| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Dr. Jos. DREHMANNS C.S.S.R., Naar de Eenheid onder de menschen. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1947, 271 pp.
Eenheid onder de mensen is alleen mogelijk, wanneer de mensen ieder afzonderlijk één zijn in God, één zijn met God, aldus de Inleiding.
In het eerste deel analyseert de schrijver diepzinnig het begrip Eenheid, hoever de eenheid met God kan gaan, wat nodig is om tot de ware eenheid te komen: eenheid onderling en eenheid met en in God. Uit het gebed van Christus: dat allen één zijn en vooral uit de brieven van St. Paulus wordt de noodzakelijkheid van deze eenheid bewezen.
In het tweede deel wordt gesproken over de eenheid in de praktijk: hoe de naastenliefde de liefde tot God insluit en aldus meewerkt aan de eenheid onderling en in God. Hiertoe is nodig zelfverloochening, eenheid met Gods wil.
Alleen hij wordt uitgesloten van deze Eenheid met God, die zich met één persoon verbindt, om daarin de voldoening van zijn zinnelijkheid te vinden; 'n heilige vriendschap kan, onder bepaalde conditie's, toegestaan worden.
Om tot den staat van eenheid te komen is de Beschouwing nodig en deze is, volgens de geleerde schrijver, niets buitengewoons, geen wonder in strikte zin, doch alleen de volle ontwikkeling van het gewone.
Duidelijk wordt bewezen, hoe de Eucharistie (H. Communie, H. Mis, Jezus tegenwoordigheid in het tabernakel) het sacrament der Eenheid is.
Het gebed, dat opus Dei, is absoluut nodig om de eenheid te verkrijgen, wij moeten bidden om de eenheid en zelfs de gelofte van Eenheid afleggen. Aan deze gelofte dient vooraf te gaan de gelofte van overgave aan Gods wil. Eindelijk, om tot de volheid dezer eenheid te komen, wijde men zich toe aan de H. Geest.
Het laatste hoofdstuk luidt: Maria Moeder der eenheid.
Wij hebben summier enige punten van de inhoud van dit rijke boek aangegeven. Het zou ons niet verwonderen, indien het polemieken opriep.
Ons doel was niet critiek te leveren. Dat zou trouwens te gevaarlijk zijn, want op p. 256 lees ik: 'Wanneer er menschen zijn, die op het voorgaande kritiek uitoefenen, dan moeten zij zich eens afvragen of zij door den geest Gods of door een anderen geest gedreven worden'. Ik heb me dat dus niet behoeven af te vragen.
C.K.
Dr. G. GEENEN O.P., De mensch en zijn godsdienst. - 't Groeit, Antwerpen, 1947, 119 blz.
'Iedere mens, in iedere generatie, moet zich telkens weer opnieuw met God meten. Dat is de meest fundamentele en meest persoonlijke opgave en eis van het leven,' aldus vangt de schrijver zijn boekje aan, dat in enkele korte rake trekken, als in vogelvlucht, een populaire apologie geeft van het Katholicisme.
De mens, wiens diepste wezen het is, meer te zijn van God dan van zichzelf, vindt hier een veilige gids op zijn weg naar God. Nadat duidelijk is geworden, dat de dienst van God een elementaire levenshouding is, wordt de vraag besproken van de keuze van de godsdienst. Is de mens in die keuze aan zichzelf overgelaten of heeft God zo gesproken, dat de wijze waarop Hij door den mens gediend wil worden, nauwkeurig is omlijnd? God heeft inderdaad door Christus gesproken en het Katholicisme is de Godsdienst door God op aarde gebracht. Het geloof, Gods vrije gave, en het Doopsel geven
| |
| |
toegang tot de kerk van Christus. Moge dit boekje 'de eenzame Broeders' een steun zijn, hun levenshouding te bepalen. Maar ook de katholiek, die de heerlijke gave van het Geloof reeds bezit, zal deze bladzijden, die niet alleen een redelijke verantwoording vormen van zijn Geloof, maar ook spreken tot het hart, met vrucht kunnen lezen. Wat de taal betreft: het zal de Nederlandse lezer niet ontgaan, dat dit boekje van Vlaamse huize is.
R. Pieters S.J.
Fr. TAYMANS d'EYPERNON, S.J., Les Paradoxes du Boudhisme. - L'édition Universelle, Bruxelles, 1947, 311 pag.
Na een inleidende bronnenstudie en een markante typering der ontwikkeling van het Boeddhisme in de loop der tijden, behandelt de zeer deskundige schrijver de elementen van de paradoxen in de leer: de opvatting van het kwaad, de plaats van de mens in de cyclus van het Samsara, het probleem van de kennis en de beweging, de bevrijding van het kwaad door de ascese, de mystiek van het Nirvana. Na diverse systemen besproken te hebben, die de verscheiden tegenstellingen met elkaar trachten te verzoenen, komt hij zelf tot de slotsom, dat het Nirvana niet betekent de ondergang van de persoonlijkheid, maar de bevrijding van het veranderlijke en betrekkelijke. Het Hinayana volgt daarbij een objectievere filosofie dan het Mahayana, dat meer verwant is aan het monisme van Spinoza, terwijl het 'Kleine Voertuig' van Ceylon meer gelijkenis vertoont met de hedendaagse wijsbegeerte van Le Jeune en Gabriel Marcel, en een grotere toekomst voor zich heeft.
Bij de behandeling van de paradoxe religieux besluit de schrijver, dat de Verlossing, die ieder zelf moet veroveren, het eigenlijk Goddelijke is, dat tenslotte ook de zinnelijk waarneembare wereld in zich opneemt, niet door die te haten, maar door ze te beheersen. Interessant is de vergelijking met het Christendom in het laatste hoofdstuk, waarbij de vele contactpunten, voor de missionaris van belang, ter sprake komen. Dit werk munt uit door originaliteit en een heldere stijl, en zal niet nalaten de aandacht te trekken.
C.K.
H. BLESS, Pastoraalpsychiatrie. - J.J. Romen & Zn., Roermond, 3e dr., 1947, XXII-432 blz.
Van dit onder priesters reeds veel verspreide werk verscheen in 1945 een tweede druk, die niet alleen belangrijke uitbreiding maar ook (vooral in systematisch opzicht) grote verbeteringen bracht. De derde druk, die reeds spoedig nodig bleek, hoefde dan ook aan den inhoud weinig veranderingen meer aan te brengen; zij werd echter in typographisch opzicht veel beter verzorgd. Wij kunnen dit voortreffelijke werk zowel om zijn degelijken inhoud als om zijn voorzichtig en uitgewogen oordeel niet anders dan hartelijk aanbevelen vooral aan onze priesters.
Dr. Alph. van Kol S.J.
H. WIRTZ, Eros In huwelijksbanden. - Bewerkt onder toezicht van J.G.H. Holt. - Dekker & v.d. Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1946, 335 blz.
Dit mooie boek, door Dr. A.W. Hoegen in het voorwoord terecht aan jonggehuwden aanbevolen, heeft ondanks de overvloedige huwelijksliteratuur volop recht van bestaan. Het behandelt zo ongeveer alle vragen en problemen, die zich in het huwelijksleven kunnen voordoen; en in de talrijke kleine hoof dstukjes, waarin dit prettig leesbare boek is onderverdeeld, bewondert men telkens opnieuw de juiste psychologische kijk en de gezonde christelijke levensopvatting, waarvan schrijver en bewerkers blijk geven. Het bovennatuurlijke aspect van het huwelijksleven had breder uitgewerkt kunnen zijn; maar van den anderen kant staat er in dit boek zoveel goeds en schoons, dat wij daar overheen willen stappen.
In het voorwoord wordt de lezer gewaarschuwd, dat hij niet iedere raadgeving even belangrijk en iedere formulering even gelukkig hoeft te vinden. Wij zouden in dit verband een enkel woord willen zeggen over het
| |
| |
hoofdstukje 'Een uitweg' (blz. 210213), dat over de P.O. handelt. Wij zijn ervan overtuigd, dat men bij de bewerking getracht heeft dit onderwerp zo voorzichtig mogelijk te behandelen. Onjuistheden staan er zeker niet in; en wanneer men met de rest van het boek rekening houdt, zal men niet kunnen zeggen, dat de P.O. lichtvaardig aanbevolen wordt. Daar echter de gevaren en moeilijkheden van de P.O. niet sterk genoeg beklemtoond en de indicatie tot P.O. niet scherp genoeg omschreven wordt, geloven wij toch, dat onder het grote publiek (waarvoor dit boek bestemd is) menig lezer wellicht tot de conclusie zal komen, dat P.O. vrij gemakkelijk geoorloofd is. Moge de volgende editie in dit opzicht verbeterd worden!
Dr. Alph. van Kol S.J.
Bruno BALSCHEIT, Het verbond Gods. Inleiding tot het Oude Testament, geautoriseerde vertaling van Dr. H.A. Brongers. Boekencentrum N.V. 's-Gravenhage, 1946, 199 pp.
Deze inleiding, van de hand van de protestantse Zwitserse theoloog Balscheit, bevat na een korte bespreking van de Inspiratie, een behandeling van inhoud en leer der afzonderlijke Boeken van het O.T., waarbij ook aan de exegese een ruime plaats ingeruimd wordt. Het standpunt van de Schr. verschilt aanzienlijk van het onze. Een diepgaande bespreking zou te veel ruimte vragen, en praktisch neerkomen op een weerlegging. Overigens geven we toe, dat Schr. van zijn standpunt degelijk werk geleverd heeft en zijn stof beheerst. Het boek valt onder canon 1399 van het Kerkelijke Wetboek (Verboden boeken).
Kr.
Prof. Dr Klaas STEUR Pr., Dogmatisch Tractaat over het Sacrament van het huwelijk. - Paul Brand, Bussum, 1947.
Dit dogmatisch tractaat over het Sacrament van het huwelijk werd geschreven in de donkere dagen voor en in de blijde uren van de bevrijding en in de eerste weken daarna. Ingegeven en geschreven voor studenten, die zich op het priesterschap voorbereiden, is het werk opgedragen aan degene, die het Sacrament van het huwelijk toedienen en ontvangen. Van harte kunnen we den schrijver gelukwensen met deze aanvulling van het nog steeds ontbrekend tractaat bij het zo bekende handboek van v. Noort. Naast het dogmatisch strikt nodige wordt den lezer niet weinig geboden, dat zowel den zielzorger als de huwenden tot verdieping der huwelijksleer zeer goed van nut kan zijn. Veel is er dus te prijzen. Maar met het oog op waarschijnlijke herdrukken menen we op enkele mogelijke correcties te moeten wijzen. Zou de argumentatie uit de H. Schrift voor den Seminarist niet aan duidelijkheid winnen door bij de uiteenzetting het argument van blz. 35 scherper voor ogen te houden en zich minder te verliezen in de heidense analogieën? Misschien kan de tekst van den Ephesiërbrief - die toch wel een algemeen karakter draagt - daarbij beter in zijn con-tekst worden geplaatst. Hoe moet een Seminarist het brokje redenering slikken op blz. 39, waar het Ouden Nieuw Testamentisch huwelijk, wat betreft de teken-richting geen verschil vertoont, terwijl hij blz. 43 den schrijver met Sint Thomas het tegenovergestelde hoort beweren?
