| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese.
Dr. P.A. VAN LEEUWEN O.F.M., Het Kerkbegrip in de Theologie van Abraham Kuyper. - T. Wever, Franker, 1946 (296 blz.).
Deze dissertatie over Kuypers Kerkbegrip, voortgekomen uit belangstelling voor de protestantse theologie in Nederland, werd door Schrijver welbewust op zuiver historisch plan gehouden. 'Tevergeefs - zo lezen wij in het “Woord Vooraf” - zal men in dit boek zoeken naar een uitdrukkelijke en uitvoerige kritiek op Kuypers Kerkbegrip van katholiek standpunt'. Al is het waar dat 'voor een aandachtige lezer de waardering en het oordeel van de schrijver niet verborgen zullen blijven', toch volgt uit bovengenoemde beperking, dat het werk de indruk maakt van eigenlijk niet 'af' te zijn. Bovendien verwacht men van een proefschrift van onze Katholieke Universiteit iets meer dan de loutere uiteenzetting, hoe erudiet, nauwkeurig en interessant deze ook zij, van een niet-katholieke ecclesiologische conceptie. Wij hopen dan ook, dat Dr. van Leeuwen er nog toe moge besluiten, om deze onbevredigdheid op te heffen, door het schrijven van een tweede deel van even rijk en degelijk gehalte, gewijd aan een kritiek vanuit het katholieke standpunt. Dit zou zijn werk ook geschikt maken voor een ruimere kring van katholieke lezers; nu kan het, onder de katholieken, eigenlijk alleen dienen voor vak-theologen.
Maar deze zullen er dan ook veel uit leren. Wij kunnen hier niet op onderdelen ingaan en geven slechts, als proeve van Schrijvers stofbeheersing, de slot-alinea weer van zijn conclusie: 'Wanneer begin- en eindpunt, Calvijn en Kuyper, worden vergeleken, blijken er zeer aanzienlijke verschillen: over de wedergeboorte, de verhouding van algemene en particuliere Kerk, het begrip ware Kerk, wellicht ook de Kerk als heilsinstituut. Kuyper's Kerkbegrip is geen zuivere weergave, zelfs geen getrouwe navolging van Calvijn's ecclesiologie. In de ontwikkeling der gereformeerde theologie echter neemt het een passende en belangrijke plaats in. In deze dogma-historische zin moet Kuyper's Kerkbegrip nieuw-calvinistisch worden genoemd, waarin echter evenzeer de nadruk ligt op het calvinistisch karakter als op het feit, dat Kuyper in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de gereformeerde theologie'.
Malmberg.
Meesters van Gods Woord. - Paul Brand, Hilversum, 1946.
Onder redactie van enige Paters Franciscanen verschijnen bij Paul Brand te Hilversum een serie preken van Kerkvaders en grote predikanten. Tot nu kwamen uit vijf deeltjes, die preken bevatten van Cyrillus van Alexandrië, Fulgentius van Ruspe, Martinus van Braga, Leander van Sevilla, Mgr. W. von Ketteler en Pius XII. De vertaling geschiedde door kundige hoofden en handen en de uitgave is een voorbeeld van smaakvolle verzorging, voortreffelijk van papier en druk. De boekjes, die van 150 tot 200 bladzijden tellen, kosten f 4.25 per stuk. In dezen tijd van gebrekkig materiaal doet deze uitgave met haar goed linnen banden geheel vooroorlogs aan. De litteraire verzorging, keuze en vertaling zijn in handen van classici en vakmensen, zodat hierin niets te wensen overblijft. Deze boekjes zijn niet louter bedoeld als hulp voor de kansel doch ook als geestelijke lectuur voor leken en niet-leken. Uit den aard der zaak zijn de preken in dit opzicht nogal verschillend. De sterk theolo- | |
| |
gische preken van b.v. Cyrillus van Alexandrië zijn heel anders dan de zeer eloquente, oratorische toespraken van Pius XII. De homilieën van Fulgentius verschillen nogal van de zeer doordachte, verstandelijke preken van Mgr. von Ketteler. Een uitgave die haar weg moge vinden.
J.v.H.
Dom GUERANGER, De zeven Gaven van de H. Geest. - Romen en Zonen, Roermond-Maeseik, 1947, 41 pp.
Enige monniken der Sint-Paulusabdij te Oosterhout vertaalden uit het beroemde werk L'Année Liturgique van Dom Guéranger de overwegingen uit de Pinksterweek. Over de zeven gaven van den H. Geest krijgt een Christen-mens weinig te horen of te lezen. Hier vindt hij wat de kerk bij monde van een heilig en geleerd monnik daarover te zeggen heeft.
Een in zijn kortheid en eenvoud kostbaar en instruerend werkje.
J.v.H.
