prijs stellen, indien de hier ternauwernood aangeraakte problemen en ideeën in een boek breder werden uitgewerkt.
M. Dierickx
J. SCHOONJANS, Pour la Couronne. - Editions Universitaires. - Les Presses de Belgique, Brussel, 1947, 140 blz.
Een samenbundeling van artikels om door de geschiedenis de royalistische zin van onze bevolking te typeren. Met inspiratie en enthousiasme geschreven en tevens, zo dunkt mij, met het juiste historisch perspectief.
B. Boeyckens
C. HANLET, Godefroid Kurth, le savant - le patriote - le démocrate - le chrétien. - La Pensée catholique, Luik, 1947.
Een vlot geschreven typering over een groot man van een verleden tijd. Op wetenschappelijk gebied is het interessant te vernemen, dat Kurth de Historische Seminaries waar L. Rinke in Duitsland mee begonnen was aan de universiteit te Luik heeft ingevoerd, hierin weldra gevolgd door de overige Belgische universiteiten. Voor den christen, die Kurth was, treft het, dat deze geleerde, die zoveel gepubliceerd heeft, er van hield ieder jaar een retraite te volgen. Deze bladzijden leest men in een adem door en ze doen goed.
B. Boeyckens
Kan. Fl. PRINS, Antwerpiensia 1946, (zeventiende reeks), Antwerpsche Beelden uit den Patriottentijd. - Uitg. De Vlijt, Nationalestraat 46, Antwerpen, 1947, 194 blz.
Vijf en twintig detailstudies over de geschiedenis van Antwerpen op het einde van de 18de eeuw. Tien ervan behoren tot de economische geschiedenis: typische illustraties voor het verval van het corporatisme, dat zich niet weet staande te houden tegen de opkomende grootindustrie en wereldhandel. Tien mededelingen over de politieke en vijf over de godsdienstige geschiedenis tonen ons verscheidene voorbeelden van den weerstand der Antwerpse bevolking tegen de centralisatiepolitiek van Jozef II. Het interessante van dit boek is, dat wij dit alles van zo dichtbij zien gebeuren.
B. Boeyckens
Albert de BURBURE de WESEMBEEK, Eeuwfeest der Lijn Oostends-Dover, 1846-1946. Bijdrage tot de geschiedenis der Anglo- | |
| |
continentale zeevaartverbinden per paketboot vanaf het ontstaan. - Synthesis: Voorwoord door Henry de Vos, directeur-generaal van het Beheer der Belgische Zeevaart. - Nederlandse vertaling door A. Samoy. Pentekeningen van G. Frederic. Omslag, prenten en neurons van Ray Ber. Imprimeries Générales Lloyd Anversis, N.V., Antwerpen.
Keurig verzorgde uitgave met talrijke en mooie illustraties. Interessante inhoud ook. Door zijn belangrijk archiefwerk en zijn ijverig naspeuren van gespecialiseerde tijdschriften heeft de schrijver niet alleen een voorname bijdrage geleverd tot de geschiedenis van de anglocontinentale zeevaartverbindingen, doch tevens onze kennis van de beschavings-toestanden in de 18de en begin 19de eeuw aanmerkelijk rijker gemaakt en aangevuld. Zou hij ons, naast dit reclame feestboek niet een wetenschappelijke verhandeling van zijn onderwerp kunnen bezorgen?
Spijtig dat, zoals bijna altijd, wanneer er iets van officiële Belgische instanties uitgaat, het oorspronkelijke Frans in slecht Nederlands werd weergegeven.
B. Boeyckens
Br. CHRISTOFOOR, Uit het Epos der 3000 Nederlandse Zouaven. - De Koepel, Nijmegen, 1947, 383 blz., f. 9.90.
Met ruim 3000 op de 11000 zouaven, stond het kleine Nederland vooraan in de dappere rijen der verdedigers van 's pausen wereldlijke macht tegenover het inmiddels alweer van het toneel verdwenen huis van Savoye. Het was alleszins passend aan hen een boek te wijden, temeer waar hun daden zoveel weerklank hebben gevonden bij de Katholieken in het vaderland, vooral onder de meer eenvoudigen, bij wie een zo treffende liefde voor de paus in het bloed zit.