Is de conclusie van het theologisch argument blz. 53 een geloofswaarheid? Is de Eucharistie niet bij uitstek het Sacrament der liefde, dat de onsterfelijkheid verleent? Blz. 53 en 143 (vergel. Joh. 6.) Is het Priesterschap (blz. 56) dat het gezag constitueert, geen gemeenschapssacrament? Is de schrijver, die blz. 109, 121 en 135 door een te gemakkelijk beroep op Gods Wil de moeilijkheden wil oplossen, wel voldoende van voluntaristische smetten vrij? Zou hier niet het beginsel, dat men onder toezicht van het bevoegde gezag een lager goed ter wille van een hoger goed kan of soms moet opofferen, veel gestelde duistere kwesties omtrent de eenheid en onverbreekbaarheid van het huwelijk een bevredigende antwoord ingeven? Misschien zijn de woelige dagen, waarin dit geesteskind werd gevormd, aan sommige tekorten medeplichtig. Overigens zij dit jongste werk van den vruchtbaren schrijver aan Priesters
| |
| |
en Seminaristen van harte aanbevolen.
P. Ploumen S.J.
John C. HEENAN, Letters from Rush Green. - Burns Oates & Washbourne, London, 1946, 168 blz., £ 8/6.
Ruth, een meisje van achttien jaar, is zo goed als verloofd met een ongelovig protestant: Hugh. Haar oom, Father Joseph Sinclair, zendt haar van uit Rush Green een reeks lange brieven waarin hij haar de nodige wapens aan de hand doet om de opwerpingen van Hugh tegen het katholieke geloof te weerleggen, en hem stilaan tot betere inzichten te brengen. Maar hij schijnt weinig voorbereid om de waarheid van het Evangelie te ontvangen, en nadat hij, na een fuif, aan Ruth dronkemanstaal heeft verteld, breekt ze met hem af. Father Sinclair gaat niettemin voort met haar apologetische brieven te schrijven, maar nu om haar leiding te geven bij haar werk in de Catholic Evidence Quild. Tenslotte denkt Ruth er aan non te worden. Dit alles vernemen we in het begin van de brieven. Liet men deze inleidingen weg, dan zou men een doorlopend apologetisch tractaat hebben over de waarde van de kennis, het bestaan van God, de Voorzienigheid, het probleem van het kwaad, de onsterfelijkheid, de noodzakelijkheid van den godsdienst, de waarheid van het Christendom en van de katholieke Kerk, de genade, de sacramenten, de H. Mis. De schrijver zet hier de gezonde klassieke apologetiek uiteen niet zonder angelsaksische humor. Hij heeft al zijn best gedaan om de soms zware en moeilijke stof op een zo helder en aantrekkelijk mogelijke wijze voor te stellen. De talrijke lezers, die wij hem toewensen, zullen hem hiervoor dankbaar zijn.
F. De Raedemaeker
J.N.J. SMULDERS en J.G.H. HOLT, Periodieke onthouding in het huwelijk volgens Ogino-Smulders. - 9de druk door J.G.H. Holt, Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, Romen en Zonen, Maaseik, 1946, 166 blz.
Dit boek is vooral geschikt voor katholieke geneesheren, en ook voor niet katholieke, die met de eisen van de katholieke of eenvoudig de gezonde moraal rekening willen houden. Het behandelt uitvoerig al de wetenschappelijke en technische problemen van de periodieke onthouding. Op blz. 11 en vlg. behandelt Prof. Dr L. Bender O.P. van zedelijk standpunt uit het goed gebruik en misbruik van de periodieke onthouding in het huwelijk.
F. De Raedemaeker
Dr. A. van den BORN, Profetie metterdaad. Een studie over de symbolische handelingen der propheten. - 'Bijbelsche monographieën' onder leiding van Prof. Dr Jos Keulers, Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1947, 84 blz.
In deze uiterst suggestieve studie wordt gepeild naar de oplossing van het kiese probleem der 'symbolische' handelingen bij de profeten. De auteur verwerpt de vroeger vaak verdedigde visionnaire verklaring dezer wel eens vreemd aandoende handelingen: als het namelijk om vizioenen gaat wordt dit uitdrukkelijk door de profeten vermeld. Twee mogelijkheden blijven derhalve open: ofwel heeft men te doen met feitelijke gebeurtenissen, ofwel met allegorische.
Om deze laatste vraag te beantwoorden, gaat de auteur uit van wat hij noemt: 'berichten in Hij-vorm' of 'berichten van getuigen.' Als namelijk getuigen de historische werkelijkheid der handelingen (b.v. Jeremias, die een kruik stukslaat) bevestigen, dan is het raadzaam daaraan vast te houden (al blijft 'allegorische overwoekering' nog mogelijk). Afgaande op die getuigenissen, kan men de historische gedragingen afzonderen: ze interpreteren is een verdere taak: die handelingen kunnen namelijk opgevat worden als personificaties, als dramatische handelingen, als opzettelijk symbolische daden, of tenslotte als achteraf symbolisch uitgelegde neutrale gedragingen. Wat geldt voor de Hij-berichten, kan dienen als norm voor de verklaring der Ik-berichten (waarin de profeet in den eersten persoon spreekt). De auteur is de
| |
| |
mening toegedaan, dat vele, ook ogenschijnlijk zonderlinge handelingen, op oorspronkelijk neutrale gedragingen teruggaan. Om zijn thesis aannemelijk te maken is de schrijver verplicht, de uitdrukkelijke bevelen en opdrachten van Jahweh om deze of gene vreemde handeling te stellen, te interpreteren als proleptische formules van achteraf begrepen goddelijke inzichten. Het wil ons voorkomen dat een zekere literaire inkleding (met reminiscenties of stopwoorden van den prof eet zelf) waarschijnlijk is, vooral daar de Israelieten alles wat gebeurt op Jahweh terugvoeren, zonder in filosofische schakeringen te treden. Maar in de voorgestane 'soepele interpretaties der formules' (p. 80) lijkt ons het goddelijk initiatief al te verwaterd: om zogenaamd 'mechanische' opvattingen van de profetische inspiratie te vermijden, wordt het eigenmachtig ingrijpen van den souvereinen Heer in het leven der profeten (men denke aan Jeremias'-klacht) over het hoofd gezien. Jahweh is niet meer de beslissende uitbouwer van roeping en leven der profeten, maar enigszins een 'deus ex machina' au rebours: wordt deze gedachte niet enigszins gesuggereerd, als de auteur schrijft: 'Deze gedachte treft hem (Jeremias) zo, dat hij ze als geïnspireerd beschouwt?' (p. 57).
Detailkwesties in dit belangwekkend boek (b.v. over de symboliek van de mantelzoom, de kinderoffers in de 7e eeuw) lijken ons nog vatbaar voor discussie. De schakering, die door den auteur bedoeld wordt als hij gewaagt van het 'larmoyante Oosten' (p. 69), ontgaat ons totaal. Maar deze oneffenheden doen niets af aan het interesse, dat opgewekt werd voor de op symboliek beluste Oosterse mentaliteit en uitdrukkingswijze.
J. De Fraine.
Johan van BEVER, Het zonnige leven van Sint Jan Berchmans. - Zijn geschriften, relikwieën en portretten. - Pro Arte, Diest, 1947, 111 pp. gen. Fr. 35. 3e druk.
Graag zouden wij dit werkje onvoorwaardelijk aanbevelen, het 'beoogt niets anders dan Sint Jan Berch mans populair te maken' (blz. 5), en dat is ons aller wens. Maar onmiddellijk merken we op, dat het aan de bekende biographie van Pater Schoeters veel meer ontleent dan het wil bekennen; dat het Schoeters opnieuw bewerkte uitgave (Lannoo Tielt, 1945) eenvoudig ignoreert, en ten gevolge daarvan in de ware kennis van Berchmans de klok achteruitzet. Ons hindert ook het hybridisch voorkomen, van het 'vulgarisatiewerk,' dat meteen voor wetenschappelijk wil doorgaan. Dan vulgariseert Schoeters wetenschappelijker, zoveel solieder en beter. Laten we, door eensgezinde samenwerking vooral, 'Berchmans populair maken': zullen ons aller verenigde krachten en toewijding daartoe wel volstaan?
Em. Janssen
C.C. MARTINDALE S.J., Heiligen trekken door de eeuwen. - B.B.C.-Voordrachten. Dekker en van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1947, 139 pp.
Dit mooie boekje verdiende in beter papieren gewaad te verschijnen dan het nu doet. Dit erbarmelijke papier is nog te slecht voor verpakkingen. Het zijn een veertiental radio-toespraken voor de Londense B.B.C. en ze zijn zo fris en origineel, geven een zo fijne en juiste karakteristiek van de Heiligen, die er het onderwerp van vormen, dat het kostbaarste gewaad hun niet zou misstaan hebben. Ik hoop dat Sheed and Ward-van de Vegt hun papiervoorraad om wille van de hoge zaak, die zij voorstaan, verbeterd krijgen.
J.v.H.
Dr. J.M. HERMANS, S.M.M., Maria's Middelaarschap volgens de leer van de H. Louis Marie Grignon de Montfort. - N.V. Lecturis, Eindhoven, 1947.
Den 20sten Juli van dit jaar is Louis Marie Grignon de Montfort, stichter van het gezelschap van Maria en van de dochters der Wijsheid, heilig verklaard. Maria's Middelaarschap is vooral de laatste dertig jaren op initiatief van Kardinaal Mercier te Leuven een voorwerp van intens theologisch onderzoek. Om een tweevoudige reden is derhalve het on- | |
| |
derwerp van de dissertatie van P. Hermans uiterst actueel. Het is dan ook alleszins gelukkig te noemen, dat hij onder leiding van de bekende professoren Bittremieux, Lebon en Philips dit onderwerp voor zijn dissertatie koos. Enigszins bijgewerkt is deze na Grignon's heiligverklaring gepubliceerd. Na enkele vraagstukken over het actief Middelaarschap van Maria te hebben besproken, zet schrijver de beginselen uiteen, waaruit de H. Montfort het algemeen middelaarschap afleidt o.a. het Goddelijk moederschap en de Maria-Eva parallel. Vervolgens bespreekt hij Maria's aandeel in de zogenaamde 'objectieve en subjectieve verlossing.'