Dr. J. DE VREEZE S.J., Een renpaard uit Gods renstal. Uit het leven van Alix Le Clerc. - De Fontein, Utrecht - Antwerpen, 1947, 112 pp.
De Lotharingse ordestichteres Alix Le Clerc (1576-1622) werd, op 14 Mei 1947, plechtig zalig verklaard: die zaligverklaring, beweert de auteur, komt precies op haar tijd. In de hedendaagse crisis van de onderwijsroeping, dient het meisje wel verheerlijkt dat, vanaf haar een en twintigste jaar, het onderwijs als haar bijzondere taak beschouwde en van wie het levenswerk - de Congregatie van Onze Lieve Vrouw - zich nog bloeiend gelden laat in de Heilige Kerk. Verwacht geen levensbeschrijving. Wees den Auteur dankbaar om zijn frisse en sierlijke causerie, prikkelend, penetrerend en vroom, die ons van de zalige toch veel laat vernemen, - en wij bewonderen ze, als was ze een kind van onzen tijd; wij zijn God dankbaar omdat Hij ze aan ons heeft geschonken.
Em. Janssen.
P. HILARION, Passionist, De Zalige Maria Goretti, de Godelieve van de XXe eeuw. - St. Gabriel, uitgeverij, PP. Passionisten, Kortrijk, 1947, 56 pp., Fr. 30 (voor groepen aanzienlijke prijsvermindering).
Hoe wonderbaar dit leven van de kleine martelares voor de zuiverheid, in 1890 pas te Corinaldo in Italië geboren, in 1902 te Nettuns overleden, zalig verklaard op 27 April 1947. Het leven van een engelachtig kind, dat vermoord werd door een belager van haar onschuld: een verlokkend en sterkend voorbeeld voor onze kinderen, wier onschuld en deugd zozeer belaagd worden. Sierlijk, bekoorlijk, iets te fraai, maar met talloze gelukkige vondsten, verhaalt Pater Hilarion, voor kinderen, dit verrukkelijk bestaan. De kinderen zullen luisteren; zij zullen ook de vele illustraties van het boekje waarderen, - terwijl de oudere mensen zullen uitzien naar een meer uitgebreid levensverhaal, voor hen bestemd.
Dat mag niet lang meer ontbreken.
Em. Janssen.
Pieter VAN VEEN, Paulus de zwoeger Gods. - Romen en Zonen, Roermond-Maeseik, 1946, 120 pp.
Dit kleine Paulusleven biedt een doorlopend verhaal met af en toe meer uitgebreide beschrijvingen. Na lezing vraagt men zich werkelijk af, of het de moeite waard was, zich voor de zoveelste maal aan een biographie van den Apostel te wagen. Welke lezerskring de auteur op het oog heeft, is niet duidelijk: de behandelde stof is enerzijds overbekend, en anderzijds ietwat geromanceerd. Onbewezen opvattingen staan naast betrouwbare geschiedkundige gegevens: b.v. dat Lucas zijn 'Leven van Jezus'(?) zou geschreven hebben te Caesarea (p. 86). Beschouwingen over 'bedriegende priesters' (p. 16), 'bewust bedrog der sluwe afgodspriesters' (p. 46) of beschrijvingen van heidense godsdienstplechtigheden als een 'elkaar in liederlijke schaamteloosheid omstrengelen' (p. 74), doen niet zeer sympathiek aan. Enkele drukfouten zijn storend:
| |
| |
Bachcanalen (p. 67), Sothenus (p. 66), 'zede' voor 'deze' (p. 72).
J. De Fraine.
Dr. Th. van TICHELEN, JUDAS de Machabeer (167-161 vóór Christus. - 't Groeit, Antwerpen, (1947), 117 blz., ing. Fr. 60, geb. Fr. 80.
Op de hem eigen uiterst boeiende wijze, biedt onze Vlaamse bijbelkenner, Th. van Tichelen zaliger, in dit boek een doorlopend verhaal over den Macchabeesen opstand. Het volle licht valt vooral op de fascinerende figuren van Judas den 'Hameraar'. Aan de waarde van dit spannend verhaal wordt niets afgedaan door enkele kleine onjuistheden: Epiphares' lijfgod zal wel Dionusos en niet Dionysios geweest zijn (p. 39): het gaat moeilijk op Tyrus en Sidon onder Galilea te rekenen (p. 87). Uiterst aanbevolen.
J. de Fraine.
DOM AUGUSTIN FRANCOIS, O.S.B., Religion et réalisme. - 'Batir', reeks: La religion, Nr. IV, Casterman, Doornik, 115 bladz., Fr. 24.