Broeder Christofoor heeft zich vooral aan laatstgenoemd publiek en aan de jeugd aangepast, die van dit boek zal smullen. Met Brabantse gemoedelijkheid bespreekt hij de gebeurtenissen of geeft hij grapjes ten beste, die in een wetenschappelijk werk beter achterwege gebleven waren, zoals b.v. op blz. 251. Dat hij hoger had kunnen mikken blijkt uit het interessante hoofdstuk over de kwestie van het verlies van het Nederlanderschap, dat enige fabeltjes over antipapisme ten departemente opruimt. Vele belangrijke illustraties - die echter gezien het stadium waarin de fotografie toen verkeerde, niet alle even mooi konden zijn - verhogen de waarde van dit boek, waarvan de geest vaardig moge blijven over de Katholieken in ons vaderland.
Dr J. Tesser S.J.
Dr Olaf HENDRIKS Ass., Erasmus en Leuven. - P. Brand, Bussum, De Kinkhoren, Brugge, 1946, 159 blz., Fr. 66.
Om de ware gedachte van Erasmus te begrijpen meent Schr. terecht, dat de enige verantwoordelijke werkwijze hieruit bestaat, de werken zelf van E. en zijn tijdgenoten ter hand te nemen en deze voor zichzelf te laten spreken. Welke methode hij overnam van de grote Erasmuskenner Prof. H. De Vocht wiens gedachten hij ook meestal vertolkt.
Schr. komt op tegen menig traditionele stelling, als ware E. een a-religieuze geest, spottend met kloosterleven, ceremonies en godsvrucht, die de studie der theologie aanviel en een leer voorstond met een minimum aan dogma's en een maximum aan vrijheid. In bijzonderheden wordt de twist tussen E. en enkele Leuvense theologen bestudeert. E. veroordeelde echter de overdrijving en het misbruik van goede zaken, maar niet de zaken zelf. Hij verdedigde een humanisme, dat een onverbrekelijke band moest verwezenlijken tussen kennis en deugd. Reeds bestreed hij van den aanvang onder invloed van John Colet - en niet van het latere protestantisme - de overdreven speculatieve en op disputen gebaseerde methode der theologie. Hij streef de echter langs de bronnen en Griekse handschrif ten om naar een betere verklaring der H. Schrift en de Vaders. Duidelijk en afdoende heeft Schr. het standpunt van E. uiteengezet en verdedigd. De juiste voorstelling van deze
| |
| |
zo vaak slechts beoordeelde wrijvingen met enkele der Leuvense theologen, plaatst E. in een gans nieuw licht, en kan als antwoord dienen aan hen die de orthodoxie van E. - dikwijls onder de invloed van protestante schrijvers - nog steeds willen betwijfelen.
G. Dooreman
| |
Wetenschap
H.J. SCHIM van der LOEFF. - J.A.J. BARNHOORN, Zielszieken, zenuwzieken en hun verpleging. - J.J. Romen en Zn., Roermond-Maaseik, 4e dr., 1947, 544 blz.
De vierde druk van dit bekende en veel verspreide leerboek voor verpleegsters, die opgaan voor het diploma B, is wegens het overlijden van Dr Schim van der Loeff uitsluitend verzorgd door Dr Barnhoorn. Ondanks het advies dit boek te reduceren tot een eenvoudig leerboek voor verpleegsters heeft Dr Barnhoorn gemeend het in zijn vroegere uitgebreide vorm te moeten handhaven. En terecht: door zijn uitgebreidheid is het geenszins ongeschikt gebleken als leerboek en heeft het bovendien ook buiten de verpleegsters een ruime lezerskring gevonden. Inderdaad stelt dit handboek door zijn uitgebreide en concrete beschrijving van de verschillende ziektebeelden ook den leek in het vak in staat zich een denkbeeld te vormen van de psychiatrie.
