Streven. Jaargang 1
(1947-1948)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
[1947, nummer 3]Een Romanschrijver ziet een Heilige
| |
[pagina 226]
| |
wil beschouwen. Laten wij het foutieve eerst aantonen; breedvoeriger daarna deze vraag beantwoorden: hoe kwam de gelovige romanschrijver tot zulke voorstelling? | |
ISchrijvend in 1895, onderscheidde Teresia zelf drie perioden in haar leven: tot aan moeders afsterven (28 Augustus 1877); tot aan haar bekering (Kerstmis 1886); daarna (tot 1895). In 1895 echter, het jaar van haar bijzondere toewijding en het laatste jaar van haar gezond leven, begint duidelijk een nieuwe tijd. Voegen wij de eerste twee perioden dan samen (zij horen bij elkaar als de leden van een tegenstelling), dan ontstaat, met titels en jaartallen die niet precies kloppen, het volgende overzicht: 'In de wereld' (1873-1886), 'In het klooster' (1886-1895), 'Naar den hemel' (1895-1897). Maar andere benamingen leggen de werkelijkheid dieper bloot: 'Het kind', 'De religieuze', 'De uitverkorene'; want kort na Kerstdag 1886 maakt het kind zich vaardig voor den Carmel, en enkele maanden na de opdracht van. 1895 heeft de religieuze haar eerste bloedspuwing: 'het eerste roepen van den Beminde'. De klassieke indeling van het geestelijk leven mocht wel aangehaald: 'De weg der zuivering', 'die der verlichting', 'die der eenmaking'. Het kind werd eerder gezuiverd, de religieuze eerder verlicht, het slachtoffer van Gods barmhartige liefde met Hem één gemaakt. En als we Teresia's bijzondere spiritualiteit beschouwen, 'den weg der kleinen'; dan wordt deze in de eerste periode 'voorbereid'; zij 'ontplooit' zich in de tweede, om zich in de derde te 'voltooien'. Men ziet de structuur; men merkt de speling op tussen de datums van het inwendig en van het uitwendig gebeuren. Van haar derde jaar af weigerde Teresia niets aan God; doch haar jeugd werd beproefd. Na haar ommekeer wendde zij zich als bruid tot den Bruidegom; zij vond haar bestemming. Maar op de aarde zou deze onvervuld blijven; van uit den hemel dan, voor wereld en mensen, op alle wijzen en in alle tijden! Teresia's leven doet zich concentrisch voor: drie kringen, telkens op een ander veld, met een evenwijdig verloop. Telkens perioden van vluchtigen troost en habituele beproeving; telkens een uitzonderlijke en wonderbare zegening: een donkere nacht, met, af en toe, de allerblijdste tijding van zingende engelen. Telkens plotse overgangen, als op één moment geschied; waar, bij het ineengestort verleden de toekomst opengaat als een rozige morgen. Telkens, door een dal van tranen, het volgen van een naam die aan den hemel staat geschrevén; telkens een onderduiken-en-opstaan, een sterven-en-verrijzen, tot aan het laatste sterven-uit-liefde, met de belofte 'je re- | |
[pagina 227]
| |
viendrai'. Welke milde kunstenaar, welke dichterlijke Voorzienigheid heeft dit meesterwerk zo geordend en uitgebouwd: een kort bestaan, schijnbaar weinig bewogen, van het begin af doorlicht en overstraald met een haast ongelooflijke godsliefde, een bijna onbegrensde bestemming? Van dezen verrassenden samenhang, deze verheffing in spiraalvorm, deze voltooiing door herhaling, dit goddelijk schikken en ingrijpen, dit even vernuftig als glanzend wonder, deze uitzonderlijke barmhartigheid, lijkt Maxence van der Meersch weinig te hebben vermoed en begrepen.