Het realisme, waarover dit boek handelt, is het realisme der liturgie, het benutten door de liturgie van zintuigelijke en zinnebeeldige vormen om ons binnen te leiden in het rijk der geestelijke werkelijkheden. Onder deze ietwat misleidende titel echter worden in dit werkje enkele leerzame gedachten uiteengezet, die den lezer een diepere kijk willen geven op de wijze, waarop de kerk in navolging van den Zaligmaker zelf zich heeft weten aan te passen aan onze zintuigelijk-geestelijke natuur: de Menswording, de Sacramenten en de hele liturgische symboliek staan allen evenzeer in het teken van eenzelfde goddelijke werkwijze, die door de realiteit van het stoffelijke heen ons de weg baant tot de hoogste geestelijke waarden.
J. de Munter.
KARDINAAL JOHN HENRY NEW-MAN, Apologia pro Vita sua, zijnde de Geschiedenis van zijn godsdienstig inzicht. - Beringen-Tilburg, Heideland en Nederlands Boekhuis, z.j., XXVIII 276 blz. Vertaling door Dr. A. Bellemans.
De Apologia van Newman, die in Engeland talrijke uitgaven beleefde en zich een plaats in de wereldliteratuur heeft veroverd, behoeft hier niet kritisch gewaardeerd te worden. Ieder die deze niet lichte lectuur aan kan, geniet van Newmans fijne en scherpzinnige geest, van zijn edel en voornaam karakter, van zijn oprechte waarheidszucht en van zijn onversaagde moed om op kritieke ogenblikken alles voor die waarheid te offeren. Maar de taal van Newman is geenszins gemakkelijk. Het is daarom verblijdend, dat dit werk nu voor het Nederlands-lezend publiek door een vertaling beter toegankelijk werd gemaakt.
Vertaler stond voor een lastige taak. Zwaar van inhoud en daarbij dikwijls ingewikkeld en gewrongen van constructie, laten de zinnen van Newman zich niet zo licht hanteren en omzetten in een leesbaar Nederlands. Wij geloven dat Dr. Bellemans daar in het algemeen goed in geslaagd is.
Moet een Noord-Nederlander echter een Zuid-Nederlandse vertaling beoordelen, dan staat hij altijd voor de moeilijkheid, dat wat hij vreemd of verkeerd vindt, in Vlaanderen voor gangbare munt wordt aangenomen. Daar deze vertaling nu ook in en voor Noord-Nederland werd uitgegeven, menen we ons toch niet van enige opmerkingen te mogen onthouden.
In de zin 'Bij voorbaat zinspelend...' geeft de vertaling 'dat hij er niet buiten om kon, al wat ik tot mijn verweer zou inbrengen, te geloven...' juist het tegendeel weer van wat er in het Engels staat (XIII). Op XIV is de uitdrukking 'de waarheid, waarvan Dr. Newman volkomen met zich zelf in het reine is' allerminst glad en gelukkig te noemen. 'Den Moriaan gewassen' (XXIV) doet in dit statige betoog ietwat triviaal aan; het Engels heeft eenvoudig 'labour lost' d.i. 'verloren moeite'. Noch fraai noch gangbaar is het woord 'baasschap' (100). Wij twijfelen of 'opdat het dazende spookbeeld zou verzwinden
| |
| |
in plaats van ikzelf' (XXV) wel de juiste weergave is van 'that the phantom may be extinguished that gibbers instead of me'.
Het 'doormaken' der drukproeven (XXVII) zou toch beter 'verbeteren' kunnen heten. Op dezelfde bladzijde lezen we zo'n echt Vlaamse wending: 'Men zal mij er kunnen van beschuldigen', waarvoor ledere Nederlander zou zeggen: Men zal er mij van kunnen beschuldigen. En niemand zou bij ons 'I do not like...' vertalen met 'Ik hecht er niet aan, dat men mij in het gelaat slingert, dat ik een leugenaar ben'. (XXVIII). Waar Newman een Frans priester als 'émigré' betitelt, is het ons een raadsel, hoe B. dat met 'ingeweken' kan weergeven, een trouwens ongehoord woord (2). Het klinkt ook vreemd een school 'maagdelijk van katholieke ideeën' te horen noemen, waar het Engels eenvoudig free heeft (2).
'Gegevens, die ik meen voort te komen' (3) zo'n accusativus cum infinitivo is volgens de regels der Nederlandse spraakkunst ontoelaatbaar, al gaat hij het Latijn en het Frans best af. Wanneer B. de voorwaardelijke bijzin 'had he stayed in Oxford' vertaalt 'had hij nog langer in Oxford moeten blijven', dan maakt hij zich aan een onmiskenbaar gallicisme schuldig: 'als hij in O. was gebleven' is eenvoudiger, duidelijker en juister (11). Wat te denken, wanneer 'for every sentiment
that he advanced' wordt weergegeven met 'voor al, wat hij vooruitzette' (12)? Op deze zelfde bladz. moet episcopalisch episcopaal zijn.