Wel heeft Dr Karnhoorn op vele plaatsen verbeteringen en wijzigingen aangebracht en hier en daar zelfs belangrijke uitbreiding. De paragrafen over psychopathieën en neurosen zijn veel verbeterd en uitgebreid; eveneens de paragraaf over de oligophrenieën. Een afzonderlijke paragraaf over de nieuwere behandelingsmethoden is ingevoegd. De nieuwere ontwikkeling van de geesteszieken-verzorging en de ontwikkeling van de sociale psychiatrie worden uitvoerig besproken. Uit deze enkele voorbeelden moge blijken, dat de 4e dr. van dit voortreffelijke leerboek in belangrijke mate is bijgewerkt en verbeterd. Een aanbeveling van dit leerboek, dat reeds lang een vaste plaats veroverd heeft, is overbodig.
Dr Alph. van Kol S.J.
Eduard von TUNK, Kurze Geschichte der Altgriechischen Literatur. - Beniger, Einsiedeln-Köln, 1947, 115 blz.
Het zou de moeite niet lonen weer eens een Griekse literatuurgeschiedenis te bespreken, wanneer geen werkelijk nieuws gebracht werd. Dit is hier wel het geval. Vooreerst heeft deze Zwitserse schoolman een pittigheid en bondigheid, waardoor het boekje geschikt is niet alleen voor scholen van Duits-sprekenden maar ook voor het grotere publiek van ontwikkelde lezers. Dan valt op: het uitgesproken godsdienstig karakter van dit overzicht: in de typering der treurspeldichters, in de schets der Platonische wijsbegeerte wordt telkens het verband met de godsdienst besproken en zo bij alle onderwerpen, waar dit nodig is. De christelijke letterkunde wordt vrij uitvoerig behandeld. Ten derde geeft de schrijver veel citaten van bekende critici op letterkundig gebied, waardoor dikwijls kernachtig de hoofdzaken samengevat worden. Zodoende ontstaat een interessant werkje. Gaarne aanbevolen.
Een stijlbloempje plukte ik: over de esoterische geschriften van Aristoteles, methaphysica etc., zegt de schrijver dat ze zijn: 'nie völlig ausge- sondern oft überarbeitet.' (blz. 64).
J.W. Kemper S.J.
Dr J. WIJTZES, Augustinus 'de Staat Gods'. - Kok, Kampen, 1947, 242 blz.
Zeer treffend tekent Dr Wijtzes het karakter van St. Augustinus' hoofdwerk 'de Civitate Dei,' wanneer hij schrijft: 'van 410 tot 426 werkte hij aan zijn weerlegging van het heidendom en in den loop der jaren, waarin de afzonderlijke boeken successievelijk verschenen, groei- | |
| |
de het werk uit tot een soort encyclopaedie van de Christelijke wereldbeschouwing.' Het werk zou echter ook een philosophic der geschiedenis genoemd kunnen worden, waarin zoals P.v. Schilfgaarde het uitdrukt, de geschiedenis verstaan wordt als een strijd tussen het Godsrijk en het aardse rijk, het eerste vertegenwoordigd door de strijdende Kerk, het aardse door het heidendom: hun leden zijn over beide rijken verstrooid; de strijd wordt naar het innerlijk verplaatst (zin der Geschiedenis p. 74). Nog pittiger is gezegd: 'de Staat Gods' is theologie, ingeraamd in de geschiedenis der mensheid, verklarende het Goddelijk ingrijpen in de wereld.