Het werk getuigt van een langdurig en moeitevol onderzoek van Montfort's vrij talrijke geschriften, die in hun oorspronkelijke redactie tot nog toe veelal moeilijk toegankelijk zijn, hetzij omdat ze nog niet gepubliceerd zijn, hetzij omdat een kritische uitgaat niet gemakkelijk ter beschikking staat. Wij mogen Dr Hermans dankbaar zijn voor zijn degelijk, studieus en met veel liefde verzorgd werk. Ook den deskundige in Grignon's geschriften zal het menige kwestie weldoend en helder belichten. Of dit mensenwerk geen schaduwzijde heeft? Natuurlijk! Wellicht is elders gelegenheid dit werk iets langduriger onder de loupe te nemen en op enkele vlekjes te wijzen, die de schrijver in zijn spontane liefde voor zijn heilige Stichter niet schijnt ontdekt te hebben. Dit doet echter geen afbreuk aan het algemeen gunstige oordeel over dit werk, dat de talrijke belangstellenden in de Montfortaanse kwestie een veilige gids en kostbare hulp verschaft.
P. Ploumen S.J.
Dom Albertus Van ROY, O.S.B., De H. Abt Benedictus, Wetgever van Monte Cassino, grondlegger van de Middeleeuwsche beschaving. - Die Skalet, Brussel, 1947, 107 blz., Fr. 25.
LEVEN EN REGEL VAN DEN HEILIGEN VADER BENEDICTUS, uit het Latijn vertaald door de monniken van de Sint-Paulusabdij van Oosterhout. - J.J. Romen, Roermond-Maaseik, 1946, 246 blz.
Bij het veertiende eeuwfeest van S. Benedictus' dies natalis, wijdde Dom A. van Roy een kleine biographie aan de grote Ordestichter, waarvan de gegevens geput zijn uit de twee voornaamste bronnen, die wij over het leven van de heilige bezitten, de Vita van de H. Gregorius, en de Regel van S. Benedictus zelf. De Benedictijnen van Oosterhout hebben bij dezelfde gelegenheid die twee bronnen, de Vita en de Regel zelf, opnieuw laten verschijnen in een vertaling, waarin wij de naïeve voornaamheid van het origineel nog kunnen aanvoelen.
A.D.
Mgr. Dr TOTH TIHAMER, Sermoenen over de tien geboden, 2 deelen. Vertaald naar de tweede uitgaaf van Budapest, 1928. - Goede Pers, Averbode, 1947, 406 en 450 blz., Fr. 190.
De reeks preken van de even heilige als geleerde kanselier van de Pazmany-Universiteit te Budapest, hebben reeds hun weg gevonden naar de bibliotheken zowel van leken als van de clerus. Terwijl Mgr. With durfde erkennen, dat de macht van de predicatie veel van haar invloed heeft ingeboet door de verouderde methode van preken, in een wereld die zich geheel vernieuwt, heeft hij zelf ook er naar gestreefd, de eeuwige waarheden uit te drukken op een voor de moderne mens boeiende en pakkende wijze. ''t Licht van het geloof is eeuwig', schreef hij, 'het licht der wereld is dat van een dag: de preek moet beiden verbinden.'
Als het publiek, dat vóór vijftig jaar de kerk bezocht, zou verrijzen en genoegen zou vinden in onze voordracht, dan mochten wij zeker zijn, dat onze toespraak voor onze moderne mensen niet meer deugde... Als in onze dagen een predikant zijn toespraak voorbereidt, moet hij aan zijn rechterkant het Evangelie en aan zijn linkerkant het dagblad hebben... Wij aarzelen niet te verklaren dat, zo we de versleten wijze van prediken niet herzien en ze niet durven onderwerpen aan de duchtige,
| |
| |
diepgaande en bijna revolutionnaire vernieuwing, de afstand tussen onze kansel en onze gelovigen gedurig groter zal worden.
A. Deblaere
Katharine CHOLMELEY, Margery Kempe, Genius and Mystic. Longmans, Green and Co. - Londen-New York-Toronto, z.j. 118 blz.
Toen Katharine Cholmeley voor de eerste maal met de eigen levensbeschrijving van Margery Kempe, de Engelse mystica, kennismaakte, bewonderde zij het literaire talent, dat daaruit sprak en waardoor het godsdienstige en sociale leven van de late Middeleeuwen in een helder licht kwam te staan, doch de bovennatuurlijke gaven en ervaringen, die daarin werden medegedeeld, verwierp zij als vals. Margery was slachtoffer van de listen van de duivel; zij was 'entrapped'. Een nieuwe studie openbaarde echter geheel andere aspecten. Zij begon de echtheid van Margery's openbaringen en ervaringen door vergelijking met die van Julia van Norwich en Catharina van Siëna steeds klaarder in te zien en eindigde met de overtuiging uit te spreken: 'As a spiritual work, it (Margery's levensbeschrijving) must rank among the highest.' Zo ontstond dit boekje, dat een verdediging van Margery Kempe bedoelt te zijn.
Margery Kempe is een veelomstreden figuur, niet het minst in haar eigen tijd. De gave der tranen was bij haar zo sterk, dat het velen van haar tijdgenoten afstootte en hoon en vervolging haar deel werden. Het boek, waarin zij met haast verbluffende oprechtheid en volledigheid haar handel en wandel beschrijft, moet bij de lezer van onze tijd als eerste reactie wel dezelfde twijfel opwekken als bij haar tijdgenoten. Doch het stemt tot nadenken. Het is te diep om het zonder meer ter zijde te leggen. Katharine Cholmeley deed een goed werk door de vrucht van haar nieuwe studie in het licht te geven. Wat is die vrucht? Een diepe overtuiging van Margery's echt geestelijk leven, van haar nederigheid en eerlijkheid, haar diep besef van de afschuwelijkheid der zonde en haar smart om Jezus' Lijden, dat haar telkens in luid geween doet uitbarsten, haar moed en lijdenswil, haar liefde tot God en haar dorst naar de redding der zielen. Een overtuiging bovendien van de zending van Margery, tot wie Jezus zei: 'Daughter, by this book, many a man shall be turned to Me.'
Na bijna vijf eeuwen verborgen gebleven te zijn is het boek nu ontdekt. Katharine Cholmeley ziet hierin een werk der Voorzienigheid. Volgens haar is het 'a message to the world of to-day'. De betekenis van Margery's boek is dan ook voor onze tijd van godsdienstloosheid groter dan voor de Middeleeuwen met hun diepbewust afhankelijkheidsgevoel van God en hun innige devotie. Om de echtheid van de in het boek beschreven openbaringen en ervaringen te bewijzen geeft Katharine Cholmeley geen getuigenóissen van anderen, maar laat zij het boek zelf spreken, daarbij wijzende op de eenvoud en juistheid in de woordkeuze, op Margery's scherpe opmerkingsgave en haar nauwkeurigheid van geheugen, op de theologisch-zuivere achtergrond van haar mededelingen, op de innigheid en oprechtheid van haar belijdenissen, op haar moedige vermaningen. Dit en nog meer verdrijft elke gedachte aan huichelarij of begoocheling. Haar leven is een heilig leven. Haar Godskennis neemt niet de hoge vlucht van een Theresia van Avila. Zij is eenvoudig en toch diep. Zij is geboren uit de liefde en stelt haar in staat zo te schrijven, dat een kind het begrijpen en een wijze er zich over verbazen kan.
Dit pleidooi voor de persoon van Margery Kempe doet de schrijfster niet over het hoofd zien, dat het boek voor ons ook een vermeerdering van onze kennis der Middeleeuwen bevat. Daarvoor wijst zij op de verhoudingen, leefwijze en opvattingen der Middeleeuwse burgerij, van de wereldlijke en reguliere geestelijkheid, op plechtigheden in en buiten de kerk, op toestanden en gebeurlijkheden op reis in binnen- en buitenland. Wat wij door Chaucer, Langland en anderen van die periode weten, wordt door Margery Kempe op voortreffelijke wijze aangevuld.
A.P.M. Ahsmann
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Richard O' SULLIVAN K.C., Christian Philosophy in the Common Law, (Aquinas Papers no 6.) - Blackfriars Publ., Oxford, 1947, 61 blz.
Dit boekje bevat meer geschiedenis dan wijsbegeerte. Onder 'Christian philosophy' wordt hier blijkbaar verstaan - zonder dat de problematiek, welke achter deze woorden schuil gaat, ook maar even wordt aangeroerd -: persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid, gegrond op de waardigheid van de mens; het veelvuldig voorkomen van erfpachters en kleine landeigenaars (yeomen) als het sociale type in de agrarische economie van het prereformatorische Engeland; de juridische erkenning van de Eeuwige Wet en van Gods wet als de grondslag van natuurrecht en rechtsbedeling; de erkenning van het huwelijk als een sacrament.
Het geschrift is geschikt als een, naar het mij voorkomt weinig oorspronkelijke, maar wel betrouwbare historische inleiding op het proces van verwereldlijking, dat ook het Engelse maatschappelijke leven heeft doorgemaakt en dat daar door de bijzondere rechtsstructuur veel eigen vormen en verschijnselen vertoont. Het onderwerp leent zich echter slecht, - het was kort tevoren veel sterker bewezen in de 11 bladzijden van B.A. Wortley's brochure The Christian Tradition in English Law (The Newman Ass., 1945) - voor een behandeling in zo kort bestek en daarom is het geleverde betoog vaak verre van overtuigend.
J.J.M. van der Ven.
Dr. C.J. LANNOY O.F.M. CAP., De wijsbegeerte van het communisme. Het dialectisch Materialisme als grondidee van het Communisme (serie: levensbeschouwing). - K. Beyaart, Brugge, 1946, 134 blz.
De kleine Johan, aan wie dit geschrift is opgedragen, zal er voorhands nog wel geen raad mee weten, want het is geen kinderkost. Wij krijgen hier precies wat titel en ondertitel beloven, een uiteenzetting van de wijsgerige grondslagen ener leer, welke ook allesbehalve wijsgerig geinteresseerde kringen heeft veroverd met enkele aantrekkelijke practische postulaten, doch nu met gevaarlijke theoretische leerstellingen dreigt te infiltreren en goeddeels reeds heeft vergiftigd. Die uiteenzetting is niet rhetorisch, maar objectief en rustig en steunt op veelvuldige raadpleging van de bronnen, vooral Marx, Engels en Lenin. Als ontologie van het communisme wordt het dialectisch materialisme aangewezen, waarvan wij het materialisme bij L. Feuerbach, de dialectiek bij Hegel zien geboren worden. Daarop steunt dan Marx'leer van de mens en daarop weer - maar zeer verspreid en stelselloos - zijn ethiek. Vervolgens wordt de marxistische staathuishoudkunde besproken en tenslotte uit het voorgaande als een 'toepassing van het dialectisch Materialisme op de geschiedenis' het historisch materialisme afgeleid.
Het slothoofdstuk bevat een kritiek: het behandelt de antinomieën in het communisme en geeft het antwoord van het christendom: dit laatste zeer beknopt, in vijf bladzijden. Dit is een verdienste van het boek: het accent komt nu ondubbelzinnig te liggen op de communistische wijsbegeerte. Mij dunkt dat er behoefte is aan een dergelijk wetenschappelijk verantwoord, voor zichzelf sprekend en voor de ontwikkelde christen zichzelf afwijzend leerstellig exposé, dat geschreven is met de waardering, welke toekomt aan 'een opvatting die volstrekt niet vreemd is aan hogere betrachtingen en bij de stichter althans gedragen wordt door een ethische bekommering: de zorg om de waardigheid van de mens'. Aan een dergelijk exposé is meer behoefte dan aan de zoveelste brochure, die de kritiek van christelijken huize op atheïsme en materialisme als wijsgerige wortels van het communisme pasklaar maakt. Wij moeten daarom de schrijver dankbaar zijn voor wat hij ons in dit boekje geeft en... onthoudt.