De 4e en 5e regel van onderen op blz. 70 kloppen niet, het laatste woord 'gehoord' moet verdwijnen. 77 en 79 gebruikt Vert. om beurten homilies en homilieën; alleen dit laatste lijkt mij juist. Het Engelse Mr. (= Mister) vóór eigennamen wordt in deze vertaling eenvoudig overgenomen als Mr: ten onrechte, want in het Nederlands betekent dit Meester en is een academische titel. Men spreekt niet van het Concilie van Calcedonië, maar van Chalcedon (107). Ook nooit van 'deze diocees' (254), maar van dit diocees.
Talrijke andere oneffenheden komen er in dit werkje voor, oneffenheden in die zin, dat de Noord-Nederlander voelt, dat de taal voor 98% zuiver, maar juist voor 2% ernaast is. Deze oneffenheden kunnen mogelijkerwijs grotendeels in het Vlaamse taaleigen hun rechtvaardiging vinden, maar wij meenden erop te moeten wijzen voor de Noord-Nederlandse lezers.
Het voortdurend gebruik van 'zegde' i.p.v. 'zei' doet vreselijk stijf en ouderwets aan.
Wie zich aan het typisch Vlaamse niet ergert, zal evenals wij met plezier in deze Apologia lezen, die op goed papier gedrukt en keurig gebonden is uitgegeven.
H.J.
| |
Wijsbegeerte.
Jacques LECLERCQ, Les grandes lignes de la philosophie morale. - Bibliothèque Philosophique de Louvain, Editions de l'Institut Supérieur de philosophie, Leuven, 1947, 456 blz.
Nooit wellicht werd het probleem van de moraal zo acuut gesteld als op onze dagen. Zelfs de zgn. immoralisten zoeken met hardnekkigheid nieuwe ethische vormen, en heel de drukke beweging om het humanisme culmineert tenslotte in de centrale vraag: welk is het einddoel van den mens, en hoe moet hij handelen om dit doel te bereiken. Ook zij die beweren dat het leven geen zin heeft zoeken naar een consequente levenshouding in het zin-loos bestaan, naar een ethiek van de wanhoop. Maar er kan tenslotte maar één ware ethiek zijn, één levensdoel dat beantwoordt aan het wezen zelf van den mens, en dat elk individu op zijn concrete wijze moet nastreven en bereiken.
In zijn nieuw boek schetst Prof. J. Leclercq in brede trekken deze traditionele werkelijk humanistische ethiek. Zonder enig wetenschappelijk apparaat, in een reeks breed en rustig geschreven hoofdstukken heeft hij al de essentiële problemen van het zedelijk leven meesterlijk gepenseeld. In een eerste deel behandelt hij de inleidende aspecten: het zedelijk
| |
| |
feit, zijn verband met den godsdienst, zijn plaats in de philosophie en het verband tussen de zuiver rationele ethiek en de christelijke moraal. In het tweede deel schetst hij de verschillende moraalsystemen gerangschikt onder drie hoofdtakken: de negatieve systemen (relativisme, positivisme, sociologisme), de empirische en de rationele systemen. Elk systeem wordt gekarakteriseerd en aan een bondige kritiek onderworpen. Lezers die min of meer onder den invloed staan van de moderne strekkingen, als bv. de 'wetenschappelijke' moraal, het existentialisme, zouden wellicht wensen dat de uiteenzetting van sommige oude systemen die geen invloed meer hebben werd ingekort ten gunste van een duidelijke schets van de actuele ethische stromingen. Zij ook nochtans zullen hun gading vinden in het derde en het vierde deel waarin op meesterlijke wijze de 'grondslagen van de ethiek' en het 'zedelijk leven' worden besproken. Hier weet men niet wat men het meest moet bewonderen: de helderheid van de bewijsvoering, de absolute beheersing van de stof, de kalme en sterke gedegenheid en fijne nuancering van het oordeel of de juiste dosering van realisme en idealisme. Heel deze ethiek werd geschreven in den geest van fundamenteel optimisme - het is een ethiek van het goede - getemperd door een scherp aanvoelen van de psychologische realiteiten. Hoofdstukken als deze over le bien de l'homme, option et sacrifice, la pratique de la vie morale zal ieder intellectueel met een waar genoegen lezen en herlezen: het zijn brokken echte levenswijsheid.
F. De Raedemaeker.
Louis LAVELLE, Introduction à l'ontologie. 'Nouvelle Encyclopédie philosophique', Presses Universitaires de France, Parijs, 1947, 134 blz., Franse Fr. 100.