Toch is dit omvangrijk werk, dat voor de algemene lezer bedoeld is, te wijdlopig om in zijn geheel te worden gelezen in onze tijd. Een bloemlezing als deze heeft dus reden van bestaan, vooral omdat de samenhang, door korte overzichten der weggelaten delen, steeds zichtbaar blijft. De vertaling is vlot en verstaanbaar. Daar Prof. Sizoo ongeveer tegelijk een vertaling gaf van enkele fragmenten uit 'de Civitate Dei', kan men de verdiensten en tekortkomingen van beide vergelijken. In plaats van algemeenheden zal ik één zin als voorbeeld aanvoeren, waarin over oorlogsrampen gesproken wordt. 'Quisquis autem vel patitur ea sine animi dolore vel cogitat, multo utique miserius ideo se putat beatum, quia et humanum perdidit sensum. (civ. 19,7). Vertaling Sizoo: maar alwie ze dult of overdenkt zonder smart van zijn gemoed, die beschouwt zichzelf daarom op veel ellendiger wijze als ongelukkig, omdat hij ook zijn menselijk gevoel verloren heeft. Vertaling Wijtzes: Wie ze echter duldt en overdenkt zonder droefenis in het hart, is nog veel ellendiger als hij zich gelukkig acht, omdat hij het menselijk gevoel verloren heeft. In vier punten (cursief gedrukte woorden) wint Prof. Sizoo in nauwkeurigheid, maar Dr Wijtzes loopt de achterstand in met de geslaagde weergave der woorden: Multo miserius etc.
In de inleiding polemiseert Dr Wijtzes (blz. 18 en vlgg.) tegen het neo-platonisme van Augustinus. Zo verwijt hij hem het wezen van het kwaad te zoeken in het afwezig zijn van het goede (privatio boni). Meent de schrijver, dat het kwade een werkelijk 'zijn' heeft en dus door God geschapen is? En dat de Schrift het nergens zo noemt is geen bezwaar. Tenslotte durf ik, zonder iets hatelijks te zeggen tegen Calvijn, de veronderstelling wagen, dat slechts zeer weinig redelijk denkende mensen het eens zullen zijn met deze zin: 'Calvijn was eerst de man die het Christelijk leven waarlijk vrij maakte en heiligde'.
Het woordje 'eerst' heb ik gecursiveerd, omdat ik daartegen vooral wilde protesteren. Afgezien van deze bezwaren tegen enkele bladzijden van de inleiding beveel ik gaarne deze bloemlezing aan.
J.W. Kemper S.J.
Dr A. SIZOO, Augustinus over den Staat. - Kok, Kampen, 1947, 113 blz., ing. f. 2.00, geb. f. 2.90.
Prof. Sizoo, hoogleraar aan de Vrije Universiteit, mag zeer zeker gelden als voortreffelijk kenner van St. Augustinus, zoals onder meer blijkt uit zijn vertaling der Confessiones, in 1928 verschenen. In dit nieuwe werk biedt hij uit de werken van de Kerkleraar een bloemlezing, die een overzicht geeft van diens systeem en theorie over de Staat, de regering, de wet, de verhouding van Kerk en Staat, tenslotte over de oorlog en vrede. Vooral put Dr Sizoo, zoals te verwachten, uit de Civitate Dei. Het moet een moeizaam zoeken geweest zijn, dit mozaïek saam te stellen, maar nog moeilijker een zo nauwkeurige en verstaanbare vertaling te leveren. Voor de lezer, die zijn latijn nog niet vergeten is, zeer interessant: hij ziet oorspronkelijk en vertaling naast elkaar en kan zo de vertaalkunst waarderen, of ...proberen iets beters te vinden. Het zal hem opvallen, dat de vertaling aanmerkelijk langer is dan de tekst. En men denkt aan Horatius' woord: 'brevis esse laboro, obscurus fio': ik wil kort zijn, ik word duister. Omgekeerd: men kan wijdlopig worden door vóór alles duidelijkheid na te streven. Vergelijkt men in no 5 (de Civ. Dei 19, 21) deze tekst met de vertaling van Dr Wijt-zes, vooral de laatste zin (Quam- | |
| |
vis enim...), dan blijkt, dat Dr Sizoo niet steeds deze klip heeft vermeden. Maar nauwkeurig blijft deze vertaler steeds. Alleen twijfelt men bij no 3 waar gesproken wordt van 'Jerusalem servilis': moet dit niet zijn het dienstbare, onvrije Jerusalem, terwijl het hemelse vrij is? Zie Gal. 4.26. Bij no 23 vraag ik mij af of 'parvuli' niet kinderen betekent. Ook Wijtzes vat het zo op. - Voor een pakkend slot is gezorgd: dit luidt in de vertaling: 'Den naburen den oorlog aan te doen en dan aldoor verder te gaan en volkeren, die geen last veroorzaken, alleen uit begeerte naar machtsuitbreiding onder de voet te loopen en te
onderwerpen, hoe moet men dat anders noemen dan rooverij in het groot (grande latrocinium)?'