Had hij zijn onderwerp als geheel aandachtiger overschouwd: hoe ware het, onder zijn niets ontziende overtuiging en machtig geweld, ruimer, dieper, hoger, meer verrassend en harmonisch geworden! Onmiddellijk had hij de tegenstelling verworpen tussen Teresia's leven in de wereld en dat in den Carmel. In de wereld: een gelukkig kind, zuiver en naïef, met hoge dromen! Gelukkig, ja; maar wanneer de Carmelites zelf verklaart, dat de negen jaar tussen moeders afsterven en haar bekering de meest pijnlijke waren van geheel haar leven waarom haar niet geloofd? Haar temperament zelf, zegt ze, werd er door gewijzigd, en ja, we merken het op. Zij, het tweemaal verweesde kind, eerst van moeder beroofd en daarna van haar 'moedertje' Pauline, aanhankelijk als niet één, en àl te gevoelig: hoe zou zij niet, als vernietigd en gebroken, moeizaam en lijdzaam gekropen hebben en gestrompeld? Doch ineens vond en bereikte zij een nieuw evenwicht - de bekering van 1886: een taai vertrouwen, dat toegeeft en stand houdt, een aanvaarden en verwerken, een zich verliezen en zich vinden, een opperste aanhankelijkheid die nooit ontgoochelt. Wat Teresia vatten mocht, zou zij langzaam dieper doorpeilen, langzaam het inzien en doorzetten tot zijn uiterste consequentie; maar toen zij, na het jaar-van-vurigheid 1887, even ongedurig als beslist den Carmel binnentrad, had zij, de smartgerijpte, een eerste maal althans àlles reeds geleerd. Meteen vervalt de voorstelling als zou het religieuze leven niets dan een ontgoocheling zijn geweest, die, dapper gedragen, de kranige duldster heilig zou hebben gemaakt. Natuurlijk besefte noch vermoedde, in 1888, het triomfantelijk binnentredende meisje wat, binnen deze nauwe beslotenheid, belemmerend en bindend haar aangrijpen zou en omvangen natuurlijk waren haar eerste ontdekkingen kinderlijke verrukkingen en mochten de allereerste weken (die alleen) wittebroodsweken heten. Maar té goed kende zij de mensen en té machtig was zij door God gegrepen, om niet, onder pij en sluier, erg hinderlijke onvolmaaktheden te raden, om niet, vóór en boven alles, lijden en beroving te verwachten, ontta- | |
[pagina 228]
| |
keling en ondergang. Alles zou zij, in en door de liefde, aanvaarden en torsen; door haar nederige kleinheid sterk, door God dus alleen. In het vage verwachtte zij dan hetgeen de Carmel, in andere vormen, haar werkelijk aanbood. Zij vond wat zij zocht; zij vond grenzeloos méér. Met geheel haar wezen en zonder voorbehoud heeft zij, even spontaan als mateloos, den Carmel bemind. Erger nog: de levensgang, door Maxence van der Meersch eerder geïmproviseerd dan overwogen, mist uitkomst en bekroning. Nergens gewaagt de auteur van Teresia's 'opdracht aan Gods barmhartige liefde', den 5en Juni 1895. Beseft hij het belang daarvan? of dat van de kwetsuur van liefde, negen dagen later? Zelfs lijkt hij niet te raden, hij een schrijver nochtans, dat de eerste acht hoofdstukken van Histoire d'une âme, van dat jaar ook, de schrijfster veel klaarheid brachten. Schrijvend, dichtend, geheel geofferd...: ach! hoe kón dit 'slachtoffer van Gods barmhartige liefde', om het grenzeloze zelf van Gods barmhartigheid steeds meer benauwd en bekneld, in dit korte leven langen tijd voortbestaan? De ziel brak door het lichaam heen; zij behoefde eeuwigheid en hemelse macht! Teresia zou sterven: heengaan en weerkeren. 