De bekende franse philosoof beschrijft in dit werkje de drie fundamentele kategorieën van de ontologie: zijn, bestaan, realiteit, en de drie daaraan beantwoordende kategorieën van de axiologie: het goede, de waarde, het ideal. Lavelle definieert het begrip 'Zijn' (l'être) als de absolute bron van het bestaan (l'existence) en van de realiteit (la realité). Het bestaan is niets anders als het ik, als participatie van het zijn, en de realiteit is de wereld die als de grens is, in het zijn, van het ik. Deze definities van de termen leidt tot wondere gevolgtrekkingen. Indien men, met de existentialisten, de existentie bepaalt als uitsluitend het menselijk bestaan, dan heeft de realiteit (of de wereld) geen 'bestaan', en dan 'bestaat' evenmin het absolute zijn. Maar indien men de definities aanvaardt - en what is a name? - dan wil dit eenvoudig zeggen dat noch het absolute zijn, als bron van het zijn, noch de wereld mens of existentie zijn. Hetgeen niet verrassend is voor wie het onderscheid aanvaardt tussen de drie klassieke voorwerpen van de metaphysiek: God, de wereld en de mens.
Het goede is identiek met het zijn. Het is het zijn als akt die zichzelf eeuwig schept. Het is a.h.w. de zijnswil die, in zichzelf volmaakt, tevens de bron is en het doel van alle zijnsparticipaties. De waarde daarentegen is eigen aan de (menselijke) existentie voor zover deze, in het relatieve, haar afhankelijkheid ontdekt en erkent van het absolute zijnde-goede. Het ideaal tenslotte is de tegenstelling van de realiteit welke, als negatie van het ik, op haar beurt wordt genegeerd door de vrijheid van den geest die realiteit wil idealiseren en het ideaal realiseren.
Dit werkje is tenslotte een korte, knappe samenvatting van het existentialisme van L. Lavelle hetwelk, wat den grond der zaken betreft, ongeveer overeenkomt met de philosophia perennis.
F. De Raedemaeker.
Dr. I.J.M. VAN DEN BERG, Logica I. - 2e druk, Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1946, 275 blz.
In dit eerste deel van zijn Logica behandelt Prof. van den Berg, na een algemene inleiding over het wezen van de philosophie en van de logica,
| |
| |
de klassieke aristotelisch-scholastieke denkleer. Het traktaat omvat drie hoofdstukken: het ontstaan en wezen van het begrip, het logisch gebruik van het begrip, de uiterlijke tekens van het begrip. Elk hoofdstuk wordt gevolgd door een zeer groot aantal dikwijls zeer interessante nota's, die den lezer echter verplichten telkens (324 maal voor het laatste hoofdstuk!) van bladzijde te verspringen. Om de helderheid van de uiteenzetting verdient dit boek overigens bijzondere aanbeveling.
F. De Raedemaeker.
| |
Taal- en letterkunde.
Koninklijke Souvereine Hoofdkamer De Fontein. Alst Past, Bi Apetite, Jaarboek 1945. - De Sikkel, Antwerpen, 1945, 154 blz.
Dit is het derde jaarboek, het eerste na den oorlog, uitgegeven door De Fontein; het bevat bijdragen van Prof. de Vooys, Prof de Keyser, Dr H. van Overbeke, Dr C. de Baere en verscheidene anderen. Het wil niet zozeer de oude rederijkerij doen herleven, als wel de culturele en artistieke betekenis van onze Rederijkerskamers, van de Middeleeuwen tot in onzen tijd, aandachtig nagaan en scherp voor ogen stellen, - en dus ook het goede daarvan, zij het in een gewijzigden vorm, in stand houden of doen heropleven. Wij menen dat zulk streven voor onze cultuur niet alleen gewettigd, maar ook noodzakelijk moet heten, en wij wensen dit jaarboek, om zijn waardevolle bijdragen en zijn ernstigen geest, een ruime verspreiding toe.
Em. Janssen.
Auni NUOLIWAARA, Katri. Roman uit het Finsch vertaald en van een inleiding voorzien door Carl B. Eklund. - Kruseman, Den Haag, Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1947, 352 blz.
Met vreugde begroeten we een roman als deze: het levensverhaal van een schamel veehoedstertje, dat rijke boerin wordt en gelukkige moeder. Veel tegenspoed en ellende; veel toevallig geluk ook, - en misschien zijn de feiten wel wat vernuftig geordend. Daartegenover: welke frisheid, handigheid, werkkracht en leerzucht bij dat kind, dat meisje, die jonge vrouw; welk edel gemoed en gestadig zelfvergeten! De schrijfster tekende ons een zuivere, bekoorlijke, bewonderenswaardige vrouwengestalte, die bij allen lang zal nawerken; - in het kader van het Finse boerenleven, hard, gevaarlijk, vaak diep en vroom. Om zijn artistieke en menselijke hoedanigheden tegelijk, verdient dit boek een meer dan gewone aanbeveling.