J.W. Kemper S.J.
Gerda De BOCK, Incivisme en repressie. Een onderzoek in de vrouwenafdeling van het interneringscentrum te Gent. - De Sikkel, 1946, 82 blz. Fr. 65.
Met wetenschappelijke ernst heeft Mej. De Bock, Dr Juris en Licentiaat in de criminologie, de toestand en geesteshouding van ruim 200 Vlaamse vrouwen, geïnterneerd voor 'incivisme' (politieke delinkwenten) bestudeerd. Op streng analytische en inductieve wijze is zij, voortgaande op een zeer nauwkeurige enquête, tot enkele concrete conclusies kunnen komen, zowel wat betreft de diepere reden van het incivisme, als betreffende de methode om het te bestrijden. De meeste incivieken, concludeert zij, zijn zich van het onvaderlandse van hun houding niet bewust, door gemis aan kennis en aan opvoeding tot staatsburgerschap (83% der onderzochte gevallen zijn op politiek gebied analfabeet). Opvoeding tot staatsburgerschap moet zeer concreet gebeuren, door onderricht, en de huidige strafmethodes blijken daartoe ongeschikt.
Schrijfster blijft steeds binnen het kader van haar onderzoek, zonder uit het partieel onderzoek te algemene conclusies te willen trekken. Wij wensen dat zij dit onderzoek ook tot andere categorieën van politieke delinkwenten moge uitbreiden, en op de haar eigen, directe wijze bijdragen tot het oplossen der problemen, die zich hier ten overvloede stellen, en die reeds lang dienden opgelost te zijn.
Aan allen, die met de kwestie van het incivisme en de repressie begaan zijn, moeten wij de lezing van dit klare, eenvoudige en volledig verantwoorde boekje aanbevelen.
A. Hernould
| |
Varia
R.C. GITSBERG, Twee pioniers van het eerste uur. J.F. Willems, J.B. David. - Hernieuwen-Uitgaven, Roeselare, z.j. (1947), 194 blz., Fr. 78.
Met een dankbare vreugde ontvangen wij dit boek voor de jeugd: het leven en de bedrijvigheid van de eerste pioniers der Vlaamse Beweging. De 100ste verjaardag van Willems' afsterven, 24 Juni 1846, ging haast onopgemerkt voorbij: Zoveel meer verheugt ons deze blijk van hoge verering, dankbaarheid en trouw. Willems en David moeten voor onze jeugd dus blijven leven; de door hen gestichte Vlaamse Beweging heeft haar taak nog niet volbracht. Volmondig beamen we doelstelling en geest van deze schets, en, gelijk ze voor ons ligt, vindt ze zeker haar weg. Ze werd echter te weinig van uit de stilte geschreven, te veel van uit de moderne actie en bedrijvigheid. Zo projecteert men in het verleden het heden; achtergrond, omgeving, omstandigheden worden te weinig beschouwd, doorzocht, ruim gehouden; de levende gestalten treden niet aan; over de moeilijkheden glijdt men heen; superlatieven, vergelijkingen, veralgemening verwringen even de waarheid. Voeg daarbij dat de auteur de chronologische volgorde dooreen gooit: dan besluit U met ons, dat het boek een warme aanbeveling verdient en tegelijk beter had kunnen zijn: dieper, grondiger, enigermate ernstiger, artistiek gaver.