'Ik zal mijn hemel doorbrengen met goed te doen op de aarde'; deze allerstoutmoedigste droom van een verborgen religieuze, dat zeker weten, reeds hierbeneden, van haar rol in het hiernamaals: nergens laat de biograaf dàt geboren worden en óplichten. Hij praat er over heen: dààr zou het meest aantrekkelijke niet liggen, het lokkend mysterie! Het is als ontdeed hij, van zijn opperste schoonheid, dat allerschoonste bestaan. Teresia's heiligheid is, volgens den moralist van der Meersch, een hoge droom, die, drijvend tot daden, een totale ontgoocheling weet om te vormen tot algehele winst. Hij overschat de inspanning, de individualistische performance, en plaatst ze vooraan. Neen! vooraan staat de geheimzinnige werkelijkheid van genade en mystiek lichaam, - en de meest gewone heilige ontvangt, daarin en daardoor het meest, kleur en gestalte, bloei en bekoorlijkheid, bestemming en grootheid. Te veel van-onder-uit beschouwt de biograaf-essayist zijn onderwerp; herhaaldelijk wordt hij, door verouderde of verdoezelende zegswijzen en voorstellingen, geërgerd en van de wijs gebracht. Zijn zware stem klinkt dan door, beurt om beurt verontwaardigd en bewonderend. Zij bevangt ons, doet ons luisteren en stelt veel in het licht; maar zij omsluiert het allerbelangrijkste: Gods wil en werking. | |
IIIs de romanschrijver een goed hagiograaf? Waarom niet de allerbeste? Hij, die uitbeelden kan, peilen, aanvoelen en begrijpen, | |
[pagina 229]
| |
een veelvoudig gebeuren uitgediept herleiden tot eenvoudige conflicten en scherp getrokken lijnen-van-ontwikkeling? Missen de meeste heiligenlevens niet reliëf, kleur, eenheid, diepte, overtuigende kracht, juist omdat hun auteurs te weinig over de gaven en de vaardigheid van den romanschrijver beschikken? Is deze de beste biograaf dan niet? - En de heilige dien hij aangrijpt wandelt, met vlees en bloed weer bekleed en doorjaagd, onder strijdende of genietende mensen, op een bloeiende of verwoeste wereld. Maar is het de heilige nog? Of een fictief mens met denzelfden naam? Want de romanschrijver, de habitueel creërende naar eigen inzicht en temperament, vervormt vaak en vanzelf de historische gestalte. En als hij de heiligheid niet aanvoelt, hoe zijn held daarin dan geplaatst? Een romanschrijver-hagiograaf dient even voorzichtig te schiften en omzichtig te ordenen, als innig te hunkeren en verheven te leven. Afgezien van zijn natuurlijke begaafdheid en werkmethode: alleen in de maat waarin hij zelf een heilige wil worden, kan hij hem doen leven, en in de maat waarin hij van de heiligheid moedwillig afziet, pleegt hij tegenover zijn heilige verraad en bedrog. Meer dan anderen hangt daarbij de kunstenaar, dus ook de romanschrijver, af van zijn tijd. En wanneer de tijdgeest een geslonken geloof in zich draagt, zodat de mensen met verstompte zintuigen rondwandelen in een veel minder groeiende en bloeiende, in een bedreigde wereld: spontaan legt de artist dan in zijn held het eigen tijdsinleven neer. De eigen opstandigheid, de eigen lauwheid en twijfels, het eigen uitzicht op redding, de eigen wereldvisie. Zo wordt de heilige beeld en bewerker van wat zijn uitbeelder zou wensen, dat verscheen en geschiedde.
Wij noemden Maxence van der Meersch een moralist; het woord is niet juist. Een sociaal hervormer veeleer: méér met de pen dan door de actie. Geen revolutionnaire bitterheid, geen dweepzucht; een stevig evenwicht, en, tegenover wantoestanden, een spoedig ontvlamde verontwaardiging. Ineens grijpt hij dan koorden, maakt er een zweep van, en drijft wisselaars uit den tempel. Uit Gods tempel; want deze ziener bevroedt hoe Gods onmiddellijk inwerken het mensdom polariseert en verdeelt: degenen die God beminnen tot het haten van zichzelf; degenen die zichzelf beminnen tot het haten van God. Een bewogen ziener, wien de bovennatuurlijke liefde voorkomt als alpha en omega; een zwaartillend geweldenaar, die nogal profetisch veroordeelt of bezielt. Een haastig werker ook, die wél veel informatie opstapelt; die vrij willekeurig toch en slordig, door alles heen, het eigen inzicht - zelfs de grillige voorkeur of den spontanen afkeer - involgt en uitwerkt. Zo is de laatste biograaf van La petite Sainte Thérèse. | |
[pagina 230]
| |