J.J.M. van der Ven.
| |
| |
Ch. BOYER S.J., Handboek der wijsbegeerte. - Voor Nederland bewerkt door Mr. Dr. G. Rambonnet. - Eerste Deel. - 's-Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg.
In het voorjaar verscheen het eerste deel der Nederlandse bewerking van het bekende Latijnse handboek van Pater Charles Boyer S.J. Handboeken zijn een noodzakelijk kwaad. Kwaad omdat zij altijd meer suggereren dan zij geven kunnen. Noodzakelijk omdat men in iedere wetenschap nu eenmaal op vrij apodictische wijze met het meest elementaire beginnen moet. In dit soort is het handboek van Boyer een der goede. Het geeft in duidelijke vorm het geraamte van een beproefde philosophie. Uiteraard merkt men sterk de oorspronkelijke bestemming voor het onderricht op de seminaries. Het is geen eigenlijke inleiding om zelf de problemen te doordenken, maar een handleiding bij de uitleg van de docent, die levend moet maken, wat hier te doods is. Men vindt overigens soms voortreffelijke fragmenten, zo bv. de korte uiteenzetting van de leer van Parmenides (blz. 12). Daar heeft men de kern in nog geen tien regels. De wijzigingen en aanvullingen door de bewerker zijn goed verantwoord. Het moeilijke werk der vertaling is evenzeer met zorg gedaan. Dit boek zal vermoedelijk een of meer herdrukken beleven. Daarvoor één suggestie. Pater Boyer heeft met goed didactisch inzicht terstond na de logica een korte inleiding in de critica en metaphysica haar plaats gegeven en de volledige behandeling dezer tractaten aan het eind van het boek geplaatst. De logica is echter als een massief blok vooraan blijven staan. Wij zouden de bewerker raden, in het begin van het boek enkel enige noodzakelijke logische begrippen te behandelen en de uitwerking der logica naar een volgend deel op te schuiven. De uitgewerkte logica in het begin schrikt de meeste belangstellenden af en het voordeel is ook niet naar evenredigheid. Een 'concentrische' cursus m.a.w. zou een goede stap vooruit lijken. De uitgeefster heeft het boek voortreffelijk verzorgd.
B.D.
Kathleen FREEMAN, Companion to the Pre-socratic Philosophers. - Basil Blackwell, Oxford, 1946, XIII en 486 blz.
Dit boek, vrucht van een jarenlang onderricht in de teksten der oudste Griekse philosophie aan universiteitsstudenten, wil een gids zijn om het lezen en bestuderen van het fragmenten-materiaal, door Diels verzameld te vergemakkelijken. Met grote nauwkeurigheid en overzichtelijkheid is schr. te werk gegaan in nauwe aansluiting aan de 5e uitgave van Diels' Fragmente der Vorsokratiker. Wat daar in die fragmenten in het Grieks en Latijn is bewaard gebleven, is hier in een vlot leesbaar Engels relaas, met nauwkeurige referenties bijeengezet. Voor de bestudering dier oude periode in de wijsbegeerte is dit boek van uitzonderlijk belang.
H. Robbers S.J.
P. Dr. Mr. ANGELINUS O.F.M. Cap., Algemene Zijnsleer. Bewerkt en voltooid door P. Drs. Martinianus O.F.M. Cap. - Het Spectrum Bibliotheek van Thomistische Wijsbegeerte, Utrecht-Brussel, 1947, 408 pp.
Pater Angelinus O.F.M. Cap. had naam gemaakt door zijn zeer verdienstelijke 'Wijsgerige Gemeenschapsleer'. Een leerstoel in de wijsbegeerte aan de Nijmeegse universiteit was voor hem bestemd. Nog slechts vijf en dertig jaar oud beloofde hij veel voor de Katholieke wetenschap te gaan betekenen, maar een noodlottig oorlogsongeval maakte in December 1944 een eind aan zijn aardse loopbaan.
Bij zijn overlijden had hij reeds het manuscript klaar liggen voor een Zijnsleer. Een betrekkelijk klein gedeelte ontbrak nog. Maar een beknopte cursus, geschreven voor zijn leerlingen, kon een leiddraad vormen, om het ontbrekende geheel in den geest van den overledene aan te vullen, en zijn medebroeder en leerling P. Martinianus nam deze taak met veel zorg en piëteit op zich. Pater Angelinus kennende spreekt het vanzelf, dat het werk uitmunt door helderheid en duidelijke uitleg. Op iedere bladzijde proeft men de klare
| |
| |
docent. Het is een waardevol handboek in leesvorm geworden over de traditionele scholastieke ontologie, en de lezer, die vol goede wil is om de betreffende begrippenwereld te assimileren, kan hier terecht. Het is goed, dat een dergelijk boek verschijnt, mits men het maar niet beschouwt als een weergave van wat er in tegenwoordige scholastieke kringen leeft. Ons ideaal ligt verder. Niet inleiding in een begrippen-wereld moet het doel zijn van een metaphysiek. Uit het geheel van onze menselijke wereld opgroeiend, overtuigend en vanzelfsprekend voor de moderne mens, tegelijk vol eerbied voor het mysterie van schepping en Schepper, zo moet de ontwikkeling van onze metaphysiek zijn. Maar omdat een dergelijke filosofie toch ook weer organisch moet groeien uit alles wat ons door anderen wordt overgeleverd, daarom vertrouwen we dat dit handboek zijn werk zal doen en kostbare fundamenten zal leggen, ook al zijn deze fundamenten bestemd om weer gedeeltelijk onzichtbaar te worden onder het latere gebouw, waaraan we werken.
J.B.
Béla von BRANDENSTEIN, Der Mensch und sein Stellung im All. Philosophische Antropologie. - Beniger, Einseideln-Köln, 1947, 608 pp. ing. Zw. fr. 19.-, geb. Zw. fr. 24.-.
Deze athropologie, die zich philosophisch noemt, begint met de afstamming van het menselijk lichaam van de aap te verklaren. Daarna worden eerst de formele en materiële factoren der menselijke kultuur onderzocht. Eerst dan komen de innerlijke structuur van de menselijke ziel en de verhouding van ziel en lichaam ter sprake. Dan wordt de verhouding van de menselijke geest tot de kultuur behandeld, waarna de stelling van den mens in het universum en zijn verhouding tot God het geheel afsluit. Het is een groot-aangelegd werk, dat alle aspecten van het mens-zijn poogt te bereiken, en stelling neemt tegenover de meeste verklaringen, die in den loop der geschiedenis door de grote denkers uitgedacht zijn en die in den modernen tijd den modernen mens voor hem zelf duidelijk trachten te maken. De eigen visie van den schrijver op den mens gaat in de richting van de grote denkers der mensheid; Aristoteles, Thomas van Aquino en Hegel. De voornaamste eigenschap van dit werk is echter zijn breedheid, de onoverzienbare hoeveelheid van problemen, die behandeld, en van stellingen, die verdedigd worden. Het zal slechts een beperkten lezerskring interesseren. Maar degenen die het met ernst bestuderen, zullen er hun kennis van den mens en zijn problemen mee verrijken.
P.d.B.
Prof. Dr. J. CASTIELLO, Geestesvorming, Bijdrage tot het experimenteel Onderzoek van de formele Vorming. Vertaling en nota's door Dr. J. Pyck. - De Kinkhoren, Brussel-Amsterdam, 1947, 227 blz., gen. Fr. 58, geb. Fr. 85.
In 1937 overleed jammerlijk bij een auto-ongeluk een hoogbegaafd en flink onderlegd paedagoog, Pater Jaime Castiello, professor in de paedagogische zielkunde te Fordham, New-York. Met grote meesterschap heeft hij de tekorten van de mechanistische Amerikaanse psychologie en opvoedingsleer aangetoond. Hier wordt ons de vertaling van zijn in 1934 te Berlijn gepubliceerde doctorsthesis aangeboden.
Met de mogelijkheid van een algemene geestesvorming (formele vorming of 'transfer'), staat of valt geheel onze traditionele humanistische vorming. P. Castiello was er daarom van overtuigd dat om de tegenstanders van deze vorming te bestrijden, het probleem experimenteel diende aangevat. In het eerste deel van dit werk wordt al het experimenteel materiaal in zake formele vorming objectief samengevat, de resultaten ervan scherpzinnig beoordeeld. In twee verdere bijdragen worden sommige gebieden uit de formele vorming, door P. Castiello zelf experimenteel onderzocht, namelijk het gebied van de geesteshouding bij de verschillende schooltypen en dat van de formele waarde van het onderricht in handenarbeid. Deze experimenten heeft de vertaler in eigen land hernomen, vooral met het doel
| |
| |
de positie van de Normaalschool onder de inrichtingen van middelbaar onderwijs op te sporen. De resultaten ervan staan na die van P. Castiello gedrukt.
Van al deze onderzoeken vat P. Castiello de besluiten samen in een tiental formules: mechanisch leren baart geen eigenlijke formele vorming; eerst wanneer de studie vergeestelijkt wordt door een algemene doelstelling, doordesemd door een waardensysteem en gedragen door een algemene methode, baart ze niet alleen specifieke kennisvermeerdering, maar ook eigenlijke geestesvorming. Zoals E.H. De Hovre in de inleiding schrijft, vormt dit boek 'een grondige en heerlijke apologie van de christelijke humanistische mensenvorming'.
W. Smet.
| |
Taal en letterkunde
Gery HELDERENBERG, De Goddelijke Harpenaar. - De Sikkel, Antwerpen, 1947, 47 pp., ingen. Fr. 65.
Men mocht dezen dichtbundel wel 'priesterlijk' noemen: het inleidend gedicht De Goddelijke Harpenaar verklinkt dan, wat het veelvuldig brevier-gebed liet bezinken; het lange Mysterium fidei en het kortere Sacrificium vespertinum beantwoorden aan de morgenmis en aan de avond-gedachten. Met een ongeevenaarde technische bedrevenheid voltooit en vermooit de dichter zijn verzen: een techniek, die de inspiratie soms achter zich laat. Zodat het aandeel der 'dichterlijke uitbreiding' wat groot wordt: bloemfestoenen en loverguirlanden, een tikje romantiek en een restje barok, wat moderne poëtische conventie en een toch persoonlijk accent. Wij ontvangen dan het vrome en verheffende, nauwgezet bewerkte en té bont verfraaide, altijd fijne en vaak verrassende dichtwerk van wie zijn poëtisch talent - onmiskenbaar alom aanwezig, niet heel ruim van proportie - eens te meer behoorlijk liet gedijen.
Em. Janssen.