Em. Janssen.
Joris EECKHOUT, Litteraire profielen. Emiel van Hemeldonck, Hanryk Sienckiewicz, Maurice Baring, Stephane Mallarmé, Karel van de Woestijne, Alain-Fournier. - Standaard-Boekhandel, 1947, 121 blz.
Ieder van ons kan bij Joris Eeckhout heel veel leren; niet het minst in dezen veertienden bundel van zijn literaire profielen. Zes gestalten weer, Nederlandse en vreemde; het liefst snijdt de auteur, bij elke gestalte, een literair, literair-historisch of religieus-literair probleem aan: dat van het proza en den roman tegenover de poëzie (Van Hemeldonck); dat van den katholieken roman (Sienckiewicz, Baring); dat van het Franse symbolisme (Mallarmé); dat van de creatie en de kritiek (Van de Woestijne); dat van het religieuze hunkeren (Alain-Fournier). Telkens treft ons, vanwege den auteur, niet alleen de belezenheid, maar ook de sekure kennis van al de bronnen; telkens treft ons meteen de peilende ernst waarmede elk onderwerp wordt behandeld. Met één nadeel: om de gestalten wordt vaak heengepraat, hoe interessant het gesprek ook moge wezen; de werken zelf worden te weinig doorzocht en genoten, de kunstenaars en hun persoonlijkheid te weinig benaderd en scherp geprofileerd.
| |
| |
Maar dit blijft: bij Joris Eeckhout kan ieder van ons heel veel leren; bij zijn zestigsten verjaardag verdient hij, vanwege ons allen, dankbare felicitaties.
Em. Janssen.
Jean DU PARC, Christine Lafontaine. - Vink, Antwerpen, z.j., 381 blz. geb. Fr. 150.
Jean du Parc is, als wij Het boek in Vlaanderen 1946 mogen geloven (blz. 86), niemand anders dan Willem Putman, en dan dient deze toneel-schrijver-romancier met zijn boek gefeliciteerd: hij overtreft zichzelf.
Christine Lafontaine, de jonge rijkbegaafde vrouw van den gevangen officier Luc Lafontaine, hunkert, in de lange oorlogsjaren, hartstochtelijk naar haar man. Noch Oberleutnant Stein, een edele Duitser die bij haar lag ingekwartierd, noch Dirk van der Eycke, een voormalig medegevangene van Luc, maken, ook in de moeilijkste omstandigheden, haar hart wankel en zwak. Zuiver, getrouw en fier mag zij haar bevrijden echtgenoot weer ontvangen; een nieuwe, licht moeizame aanpassing dan, en man, vrouw en kind zullen, in een verdwaasde wereld, een leven voortzetten van genegenheid, trouw en geluk.
Christine Lafontaine is een werk van inkeer: te midden van velerhande verwarring en verbijstering volgt de auteur een licht en een weg. Hij heeft nagedacht en zich naar het beste gekeerd. - Zijn vele kundigheden - muziek, toneel, kritiek, zelfs lyriek - heeft hij laten convergeren tot deze éne ster. - Los van velerhande gejaagdheid en mode, heeft hij zich vooral door de stilte laten inspireren... Zijn boek overtreft dan al zijn vorig werk, en neemt, in onze romanproductie, een belangrijke plaats in. Duidelijk het werk van een toneelschrijver - in twee delen sekuur uitgebouwd en bijna geheel gedragen door gesprekken of samenzijn-, vertoont het ook de nadelen van toneelproductie: een zeker montage dat onwerkelijk aandoet; vernuftig berekende combinaties, ontmoetingen en personen. Muziek en lyriek werden ook aangewend; zodat de schijn-van-diepzinnigheid de werkelijke diepte wel eens vervangt. En de taal is niet vlekkeloos ('Ik plons mij in mijn lectuur', blz. 270).
Jean du Parc heeft 'een half toontje te hoog' (blz. 299) gezongen. Maar zijn imponerende praestatie zal velen verrassen, verheugen, zich doen bezinnen. Voor gevormde lezers (geen andere) bevelen wij dit boek warm aan.
Em. Janssen.
Jean RAY, Le livre des fantômes (Ghost-Book). - La Sixaine, 1947, 141 blz.
In de reeks 'Le roman noir' zullen nog andere nacht-romans verschijnen; dit is intussen een waardige aanvang: dertien spook-novellen, van de hand van den bekenden Jean Ray.