Als geprikkeld verwerpt hij de wereld-vreemde zoeterigheid, waarmee het sterke Teresia-karakter te vaak was doorweekt. Maar wanneer hij, boven de zalvend-bewonderende Carmel-traditie, de sensationele onthullingen verkiest van Ubald d'Alencon en L. Delarue-Mardrus, dan geeft hij, voor het minder goede, het allerbeste toch prijs dan gaat zijn betoog noodzakelijk op een aanval gelijken, minstens op een strenge terechtwijzing. Voor den romanschrijver was de lust tot dramatiseren te groot. Hij, de strijdbare, maakt heiligheid en strijdbaar zelfvergeten synoniem: neemt hij niet den grondslag voor het gebouw? En hij, de breed-sociale, die onder de zedelijke verwording het meest moet lijden, voelt voor deze wereld in ontbinding steeds intenser de behoefte aan gekruisigde offerzielen. Teresia dan, de sterke, de strijdbare-metden-glimlach, de vervolgde tot in den dood en daar triomferend: zij is de offerende heldin die ons, genietenden, zuiveren moet en verheffen, en ja, niemand beter dan de schrijver van Corps et âmes kon haar zo tekenen. Achteraf gezien ware het bijna verwonderlijk, zo Maxence van der Meersch niet over Teresia had geschreven, gelijk hij het deed. Met zijn persoonlijke opvattingen zelfs van hygiënisch leven en weinig voedsel gebruiken. Maar toen hij, van de hedendaagse toestanden en strekkingen uit, de gehele heilige doorpeilen wilde en omvangen, kwam hij van den 'weg der loutering' niet los. De weg der verlichting, die der eenmaking leken niet te bestaan. Zonder het te willen, nam hij diepten en hoogten weg; het kind-zijn van God werd, licht geschakeerd, een tragische trouw bij een akelig lot. Maar welke tegenspraak dan tussen woord en werkelijkheid! Hoeft het kind niet te stoeien, te spelen, onbezorgd te glimlachen, te flikflooien, de eigen gebreken zelfs aantrekkelijk te maken om zich veiliger behoed te weten? Het dichterlijke, het speelse, het diep-menselijke van elke heiligheid - van Teresia's bijzonderen geest vooral - beschouwde de auteur te weinig; op deze leemte monden tenslotte al de andere gebreken uit van zijn arbeid.
Het kind-zijn van God is niet alleen een morele gehechtheid, ongeschokt en veilig; het is, daarboven uit en veel méér, een psychologische houding: kind zijn. Spelen namelijk en vertrouwen. Spelen! Wie beschrijft, tussen ouders en kind, de band en de verhouding? Glimlachen en zuur kijken, zich verbergen en te voorschijn springen als een boeman, scheldwoorden als troetelnaampjes, plagen en strelen, vermanen en prijzen, ernstig nadoen en uitbarsten in pret...: het veelvuldig betuigen van een allerblijdste liefde! Een inspirerend beminnen, dat aanhoudend de maat | |
[pagina 231]
| |
doet overlopen van een onverstoorbare vreugde! Het kind bij zijn ouders is den koning te rijk; de ouders bij het beminde kind kunnen, van levenslustig geluk, hun ernst nooit bewaren. Vertrouwen! Voor het kind is vader de sterkste man van de wereld, en aan moeders koesterende genegenheid geeft het, met gesloten ogen en knuistjes, zich altijd weer over. Het lacht, kraait, stamelt en bloeit open; het slaapt in en ontwaakt, frazelt en bidt, bedwingt zich en wordt deugdzaam, altijd vertrouwend genegen en weifelloos zeker. Een weelderig ontloken bloem, in een heldere serre waar, onder de lentezon, geen koude wind bij kan. Kind zijn van God: deze verhouding, speels en ernstig, overgave en genot, sterkte en tengerheid, kenmerkt de kleine Teresia; doch meteen vervallen, voor elk tijdperk van haar leven, durende akeligheid en uitzichtloze beknelling. Voor wie zich kind weet van God, is, ook op de pijnigende aarde, de hemel reeds begonnen. Deze zaligheid-bij-voorbaat, deze onovertroffen proeve van goddelijk dichterschap - met genade namelijk en liefde - heeft Maxence van der Meersch niet aangevoeld, niet gesmaakt. Een zin als volgende, van Teresia zelf, kan hem maar hinderen: 'Je ne vois pas bien ce que j'aurai de plus au ciel que maintenant. Je verrai le bon Dieu, c'est vrai; mais, pour être avec lui, j'y suis déjà tout à fait sur la terre' (Histoire d'une time, ch. XII). | |