Renaat De JONGHE, De resonans van het onbeperkte heimwee. - Te verkrijgen bij Karel Verleysen, Wienerlaan, 57, Watermaal, 1947, 68 pp., Fr. 40.
Veel goeds kunnen we van dezen dichtbundel, een eerstelling, niet zeggen. De dichter heeft wellicht heimwee, maar zijn verzen resoneren het niet. Te vroeg heeft hij uitgegeven. Hij moet vooreerst de taal eerbiedigen. Bij elk gedicht stuiten we op onvergeeflijke fouten. Deze bij voorbeeld:
Een omber valt van mijn gestalte op den grond, (blz. 16);
Er zijn dingen, die wij berouwen, (blz. 39).
Van de beeldspraak en van de verskunst moet hij alles nog leren. Zijn beelden gooit hij rhetorisch door elkaar, nooit afgewerkt en vaak conventioneel; dikwijls verwringt hij de taal tot een samenbrengen van klanken en medeklinkers, doel- en inhoudloos.
Den goeden wil, zelfs het (eerder psychologische peilend) talent van den schrijver trekken we niet in twijfel. Maar hoe onvast, onbesuisd, wild en slordig! Om zulken bundel dient zelfs het publiek zich te schamen.
Em. Janssen.
O.L. De L. MILOSZ, Miguel Mañara Mysterie in zes taferelen. Uit het Frans vertaald door Jozef Boon C.s.s.R. - 'Opbouwen', De Kinkhoren, Brugge, 1947, 101 blz., Fr. 50.
De bekende Litause schrijver, banneling in Frankrijk en bekeerling tot het Katholicisme, is bij ons een onbekende; daarom verheugt ons de vertaling van dit machtige mysteriespel. Het stelt Don Miguel Mañara voor, het oorspronkelijke Don-Juan-type, die, van zijn laatste liefde tot de vrouw, overslaat in de liefde tot God: als monnik doet hij wonderen en sterft heilig. Systematisch uitgebouwd en in zijn soberheid bijna schematisch, slaat dit stuk in door zijn geweldigen toonlyriek? dramatiek? rhetoriek? Men kan, aan de lange monologen, alle namen geven; maar de overgang van liefde tot liefde - het eigenlijk onderwerp - overweldigt en voert mee,
| |
| |
terwijl elk tafreel overduidelijk een dramatische structuur vertoont. Zulk toneelwerk eist een kundige regie en ervaren spelers, om dan ook alles te bereiken. De vertaling, nogal weinig artistiek, is niet vlekkeloos.
Em Janssen
Kan. P.A. SHEEHAN, De blindheid van Dr Gray. Nederlands van Jan Naaijkens. - Heideland, Beringen, Paul Brand, Bussum, 1947, 529 blz.
Deze nieuwe vertaalde roman van den Iersen Kanunnik sluit nauw aan bij Mijn Nieuwe Kapelaan en bij Luc Delmege. Het conflict tussen letter en geest, tussen wet en liefde, tussen een ouder en een jonger geslacht, tussen strenge traditie en ruimere vrijheid, opgelost met een opmerkelijke zin voor werkelijkheid en humanisme, met een beginselvastheid en een ruim begrijpen meteen, met een innige gehechtheid aan land en kerk die toch nimmer chauvinisme wordt, met een altijd doorwerkende vurigheid en naastenliefde. De geleerde dorpspastoor Dr Gray, die zo lang de strenge theologie en de harde wettelijkheid aanhing, vindt eindelijk de mensen en de liefde. Schaar rondom die hoge gestalte en dit trage verloop veel personages en episoden; breng alles onder in een nogal losse uiteindelijk spannende intrigue. Zoek leute en ernst, Ierse gewoonten en algemene menselijkheid, verrassingen en ontroering; hoor den auteur praten, wijs en warm: en zelden zult ge zulk weldoend rijk en gelukkig makend boek ter hand hebben genomen.
De vertaler heeft den causerie-toon precies getroffen; aan de uitgave bevolen.
Em. Janssen
Thit JENSEN, Terre, Traduit par C. Walravens. - La Sixaine, Brussel, 207 pp.
Wij menen, dat de Deense schrijfster Thit Jensen ons, na haar eersten roman Terre, (1915) machtiger werk heeft aangeboden, maar ook dit verhaal verdient onze aandacht. Om het voorvaderlijke domein Edensdal van den ondergang te redden verloochent de schijnbaar rijke boerenzoon Gabel Kjoer zijn eerste liefde; hij trouwt met Kigmor Hog de dochter van den woekeraar. Deze sterft na tien jaar; Gabel vindt zijn eerste beminde terug, alsook haar liefde. Een vrij gewoon thema: oppermachtig houdt de aarde de bezitters, en slechts zelden komt de liefde tot haar recht. Zo wordt het leven een harde strijd: zalig wie kan beminnen.
Voor het eerst openbaarde de schrijfster haar fris en jong talent, onvolgroeid nog en tenger, dichterlijk scheppend, psychologisch peilend, naar een symboliek geneigd, die de werkelijkheid geweld zou aandoen.
Em. Janssen
William W. COLLINS, La dame en blanc (The Whoman in white). - Traduit par G. de Maret. - La Sixaine, 1947, 255 blz.
Het Engelse werk, waarvan ons hier een heel genietbare vertaling wordt aangeboden, was, in 1860, de schitterende voorloper van de hedendaagse detective-romans. Een feuilleton uit den romantischen tijd: een opeenvolging van ontmoetingen, hinderlagen, aanslagen, ontsnappingen: een wisseling van liefde en haat, dreiging en geluk: zorgvuldig berekende momenten van spanning: een geheim dat uitlekt, druppel voor druppel, en op het einde zich anders nog voordoet...: alles samen een geestig, vlot en onderhoudend geschreven boek, toevallig schijnbaar samengebracht uit de ervaring en het getuigenis van velen. Met den hedendaagse detective roman vergeleken, maakt het werk den indruk van een heel oud treintje tegenover moderne luxe-wagens. Zoveel gezelliger echter, ja menselijker, ging het er toe, en nog zullen veel mensen, in zulke sfeer, het liefst reizen. Laten we overigens de literaire waarde niet onderschatten van een verhaal, waarin Dickens wordt nagevoeld en dat even aan Wuthering Heights doet denken.
Em. Janssen
Louis SOURIE, Stijn Streuvels. - Vermaut, Kortrijk, 1946, 73 blz.
Met veel geestdrift, veel eruditie en vlijt, met een tikje onbesuisdheid daar doorheen, schreef Louis Sourie deze hulde aan den groten prozaïst, bij zijn vijf en zeventigsten verjaardag. Zijn
| |
| |
boek bevat veel wetenswaardigheden: het doet sympathiek aan en ook een kenner van Streuvels leert wat bij de lezing. Toch kunnen wij het niet precies samenvatten, tenzij onder den algemenen titel: een dithyrambe aan Streuvels en aan Van Nu en Straks. Sourie moet helder leren denken en zijn gedachten scherp formuleren. Hij mag nooit vergeten, dat de letterkundige kritiek vooreerst de werken van een schrijver geldt. Werken, de schrijver zelf, andere kritieken: hij maakt er een grootsprakig allegaartje van, zonder inwendige structuur, onsamenhangend, niet zonder onderlinge tegenspraak, uiteindelijk weinig penetrerend en persoonlijk. Paai u niet met woorden: laat u door niemand imponeren: lees, smaak en schrijf.
Em. Janssen
Mireille VINCENT, A la rencontre de Charles Morgan. - La Sixaine, 1947, 46 pp.
Vluchtig maar imponerend wordt de grote Engelse romanschrijver en essayist ons voorgesteld. Wij vernemen iets van zijn levensloop en leren zijn werken kennen: maar wij zien den kunstenaar die, wars van het technisch materialisme, in droom, verbeelding en intuïtie de diepe mysteriën benadert van ziel, leven en bestemming. 'Le grand art de Charles Morgan est de ne pas se contenter d'écrire ce qu'il pense, mais de réussir, par la magie des mots et du style, A pénétrer l'âme d'une vérité jusqu'alors inexprimable, d'incarner sa pensée, de l'envelopper des tons chatoyants de la poésie et de la séduction du rythme' (blz. 29).
Em. Janssen
Martin Andersen NEXOE, Une fille du Kattegat. Traduit du danois par Robert Rebronne. - La Sixaine, 1946, 366 blz.
De auteur vertelt de kinderjaren, de jeugd en het rijp worden van het meisje Ditte: een natuurlijk kind, dat, door veel avonturen heen, eindelijk zelf een kind draagt. Een bonte reeks van episoden: enkele scherp getekende gestalten in de veelvormige werkelijkheid van hun leven: het meisje zelf, dapper, oprecht en dienstbaar. Het beproefde en bewogen leven van armen en kleinen, door den auteur meewarig ingeleefd, zodat zijn warme genegenheid den toon van het verhaal warm en overtuigend maakt. Een waardevol boek voor volwassenen en gevormde lezers.
Em. Janssen
Abbé C. HANLET, Emile Verhaeren, La valeur morale de son oeuvre. - La pensée catholique, Luik, 1947, 27 blz. Fr. 6.
Een grote brochure, ter gelegenheid van de Verhaeren-herdenking op 30 November 1946, met het doel katholieke lezers en bewonderaars te waarschuwen. De gehele carrière en al de werken van de dichter worden doorlopen en voorgesteld: zoveel duidelijker leiden we, uit het wisselende en onzeker leven, dat veel prijs gaf, het religieuze en morele voorbehoud af bij verscheidene boeken.
Em. Janssen
Dr. B.A. van GRONINGEN, Heimwee en Fantasie. Grieksche Droomen van volmaakt leven. - N.V. Noord-Holl. Uitg. Mij., Amsterdam, 1947, 71 pp.
In dit boekje gaat de Leidse hoogleraar na hoe de Grieken, vooral in de litteratuur, uiting gegeven hebben aan hun heimwee naar een volmaakter, ideeëler wereld. Hij onderzoekt de verschillende vormen en gestalten van dit land van verlangen en daarna de mogelijkheid zijner verwerkelijking. Op den bodem dezer aspiraties vindt hij vaak de drang naar het religieuze. Een origineel en instructief werkje.
J.v.H.
Gerben COLMJON, De Oorsprongen van de Renaissance der Litteratuur in Nederland. 1875-1900. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1947, 336 pp.