Ziehier het genre: men gelooft aan geheimzinnige, kwade, verschrikkende invloeden, en men beeldt ze uit. Duivels, spoken, pathologische verschijnselen, voorgevoel, wroeging, stuiptrekkingen hoe dan ook: alles wordt teruggebracht tot een 'macht van de duisternis', zoveel meer te vrezen daar men ze minder beheerst. Prikkeling, ontreddering, schokken, verbijstering: alles wordt bedoeld en nagestreefd; zoveel rijker en voller dank zij dezen toon, het artistieke akkoord!
Zulk genre mag en moet stellig bestaan; maar, in en om zichzelf beoefend, wordt het licht een uitwas, een woekerplant. Méér nog dan het christelijk-wonderbare, zo gemakkelijk zoetsappig, smakeloos, banaal moraliserend; want hier zijn bedrog, mateloosheid en vergissing zoveel meer mogelijk. Algehele perversiteit zelfs en volkomen stuurloosheid dienen altijd gevreesd en geweerd, - en in onzen tijd meer dan vroeger, verglijdt de geest naar gangster-story's, teken-verhalen en detective-romans.
De dertien spook-novellen van dit boek, onderling heel verscheiden, getuigen van handigheid, een veelzijdige kennis, smaak en zelfbeheersing. Zij lezen vlot en boeiend, al geloven we niet dat er een hoge kunst in bereikt wordt.
Em. Janssen.
| |
| |
Esther FORBES, Paradise. Traduit de l'angiais par S. Aymon. Couverture de Boel. - La Sixaine, 1947, 319 p.
Verbaasd, bewonderend, uiteindelijk toch even ontgoocheld, leest men een meesterwerk als Paradise: een episode uit de geschiedenis van Massachusetts in de zeventiende eeuw: Ergens in de wildernis, niet ver van Roodhuiden, stichten enkele Engelse avonturiers het dorpje Canaan: door veel verwikkelingen heen van mensen en gezinnen, van blanken en roodhuiden, houdt de stichting stand en schiet enigermate wortel. Een boek dan, dat ons aangrijpt als het leven zelf: veelvuldig, verscheiden, raadselachtig, tragisch en verrassend, ongemeen verbazend en overtuigend door eigen innerlijke vitaliteit. Een tijd en een land, heel ver van de onze; maar in al deze mensen hervinden wij iets van onszelf. Een groot boek, dat ons toch wat ontgoocheld: de verscheidenheid werd te weinig eenheid (al wordt alles aangezogen door de liefde); de vertaling lijkt ons, stylistisch, weinig verzorgd.
Afgezien daarvan, warm aanbevolen voor gevormde lezers.
Em. Janssen.
Roger TROISFONTAINES, A la rencontre de Gabriel Marcel. - La Sixaine, 1947, 47 p.
Gabriel Marcel is musicus, toneelschrijver en wijsgeer; vooral de wijsgeer wordt hier voorgesteld, de existentialist namelijk die menselijk bestaan en vrijheid in een godsdienstige wereldbeschouwing weet te integreren.
Uitgaande van zijn bestaan, moet de mens, met zijn vrijheid, het wezen verwerven: de harmonische eenheid namelijk met al het andere, in God. In de harmonie van het heelal moet hij, bewust en gewillig, zijn dienende plaats innemen, - en de wijsgeer die, dieper peilend in het bewustzijn, het losgemaakte weer samenvoegend, de inwendige visie zuiver en geheel wil maken, getuigt meteen voor geestelijke waarden en eenheid: ook hij aanvaardt en dient.
Doch waarom deze zo korte samenvatting nog verkorten? Ze is tegelijk geschakeerd en helder, en de behandelde schrijver komt ons nabij.
Em. Janssen.
August VERCAUTEREN, Pygmalion. - J. van Vorstenbos, Brussel, 1947, 35 blz., Fr. 30.
Deze eersteling, een episch gedicht in rijmloze vijfvoeters, werd onmiddellijk nagevolgd op Verwey's Persephane. Meer nog op Kloos' Okeanos, waarvan zelfs een geheel vers staat overgenomen:
Bij vroegen uchtend toog hij uit, wen nauw... (blz. 9).
Wij konden op gebreken wijzen: een nog beperkte plastische kracht; vrij veel procédé met den schijn van inspiratie, een zekere breedsprakigheid in een te weinig gevarieerde zinval; zwakke verzen als: nu wrocht hij weken, maanden aan een stuk, (blz. 31). Veel liever beklemtonen wij de nauwgezette uitwerking van het motief deel voor deel en nooit slordig. Ook de verzorgde taal, even zorgvuldig bewerkt als Pygmalion het roze ivoor bewerkte. Ook de psychologisch peilende bijzonderheden naast de plastisch beeldende. Ook de nogal evenredige compositie... Wij weten niet, waartoe deze dichter in staat zal zijn: de preciese aanleg is niet duidelijk en de persoonlijkheid dringt zich niet op; maar de artistieke ernst en volharding waarborgen het slagen.