Em. Janssen
| |
| |
Dr W.M. KRUSEMAN en Rinke TOLMAN, Kijk uit je ogen. Deel I. Planten en bloemen. 4e druk. - Born's Uitgeverij N.V., Assen, 1947, fl. 2.90.
Dit boekje is geschreven door twee auteurs, die elk een eigen stijl en eigen beschouwingswijze hebben. De eerste tien hoofdstukjes zijn natuurhistorische beschrijvingen van Rinke Tolman, waarin hij zijn ervaringen vertelt van zijn omzwervingen in de buurt van Soest. Deze opstelletjes zijn van verschillende datum, hetgeen tot uiting komt in enkele herhalingen, die er in voorkomen: 'de psalmen van de merel en de wekker van het winterkoninkje' worden aangetroffen op pag. 1 en 18; het boek van Went wordt voluit tot driemaal toe als iets nieuws vermeld (pag. 51, 56 en 73). - Tolman is hier in zijn element: hij is een scherpe waarnemer en weet goed weer te geven wat hij gezien heeft, al is bij het lezen bij ons wel éven de vraag opgekomen, of ook inderdaad al die soorten op die ene plek werden aangetroffen. - De zin op pag. 26 van die jonge man in zijn kano is met de drie in elkaar gedraaide bijzinnen wel erg ingewikkeld. 'In onnoemelijken getale' is geen alledaagse uitdrukking, en de vergelijking van stukken wasgoed die 'als onthoofden bengelen aan overvloed van galgen' is behalve ietwat onsmakelijk, in strijd met het gezond verstand.
De laatste hoofdstukjes zijn van geheel andere aard. Zonder twijfel is hier Dr Kruseman aan het woord, die enige zeer nuttige lesjes geeft in plantenbeschrijving en de elementaire gedeelten van de plantenphysiologie; dit laatste wordt toegelicht met elementaire proefjes, die voor een klas zeer goed te verwerkelijken zijn. Het komt ons echter voor, dat door de bijdragen dezer twee auteurs er een beetje heterogeen geheel is ontstaan. Overigens een aardig boekje.
Dr L.V. Nieuwenhoven S.J.
Dr W.M. KRUSEMAN en Rinke TOLMAN, Kijk uit je ogen. - deel II, Zoogdieren. 2e druk. - Born's Uitgeverij N.V., Assen, 1947, fl. 2.90.
Wij menen, dat ook de samenstelling van dit deeltje (wij bespraken reeds eerder deeltje I en III van deze serie) wel wat te wensen overlaat. In het tweede gedeelte treffen wij een goede beschrijving aan der verschillende zoogdiersoorten, waarin ook die dieren een min of meer uitvoerige beurt krijgen, die in de eerste hoofdstukjes zijn behandeld: zo krijgen een dubbele beurt de marter, de otter, de eekhoorn, het zwijn en de ree. Dit doet aan de eenheid van dit aardige boekje veel af. Op pag. 68 staat een zin, waarin het wordt voorgesteld alsof een paard aan het herkauwen is. Dit zal wel niet zo bedoeld zijn, maar volgens de Nederlandse zin staat het er. Het laatste kapitteltje over de apen van Kohler is wel erg kort en kan bij niet geschoolde lezers licht een verkeerde mening doen ontstaan over het 'verstand' van deze dieren.
Dr L.V. Nieuwenhoven S.J.
M. GRISTCHENKO, Kremlin, Taalgids voor het Russisch. - Uitgeversbedrijf 'Fiat', Gent, z.j., 36 blz.
Dit boekje kan onder grammaticaal oogpunt niet veel kennis bijbrengen, hiertoe volstaan een zestal bladzijden spraakleer niet. Maar bij een eerste kennismaking met het Russisch kan het wel nuttig zijn dit korte, systematisch gerangschikte woordenlijstje te gebruiken. De 'gesprekken' achteraan zijn wel van belang voor wie op onmiddellijk nut uit is, maar een grondige kennis van deze Slavische taal moet hier niet worden gezocht: het boekje biedt, zoals de ondertitel zegt, 'een beetje Russisch voor iedereen'.
H. Aerts
|
|