In 1941 publiceerde G. Colmjon een boek dat hij De Renaissance der Cultuur in Nederland in het laatste kwart der negentiende eeuw, uiteengezet in oorsprong en samenhang' noemde. Van deze uitgave is het bovenvermelde een omgewerkte en zeer uitgebreide editie. Het is een merkwaardig boek in velerlei opzicht. Colmjon ziet vele dingen zeer persoonlijk en oor- | |
| |
spronkelijk en geeft rekenschap van die inzichten. Enige dezer zijn, dat een bepaald publiek de officiële litteratoren gewoonlijk voor is wat betreft de kennis der buitenlandse letteren, dat de Nieuwe Gids erg overschat is en dat, wat Kloos bracht, eigenlijk bij de besten reeds bekend was. Ook legt Colmjon nauw verband tussen de schilderschool of scholen en de litteratoren van het laatste kwart der vorige eeuw. Hij zoekt heel ver en vindt meestal ook wel, wat hij zoekt. Toch vraagt men zich af: heeft het Franse naturalisme, waarover de auteur zo breed uitweidt, voor de vernieuwing der Letteren hier wel zo veel betekend? Het beïnvloedde toch slechts een klein gedeelte, en dit gedeelte is weer bijna vergeten. Zo lijkt de schrijver over zijn doel heen te schieten. Het boek heeft iets onafs, iets chaotisch en is, helaas, in weinig vloeiend Nederlands geschreven. Colmjon weet ontzaggelijk veel en is een accuraat napluizer, maar het is of de grote lijnen zich bij hem wel eens verwarren. Al met al is het een onderhoudend werk, al prikkelt het vaak tot tegenspraak of twijfel en al zit het wat vreemd in elkaar. Het is zeer rijk geillustreerd, ook met nog niet gepubliceerd fotomateriaal.
J.v.H.
Alja RACHMANOWA, Das Leben eines grossen Sünders. Ein Dostojewski-roman. 1 Band. Der Weg des Genies. - Benziger en Co., Einsiedeln - Zürich, 1947, 509 pp
Alja Rachmanowa heeft de gedurfde taak ondernomen het leven van Dostojewski te beschrijven, niet op streng historische wijze, maar fantazerend om het stramien der historie heen. Wel houdt zij zich streng aan de historische gegevens en benut zij wat er van Dostojewski bekend is als het geraamte van haar werk, doch in de bewerking daarvan gedraagt zij zich als romanschrijfster. Als geboren en getogen Russin staat zij Dostojewski nader en is zij beter op de hoogte van het Russische leven en de Russische zeden dan de West-Europeaan. Het vie romancée heeft niet ieders sympathie. Velen vinden het wel belangrijk wat de geschiedenis over grote mannen mededeelt, maar niet wat een willekeurig auteur over hen fantazeert. Hoe dit zij, de schrijfster heeft een boeiend relaas over den groten Rus geschreven en hem geplaatst in het milieu en de verhoudingen, waarin zijn leven zich afspeelt. Vooral het verblijf van Dostojewski's vader op zijn landgoed, waar zijn lijfeigenen hem vermoordden, vormt een ontstellende episode in dit heftig bewogen leven.
Dit eerste deel eindigt met Dostojewski's vertrek naar Siberië, waarheen de tsaar hem voor enige jaren verbannen heeft. Een volgend deel zal de andere helft van zijn leven beschrijven. Het is het leven van een, in wie God en duivel vechten om het bezit der ziel, van een die door zonde en duisternis heen aan God vasthoudt, wat hier beschreven wordt. Zo ziet Alja Rachmanowa haar held, overeenkomstig de historie, en zo beeldt zij hem uit, een wonderlijk en zeldzaam mens met hoogheden en laagheden in zijn binnenste als weinig anderen.
J.v.H.
De Letterkunde van de Renaissance, door Prof. Dr. G.S. OVERDIEP met medewerking van vele anderen. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Brussel. Teulings' Uitgeverij N.V. 's Hertogenbosch, 419 pp. z.j.
Het derde deel der Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden ziet hierbij het licht. Het tijdvak, dat hier behandeld wordt, omvat de uitlopers der Rederijkerij en het begin der uit de Renaissance geboren nieuwe dichters en schrijvers. Een zeer dankbaar gegeven voor den literatuurhistoricus vormt deze periode niet. Van alles wat er in dien tijd geschreven werd is er maar heel, heel weinig nog levend literatuurbezit. Het Antwerpse Liedboek van 1544 is wellicht het belangrijkste monument uit heel dit tijdvak, ofschoon daarin veel voorkomt dat reeds van ouderen datum is. De vertalingen der klassieken, hoe belangrijk ook in hun tijd, hebben voor ons weinig waarde meer. De Leidse en Amsterdamse Renaissancisten, hoewel voor hun omgeving schrijvers van formaat, kunnen ons als auteurs maar matig meer bekoren. Zo is dit boekdeel niet alleen een werk van stoere
| |
| |
studie, doch ook een werk voor studie, meer voor wetenschappelijke beoefening dan voor liefhebberende belangstelling. De medewerkers, voorop Dr. Overdiep, hebben uitstekend werk geleverd, zorgvuldig en verantwoord. Verscheidene leverden korte monografieën van belangrijke figuren. Het is typerend, dat Dr. G.A. van Es in zijn hoofdstuk 'Hervorming en Calvinisme' mensen, die heel de wereld Katholieken noemt, onveranderlijk met Roomsen aanduidt. Hij is weinig lieftallig jegens de Roomsen, des te meer jegens b.v. Marnix. Het gehele werk staat overigens op hoog wetenschappelijk peil en is, zoals de vorige boekdelen, voortreffelijk uitgegeven. Een werk dat zoals dit door vele auteurs verzorgd wordt, heeft naast vele voordelen het nadeel dat de eenheid van opvatting en de overzichtelijkheid van het tijdvak er enigszins door in het gedrang komen.
J.v.H.
Ernst Van der HALLEN, Kroniek der Onnozele kinderen. Illustraties van Broeder Max. - Romanreeks 'De Korenaren', De Kink-horen, Brussel-Amsterdam, 1947, 246 pp.
De middeleeuwse kinderkruistocht lijkt ons voor Van der Hallen precies het geschikte onderwerp: hij, de idealist, de zwerver, de minnaar, van de jeugd, de religieuze dromer moet getrokken en geboeid door dat zo eigenaardig avontuur van kleinen en zwakken, gezocht hebben naar Gods stem en roep tot de groten en machtigen. Hij noemt zijn boek een kroniek. Niet een doorlopende geschiedenis van den kinderkruistocht; eerder een kroniekachtige mozaïek van kleine schetsen, die echter verbazend goed passen voor het grotere beeld. Niet het avontuur van een of twee, en de massale kruistocht op den achtergrond, maar de kruistocht zelf, met alleen de leiders wat meer belicht. Niet realistisch of tragisch, maar zangerig en verdroomd, door iemand die weet van reizen en trekken, honger en gevaren, uitputting en moedeloosheid. Een insinuerend boek, dat telkens aangrijpt en betovert. Een boek eigenlijk zonder besluit, want welke is de zin van dat enige avontuur! En toch bevredigend: men smaakt Gods geheime voorliefde voor deze 'onnozele kinderen.' Maak van het verhaal niet een groot meesterwerk, doch stel het niet te laag. Het is de gave vrucht van een heel bijzonderen aanleg, een jarenlange oefening en schoon-verworven technische vaardigheid, veel ervaring, veel mildheid, veel godsdienstzin. Laat U vangen en vertederen: door de zachte schoonheid bekoord, leert het U hunkeren naar de heldhaftigheid.
Em. Janssen
H. Grace CARLISLE, Nous voulons être heureuses... (The Merry Merry Maidens). Roman traduit de l'Américain par Sabine Berritz. - Editions de Flore, Parijs, Presses de Belgique, Brussel, 1947, 317 pp.
Zes jonge schoolmeisjes vormen samen een club; zij willen later gelukkig zijn. Een zesvoudig leven dan, steeds uiteenlopend en plots weer verstrengeld: ontgoocheling en verrassing, tragiek en comedie, - tot, op het einde, de dochter van een der voormalige meisjes ook van een clubvergadering spreekt: op zijn beurt wil het jongere geslacht gelukkig zijn. Dit typisch Amerikaans boek mag wel een meesterwerk heten. Altijd blijft het leven dichtbij: het ondoorgrondelijke, nooit beheerste, dat u nooit gelukkig laat zijn en toch elk ongeluk te zalven weet. Het avontuurlijke, zelfs gevaarlijke leven, voor durvende mensen, die half verslagen altijd weer triomferen. En elke gestalte dringt zich op, elke gestalte en elk gesprek; zo overtuigend, als kon het niet anders geschieden. Een typisch Amerikaans werk. Noch inhoud noch vorm stroken met onze Europese kaders van leven of kunst; maar zowel leven als kunst doen zich voor als jonge dieren, krachtig en glanzend, goedwillig maar grillig, nog niet geheel getemd en daardoor aantrekkelijk. Het boek, moreel vrij evenwichtig, staat buiten elken godsdienst of afgelijnde levensbeschouwing. Het verheerlijkt vooral de liefde. Niettegenstaande veel komische scenes, is het elegisch van toon: 'Wij wilden gelukkig zijn' en helaas! het leven... Voor ontwikkelde lezers.
Em. Janssen
| |
| |
Maurits DE DONCKER, Herfstvruchten. - In eigen Beheer, De Pintelaan, 2, Gent, 1947, 60 pp.
De dichter, die zich voorbij de helft van het leven ziet, wil nu Herfstvruchten verzamelen en genieten. Hij doet het in vier en dertig stukken; hij vindt niets dan het tere genot van een verstilde liefde. Hij bezint zich en belijdt: de oude levensdrift, nog niet geheel voorbij; de ontgoocheling na ijdele plannen en pogingen; de huidige beperking en kleinheid, met de nooit geslonken vreugde van een groot beminnen. Rustig en wijs aanvaardt hij het verleden dat vergaat, het heden dat hem zacht genot biedt, de toekomst die hij bezweren wil.
Zijn vers is licht elegisch; een innige vereniging van geest en hart, wijsheid en warmte. De dichterlijke waarde blijft echter gering. Er is oprechtheid en een poging tot eenvoud; de onverbiddelijkheid is er niet, die elk klatergoud weggooit, - evenmin de heldhaftige houding die alles verpoëtiseert. Maurits De Doncker, de wijze bezadigde innige en oprechte, blijft te zeer beperkt en burger, in het prozaïsche en banale te zeer beklemd, om den zeewind der dichtkunst diep in te ademen, om vrij te vorderen van horizon tot horizon. Wie, met het naakte woord, dichter wil zijn, moet zich bewegen in de heldhaftigheid.
Em. Janssen
| |
Kunst en cultuur-leven
Raissa MARITAIN, Les grandes amitiés, I Souvenirs, II Les aventures de la grâce. - Desclée-de Brouwer, Parijs, Ed. de la maison Francaise, New York, 1941 en 1944, 288 en 324 blz.