IIIElke nieuwe verkenning brengt ons naar hetzelfde middelpunt terug: de romanschrijver hield de heiligheid te laag; hij plaatste zijn heilige niet op de heldere hoogte. Niet minder heldhaftig en volkomen, dan hij het getuigt, overwon zich Teresia; maar in de straling van een zon. De hemel staat in dit boek niet open: blauw en wolken, sterren en maan, zon en seizoenen, dood en herleven. De zuivering zelf mist wel geen doel en bestemming, maar onmiddellijke uitkomst en dagende hoop. Het is de nacht, zonder iets van den dageraad. Niet minder werd zij beproefd; méér zelfs en vroeger, tot brekens toe. Maar vluchtige momenten van intense vreugde verdeelden de tijden in licht en donker. God vertoonde zijn gelaat; het kind glimlachte. En die enkele ogenblikken, méér dan lange dagen en maanden, leggen over alles kleur en glans. Laten wij het zelfs toegeven: niet minder misschien werd zij miskend, tegengewerkt, bijna vervolgd. Doch Teresia en haar vervolgsters ademden, gezamenlijk en eensgezind, in denzeifden geest van vroomheid, gebed en offer. God beminde zijn kind, dat Hem beminde; beide speelden met elkander. Gods delikate voorkomendheid van regen bij beproeving en zon bij vreugde, van de sneeuw bij de kleding en de tortel nabij de sterf- | |
[pagina 232]
| |
kamer; zoveel andere kleine gunsten - het steentje in de catacombe en de dubbele hostie, Pranzini en haar twee geestelijke broeders -; de glimlach zelfs van Onze Lieve Vrouw en de verrukte gesprekken met Celine in 1887: vele en veelvuldige tekenen, eenvoudig en wonderbaar, zetten maanden van vereenzaming in licht en gloed. Tot in het eindeloze deden zij de verlangens uitgroeien: het voortleven na den dood; den rozenregen, die precies neerdaalt gelijk hij was aangekondigd. Teresia's leven, het grote wonder! Een enige uitverkiezing: beproeving en troost; eentonige jaren met vluchtige overgangen; een kort bestaan, overgevuld, driemaal hoger zich herhalend, tot het brak door de wolken. Een uitzonderlijke genade voor al de haren, die, ieder met eigen functie om haar geschaard, door elkander en gezamenlijk heilig werden. Een vernieuwing voor den Carmel, als belast nu met haar glorie en goed-doen en 'weg der kleinen'. Een jeugdiger leven voor de Heilige Kerk, waar volmaaktheid en naastenliefde meer vanzelfsprekend worden, bevallig en gezegend. Een weldaad voor het mensdom, door zoveel schoonheid verlokt, gezuiverd en verheven... Teresia's leven en bestemming, ongelooflijker en waarder dan het meest verbazende en diepzinnige sprookje; het ruimste weldoen van uit de smalste verborgenheid: niet naïef-kinderlijk genoeg bezag haar de moderne romancier die over haar schreef! Door haar ontbloeien, op alle velden der aarde, rode rozen: met recht onderzocht haar biograaf hun diepe worteling in vasten grond; hebben we echter niet méér aan de bloemen zelf, geuren en kleuren in wind en lucht?
In onze logge wereld, die óp wil en neervalt, verscheen deze ranke gestalte, gezwind en gevleugeld, aan een rein-begenadigde gelijk uit een middeleeuwse legende. Doch tot haar hoge helderheid drong, uit moderne nevels, de blik van den romanschrijver niet door: hij miste methode, geduld, stilte, overgave en onafhankelijkheid. Ach! ook in zijn meest oprechte en onverschrokken vermaners ontbeert onze tijd het geloof dat bergen verzet. Dat de bergen toch zouden verzet worden, geldt voor onmogelijk. Lere ons de kleine heilige Teresia, door Maxence van der Meersch gecreëerd, de onverbiddelijke zelfverloochening, het taaie vertrouwen. Doch niemand miskenne haar innigste wezen en bestemming: als Gods kind, met zon bekleed, te wandelen op onze wegen. Aller ogen staren dan op naar dat licht, en aan den hemel buigt, voor wie zien kan, de pralende regenboog van het nieuwe verbond. |