Les grandes amitiés staat heel dicht bij Mijn dagboek en Mensen en God door Pieter van der Meer de Walcheren. De Maritain's en de Van der Meers' twee gezinnen van bekeerlingen, hebben allen evenveel aan Bloy te danken. Verder hoorden zij, te Parijs, bij denzelfden kring, en verscheidene avonturen doorleef den zij gezamelijk. De boeken van de twee schrijvers nu verhalen gedeeltelijk dezelfde feiten, gedeeltelijk in denzelfden geest. Maar Les grandes amitiés is meer elegisch van toon. Het ontstond in Amerika, in 1940 en in 1944, toen Frankrijk verslagen was, vernederd, ontredderd. Toch kunnen de geestelijke krachten, die eens in Frankrijk zo weelderig opbloeiden, niet geheel verloren zijn gegaan. Breder van opvatting, behandelt het ook geestesstromingen, intellectuele richtingen en vragen, die in het Nederlandse werk terloops maar opduiken. Beslist stelt het zich meteen te midden van Frankrijks culturele en godsdienstige geschiedenis: vandaar een zuiverder eenheid, meer realisme en vastheid, dan bij den Nederlandsen cosmopoliet. En elk van de twee delen zou 'Les aventures de la grâce' mogen heten. Wij zijn de schrijfster dankbaar, omdat ze deze (bij zichzelf, bij Psichari, bij Van der Meer, bij Péguy, bij anderen) zo trouw en openhartig, zo rustig en bewogen weet mede te delen. Eens te meer ademen wij den geest van heldhaftigheid in, die de jaren 1900-1920 doorwaaide, en mochten wij, erfgenamen van dien geest in een tijd van zoveel groter ontreddering, hem doen heropleven, opdat hij, voor zijn deel, de wereld zou herstichten.
Em. Janssen
Aloys MORAY, A la rencontre de André Malrana. - La Sixaine, 1947, 47 blz.
André Malrana, de heldhaftige geweldenaar, zoekt buiten elk systeem of geloof om, de volheid van het leven. Geen trots als bij Nietzsche, geen offergeest als in het christendom, geen programma of dienstbaarheid hoe dan ook. Het machtige leven, helfdhaftig bevochten en veroverd, met af en toe, een glimp van geluk. Maar heeft deze Corneliaanse en Pascaliaanse held zijn laatste woord al gesproken? Bevattelijk en breed stelt deze brochure den modernen mens voor: in den tragischen strijd gewikkeld en gespannen, voor alles open en alles vooralsnog afwijzend. Een symbool van dezen tijd:
| |
| |
doodarm en inwendig nog rijk, die misschien het beste eens verovert!
Em. Janssen
L'honune nouveau, Examen de quelques aspects du problème de l'humanisme chrétien au lendemain de la guerre. - Etudes de pastorale, E. Nauwelaerts, Leuven, 1947, 296 blz.
Het lijdt geen twijfel meer, dat we op een keerpunt der tijden staan, en dat de mens bezig is de oude waarden te herzien en zich over zijn eigen lotsbestemming bezint. Enkele geleerde priesters hebben zich ook hiermee in een reeks besprekingen bezig gehouden en in dit boek hun inzichten meegedeeld. Zij hebben de zaak van den 'nieuwen mens' bekeken van uit het standpunt van de christelijke levensleer. Het zijn zeer interessante referaten die we hier gebundeld vinden. R. Aubert, aan de hand van historische gegevens, tracht aan te tonen wat er eigenlijk in de mens veranderen kan, en wat er tenslotte in hem eeuwig menselijk blijft. De herwaardering van het lichaam, die ook in de recente katholieke literatuur aan de orde is, wordt besproken door A. Zweiffel. Daarna behandelt Ch. Moeller de antiïntellectualistische, irrationele en z.g. 'geestelijke' stromingen die in de moderne literatuur vooral hoogtij vieren. Een man van het vak, L. Fourneau, inspecteur van het vrij onderwijs, onderzocht aan welke eisen, vooral van socialen aard, de opvoeding zal moeten voldoen om den nieuwen mens te vormen. Maar hoe staat het eigenlijk met die beruchte 'socialisatie' van de moderne mens, vraagt A. Minon zich af, en hoe zullen we beletten dat zij tot een loutere kuddegeest of belangen-gemeenschap ontaardt? J. Leclercq schetst daarna de evolutie van den staat, zoals deze zich voor onze ogen voltrekt in den zin van een verregaand interventionisme, dat nochtans de democratische vrijheden moet eerbiedigen. Tenslotte spreekt ons A. Dondeyne over 'la physionomie spirituelle du chrétien de demain'. Van de nieuwe christen moet men verwachten, dat hij zijn christelijk leven zal vernieuwen en voeden aan de bronnen zelf van de christelijke traditie, dat hij zich zal kunnen onthechten van het materiële comfort, waarin hij dreigt te stikken, dat hij als leek, bewust zal worden van zijn belangrijke christelijke
zending, dat hij bezield worde door een mannelijke geest met den wil zijn tijd christelijk te veroveren, dat hij zich tenslotte volkomen bewust worde van de sociale eisen van den tijd. Dit boek, voorzien van een korte inleiding door F. van Steenbergen is buitengewoon leerrijk en een belangrijke bijdrage tot de studie van het nieuwe humanisme.
F. De Raedemaeker
Prof. Graaf J. de BORCHGRAVE D'ALTENA, Kan. Prof. Dr. E. van CAUWENBERGHE, J. FRANCOTTE, Kunst to Leuven, ingeleid door Prof. Dr. R. Lemaire. - Davidsfonds, Leuven, 1946, 83 blz. en 95 platen, 27,5 × 24 cm., ing. Fr. 200, geb. Fr. 240.
Aan het Davidsfonds afdeling Leuven werd de inrichting van de Tentoonstelling der kunstwerken uit de geteisterde kerken der stad in 1945 opgedragen. Men vroeg zich af, of een dergelijk initiatief voldoende belangstelling zou wekken: intussen bleek, dat bij ons volk steeds een groot interesse bestaat voor anders vaak vergeten kunstschatten, wanneer deze behoorlijk worden uitgesteld. De Tentoonstelling groeide uit tot een gebeurtenis van meer dan plaatselijke betekenis. Dit album bewaart er het aandenken van. Het wordt ingeleid door Kan. Prof. Dr R. Lemaire, die wijst op het wel enigszins veronachtzaamde belang van Leuven als kunstcentrum, en het geeft vervolgens, naar aanleiding van de geredde werken, een meer algemene blik op de verscheidene gebieden van de 'Kunst te Leuven'. De al te milde toeschrijvingen aan grote meesters, die wij onder de reproducties aantreffen, moeten ons niet strenger over deze publicatie doen oordelen, daar de werken in de tekst zelf naar gerechter waarde worden geschat.
Een gelukkig initiatief, dat wellicht de aanleiding kan worden tot het opstellen van een reeks verantwoorde monographieën, over de
| |
| |
kunstschatten van onze Vlaamse steden, een werk waaraan de behoefte zich steeds schrijnender doet gevoelen en dat alleen in oprechte en standvastige samenwerking tot stand kan komen.
A. Deblaere
Prof. Dr Jozef MULS, Hippolyte Daeye. - Heideland, Hasselt, z.j., 40 blz. en 58 reproducties, 27 × 21,5 cm., geb. Fr. 250.
Prof. Muls beschikt over een ongeëvenaard talent, om de zo moeilijk te omschrijven en delicaat te ontleden hedendaagse kunst, met al de nuanceringen van een literairgave taal, aan de moderne lezer voor te stellen. Wanneer het daarbij om een zo gevoelige, gelouterde vergeestelijkte kunst gaat als die van Daeye, lijkt het wel onmogelijk, ze in mensenwoorden voor anderen te beschrijven: Muls, die Daeye's werk en evolutie van dichtbij heeft gevolgd, vermocht het niettemin, deze subtiele, 'onvoldane' creaties, beter te leren kennen en begrijpen door allen, die enige belangstelling hebben voor het zoeken en streven van onze grote kunstenaars, en 'met overgave de uitingen van onze zijn-stijl-weerzoekende tijd volgen, die weten en begrijpen hoe het allergevoeligste niet bereikt wordt door het afgewerkte, maar door hetgeen met kennis van zaken werd weggelaten, en in het vage en schijnbare vormloze gehouden.' Daeye beperkt zijn onderwerpen meestal tot de menselijke gestalte, en dan nog voornamelijk tot die van kinderen, onrijpe jongens en meisjes. Steeds op de grens van het linéair-calligraphische of van de louter kleur, roepen zijn doeken ons telkens 'een enkele gestalte op,' zonder enig vriendelijk entourage. 'Niets dan een houding, een gebaar, een glimlach. - Maar in die schijnbare eentonigheid of soberheid werd de grootste verscheidenheid van gevoelsuitdrukking gebracht, zijn de subtielste waarnemingen vastgelegd van een nagenoeg geheel verwaarloosd gebied: het zieleleven van het kind.' De reproducties, op volle bladzijde, zijn zeer verzorgd en bieden ons een aanschouwelijk overzicht van 's meesters werk.
A. Deblaere
Dr. A. STUBBE. Het zien en genieten van Schilderkunst, Algemeene kunstleer hoofdzakelijk belicht van het standpunt uit der schilderkundige problemen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 207 blz. ing. 23 × 15 cm., Fr. 70, geb. Fr. 95.
Een nieuwe druk van Dr. A. Stubbe's boek, onder een titel die duidelijker de inhoud er van weergeeft. Men zie bespreking, die L. Vander Kerken er aan wijdde in Streven, X, No 3. (Februari 1943). Het verschijnen van een derde druk getuigt van de werkelijke behoefte, waaraan dit werk beantwoordt.
A.D.
| |
Wetenschap
Dr. C. LEVERT, Kosmische Stralen. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1946, 88 blz.
Dit boekje behandelt al wat omtrent dit belangrijk onderdeel van de moderne physics bekend is: de samenstelling, intensiteit en herkomst van de cosmische stralen, evenzeer als de meet-methodes worden hier bevattelijk en systematisch uiteengezet; zonder wiskundige beschouwingen, maar geillustreerd met talrijke schetsen, en photo's zal het al wie geen vreemdeling wil blijven in de vooruitgang van de physica, bevredigen.
Fl. Bertiau S.J.
| |
Sociologie
Eric GILL, Essays, Last Essays and in a Strange Land. Introduction by Mary Gill. - Jonathan Cape, London, 1947, 251 pp.
Een aantal overpeinzingen van de bekende Engelse kunstenaar over de waarde van de arbeid. Felle tegenstander van de fatale industrialise- | |
| |
ring komt hij op voor de herwaardering van de arbeid. Alle werk moet weer een menselijke waarde krijgen. De raakheid van zijn opmerkingen en de scherpte van zijn verweer verraden de behendige strijder voor een overtuiging. Al mogen sommige van zijn conclusies iets te abstract en te theoretisch aandoen, zijn originele wijze van denken en paradoxale betoogtrant dwingen tot bezinning op het fundamentele vraagstuk van de waarde der menselijke arbeid.
G.J. Adriaansen S.J.
Dr. L.G.J. VERBERNE, Noord-Brabant in de negentiende eeuw tot omstreeks 1870. - Uitgeverij de Koepel, Nijmegen, 1947. 102 blz.
Dr. H. van Velthoven, Dr. L.G.J. Verberne en Dr. A. Weynen hebben de serie Brabantia opgezet, waarin studies over Brabant zullen verschijnen. Dr. Verberne opent de rij met deze degelijke en verzorgde beschouwingen van de 'Sociaal-economische structuur' van het gewest. De bedoeling is met deze boekjes het grote publiek te bereiken en de Brabantse cultuur zo alzijdig mogelijk te belichten. Dit eerste nummer maakt een goeden indruk en geeft een overzicht over de sociale en economische verhoudingen van het oude generaliteitsland.
J.v.H.
Cahiers internationaux de Sociologie, Volume I, cahier double, 1e Année. - Edition du Seuil, Parijs, 1946, 195 blz.
Dit eerste nummer van het nieuwe internationaal tijdschrift voor sociologie, overigens geheel in het Frans geschreven, begint met een soort beginselverklaring van den bekenden socioloog Georges Gurvitch. Hij is er van overtuigd, dat de sociologie als louter positieve wetenschap van de menselijke sociale gedraging in de tweede helft der 20ste eeuw, een vooraanstaande rol zal spelen in het systeem van de wetenschappen, maar voegt er gelukkig aan toe: 'sans revenir d'ailleurs aux prétentions “impérialistes” de ses origines, ni vouloir résorber les sciences particulières et la philosophie' (blz. 7). Buitengewoon interessant is de studie van Gabriel Le Bras: Secteurs et Aspects nouveaux de la Sociologie religieuse. De schrijver heeft zich gespecialiseerd in de 'sociologische enquête' over het godsdienstig leven in Frankrijk, geeft in deze bijdrage terloops tal van zeer practische wenken voor de methode bij dergelijke onderzoeken, die ook bij ons met vrucht zouden ondernomen worden. We treffen in dit nummer vanzelfsprekend ook een artikel aan over Existentialisme en Sociologie (Mikel Dufrenne), waarin de schrijver het ultra-subjectivisme van het existentialisme en het ultra-objectivisme van de sociologie tracht te verzoenen.
Aan dit interessant en waardevol nummer hebben verder meegewerkt: E.W. Burgens: Méthodes de la Recherche Sociologique; Henri Lévy-Bruhl: Sur les Sources sociales de l'obligation juridique; Maurice Leenhardt: Ethnologie de la parole; F. Znaniecki: Sociométrie et Sociologie; R.S. Lynd, Sociologie et planification; Q. Friedmann: Automatisme et Travail Industriel; P.M. Schuhl: Xavier Bichot et la Théorie de la Prééminence de la Main Droite. Het tijdschrift staat onder de leiding van Georges Gurvitch, bijgestaan door een comité van Franse, Engelse en Amerikaanse professoren. Het wordt uitgegeven door de Edition du Seuil en verschijnt twee maal in het jaar op ongeveer 192 blz. Elke aflevering kost 225 Fr. fr., de jaargang, 400 Fr. fr.
F. De Raedemaeker.
Ed. van CLEEFF, Sociaal-economische Ordening. Een ideologisch-sociologische beschouwing van religieus standpunt. Met inleidend woord van Prof. Dr. J. Tinbergen. 2de druk. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1947. 448 pp.
De eerste helft van dit boek bestaat uit enkele grepen uit de geschiedenis van de ordeningsgedachte. Er wordt gesproken over het Marxisme, over W. Rathenau, over communisme en fascisme, over Amerika, over Sombart, over de Nederlandse sociaal-democratie, over het R.K. Solidarisme, over het Protestantisme en over Engeland. Een bonte men- | |
| |
geling van visies op de problemen die vooral aan elkaar gebonden worden doordat de vier hoofdvragen: motieven en geest, economische aspecten, de structuur met de bouwers en methode telkens behandeld worden. Vervolgens worden deze hoofdvragen theoretisch behandeld. De zuiver economische aspecten van het ordeningsvraagstuk treden op den achtergrond tegenover de sociologische aspecten. Ik geloof dat dit een nadeel is. Ordening is een economisch vraagstuk op de eerste plaats. Wat moet er geordend worden? En wat valt er met ordening te bereiken? Eerst als wij dit weten wordt het urgent te onderzoeken welke sociologische krachten nodig zijn om deze ordening tot stand te brengen. De schrijver heeft zich niet geheel vrij kunnen houden van het vooroordeel aan de economie van buiten af doeleinden op te leggen. Zijn werk is leerzaam, maar men moet het met kritischen geest lezen.
P. de Bruin
R.H. TAWNEY, Religion und Frühkapitalismus. Eine historische Studie. - A. Francke, Bern, 1946, 332 pp.
Het door M. Weber opgeworpen probleem over de verhouding van de puriteinse moraal en de kapitalistische gezindheid kon uit den aard der zaak veel beter door een Engelsman dan door een Duitser opgelost worden. De eerste is veel meer innerlijk met de geschiedenis van zijn volk vergroeid en kan dus beter tot de kern der zaak doordringen. Tawney heeft deze taak op zich genomen, gewapend met een buitengewone kennis van de algemene en de economische kennis van zijn volk. Hij heeft de oorspronkelijke stellingen van Weber wel niet geheel op zij gezet, maar toch getoond, voor welk onderdeel van de puriteinse beweging ze opgaat en met welke modaliteiten. De schrijver beschikt bovendien over een brillanten stijl, zodat het oorspronkelijke boek Religion and the rise of capitalisme niet slechts voor historici en economen, maar ook voor iederen ontwikkelden mens een tegelijk onderhoudende en leerzame lectuur vormt. De Duitse vertaling, hoe waardevol ook voor Duitsers, zal in Nederland wel geen grote verspreiding vinden. Het oorspronkelijke werk is voor de gemiddeld-ontwikkelden Nederlander zeker toegankelijk, het is pittiger en bovendien nog goedkoper.
P. de Bruin.
Prof. Dr. J. VERAART, Beginselen der Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie. - Paul Brand, Bussum, 1947, 224 pp.
Dit is de derde maal, dat Prof. Veraart een samenvattende behandeling uitgeeft over het vraagstuk, waarmee in Nederland de naam van Veraart in lengte van dagen verbonden zal blijven. Hij heeft niet alleen een theorie ontwikkeld, maar ook aan de praktijk den eersten groten stoot gegeven door de invoering van het stelsel voor het Graphisch Bedrijf. De auteur heeft een zeer oorspronkelijke wijze van boekenschrijven. Hij begint bij het begin en dat is voor hem de uiteenzetting van de beginselen der Realistische School, waarvan hij een vurig en talentvol verdediger is; hij citeert hele bladzijden en soms hele paragrafen uit zijn vroegere werken en hij geeft, tot op den nieuwsten tijd bijgewerkt, een zoveel mogelijk geheel overzicht van alle met zijn onderwerp samenhangende problemen. Men begint het werk te lezen met kritiek, omdat men zich niet verenigen kan met zijn opvatting over het wezen der Economie, men verschilt daarom met hem ook van mening over het bijzondere onderwerp der politiek-rechtelijk be-bedrijfsorganisatie, omdat deze consekwent uit zijn opvatting over Economie volgt; maar men gaat voort met hem dankbaar te zijn voor zijn analyse van het probleem en voor zijn oplossing, omdat men er in ieder geval veel van leren kan. Voor wie zich met dit speciaal onderdeel van de economie bezig houdt - en dat moet iedere econoom - is zijn werk onmisbaar.
P. de Bruin.
| |
| |
| |
Varia
Dr. Sis HEYSTER, Het Meisje. - De Toorts, Heemstede, 1947.
Omdat het hier een typisch vrouwelijk gedacht en uitgewerkt boek betreft, hebben wij het oordeel van de vrouw gevraagd. Wellicht zeer onpaedagogisch gaven we het ter lezing aan een intelligente eerste jaars studente en deze vond de schrijfster een enig mens, met wie ze best eens zou willen praten. Want ze voelt je zo fijn aan. Daarna vroegen we het oordeel van een tweetal leraressen-jeugdleidsters. De een vond het onbegrijpelijk, hoe men zo weinig vakkennis kon leggen in zo'n dik boek; deze lezeres vond dat men geen doctor in de psychologie hoefde te zijn om dit alles neer te schrijven. De ander is van mening dat allen, die met grotere meisjes in aanraking komen (waarbij grotere jongens wel niet ingesloten zullen zijn) veel nut van dit boek zullen hebben.
Vooral moeders moeten dit werk bijtijds lezen, niet pas als haar dochter zestien jaar wordt, want de moeilijkheden plegen al voor dien tijd te komen. Alleen tegen blz. 93 en volgende maakt deze recensente bezwaar. Zij is het niet mee eens, dat een meisje van 19 jaar niet In staat zou zijn tot offer, bepaaldelijk ter verzorging van de ouders met terzijdestelling van eigen leven. Moeilijkheden, zo meent zij, komen op latere leeftijd bij alle beroepen en roepingen.
T.
M.C. SCHOUWENAARS, De Kiesche Waarheid, voor Ouders en Opvoeders. - Uitgave Zedenadel, 1947, 196 pp.
Meer dan ooit te voren staat het probleem der sexuele voorlichting dicht bij het centrum van de belangstelling der opvoeders. Helaas wordt in verschillende uitgaven dit vraagstuk iets te eenzijdig bekeken, buiten of in zeer los verband met de totaalopvoeding tot een gezonde persoonlijkheid. Mej. Schouwenaars, die reeds lang haar sporen op het gebied van meisjes-jeugdwerk verdiend heeft, begaat deze fout niet ik ken geen boek op dit gebied, dat zo kies is, zonder preutsigheid, dat zo fijn de psyche van het meisje aanvoelt, dat zó christelijk is en menselijk tegelijk. Hoe vaardig is haar moederlijke liefde voor het opgroeiende meisje om de opvoeders te leren hun liefde praktisch te doen zijn, de gewetens te vormen en het ideaal van fijnvrouwelijkheid te ontwikkelen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat zowel Vlaamse als Nederlandse moraalprofessoren hun volle goedkeuring aan het boek hechten. Zoals de schrijfster zelf zegt past het echter niet in handen der jeugd, behoudens zeldzame uitzonderingen. Aan alle ouders en opvoeders, ook aan zusters-leraressen op in- en externaten bevelen wij het met warmte aan.
C. Krekelberg
Frans M. OLBRECHTS, Vlaanderen zendt zijn zonen uit. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen. z.j. XI 284 blz.
De Gentse ethnoloog Prof. Olbrechts publiceerde de lezingen, welke hij tijdens de bezetting heeft gehouden, om, zoals Prof. van Hamel deed in Noord-Nederland, bij zijn volk het gevoel van eigenwaarde levendig te houden, door de historie te laten spreken. Hier zijn het missionarissen, ontdekkingsreizigers en diplomaten, wier moedige en avontuurlijke daden in verre landen vlot en verantwoord zijn te boek gesteld. Een boek voor geleerden en eenvoudigen, voor jong en oud. De vele illustraties zijn mooi, de taal is nogal vlaams. De Smet (blz. 92) heet Pieter: S. Vincentius (blz. 175) is alleen in eigen fantasie galeislaaf geweest en Schmidlin (blz. 256) zou hemel en aarde in beweging brengen, als hij zich pater hoorde noemen.
Dr. J. Tesser S.J.
|
|