Em. Janssen.
Paul LEBEAU, De Zondenbok. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1947, 318 blz., ingen. Fr. 80, geb. Fr. 110.
Dit boek behelst de levensbiecht van een inwendig verscheurde: tussen de godsdienstigheid, die bijna een godshonger wordt en de zinnelijke driften, die hem doen ondergaan in het genot; tussen het eerbiedig hunkeren naar het priesterschap en het misprijzen voor priesters, die zwakke mensen waren; tussen het zuivere Vlaamse idealisme en een dweepzuchtige opstandigheid. Een tragische levensbiecht, besloten met een
| |
| |
wanklank van machteloze ontreddering, - en het jammerlijke slachtoffer gaat, na een gezegende retraite, de prikkelende en verleidende wereld weer in... als een zondenbok.
Hoe zeldzaam zulk akuut geval misschien zou voorkomen, soortgelijke mensen zijn bij ons overtalrijk. Hoe pijnlijk bepaalde bladzijden ons ook treffen, de niets ontziende oprechtheid van den schrijver verdient vooreerst waardering. Hoe beslist wij dit werk onder de strikt voorbehouden lectuur ook rangschikken, wij beschouwen het (voor wie nadenken wil) als heilzaam en zuiverend. Mits enig voorbehoud. Het verhaal, iets te weinig een sobere belijdenis, is iets te veel literatuur. Het bijna tergend overdrevene, aan beide zijden van de tegenstelling, komt niet alleen uit een hunkerend hart voort, ook uit artistieke invloeden. De doorklinkende romantiek schaadt aan de overtuigende macht der oprechtheid; de roman is te veel of te weinig kunstwerk om bij het diepste leven precies te passen: de mens Lebeau heeft den literator niet geheel overwonnen. Paul Lebeau denkt te veel aan problematiek en thesen om niet schematische karakters voor te stellen in opgedreven toestanden. In zulk meer ideologisch romangenre echter wordt hij wellicht een meester. Mits iets meer bezonken vastheid en evenwichtige bevrediging; mits een zuiverder taal en een meer vlekkeloze stijl.
Em. Janssen.
A.A. MILNE, De ivoren deur. Een legende gespeeld in een proloog en drie bedrijven. Vertaald uit het Engels. - 'Opbouwen', De Kinkhoren, Brugge, Her. Nieuwe Uitgaven, Roeselaere, 1946, 148 p. Fr. 31,50.
Het is moeilijk dit heel eigenaardig legende-spel samen te vatten. Vorst Perival gaat door een ivoren deur, waarachter hij volgens de legende de dood moet vinden. Hij vindt hem niet, maar men erkent in hem den koning niet meer. Een tweede maal dan er doorheen, het volk tegemoet!
Voeg hierbij de verwikkeling met zijn zoon Eric; die met den komediant; den proloog en den epiloog, tweemaal een gesprek van een koning met een prins, de gevoelige geestigheid en de betoverende sfeer van dialogen en taferelen...: een volk kan een eeuwenoude legende niet verloochenen, en wie de leugen door waarheid wil vervangen, wordt in de legende opgenomen. Naar onzen smaak heeft dit buitengewoon fijne en verlokkende legende-spel zijn laatste rijpheid niet bereikt. Wij overschouwen het: iets blijft vaag, licht onzeker. Wij peilen er doorheen: de conclusie mist de onuitputtelijke diepte die we verwachten. We vinden wat veel vernuft en behaaglijkheid; nogal weinig warmte, overgave en liefde.
Voor ervaren tooneelgroepen echter en een handig regisseur is De Ivoren deur een van de zich imponerende
Em. Janssen.
Robert HERBERIGS, Pasteurke Candeels, Roman. - Antwerpen, De Magneet, Amsterdam, De Spieghel, 290 pp.
Pasteurke Candeels is een dier leutige, gemoedelijke, familiaire boeken, zoals ze in Vlaanderen graag geschreven worden. De titel verraadt reeds ongeveer den inhoud. Pastoorke Candeels is een doodbraaf, eenvoudig man, die de leute rond een Vlaamse pastorie volop geniet, daarnaast een goed, ijverig priester is, doch door zijn eenvoudige goedheid in moeilijkheden geraakt en verplaatst wordt. Dit alles wordt door Robert Herberigs op lollige wijze beschreven in een Vlaams, dat wegens zijn super-Vlaamsigheid voor Noord-Nederlanders moeilijk te lezen is.
De ondertoon van het boek is ernstig, maar de leutigheid overwoekert den ernst.
J.v.H.
H. KEILSON, Comedie in Mineur. - Phoenix, Bussum, 1947, 158 pp.
Deze novelle schijnt in het Duits geschreven te zijn, 'Komödie in Moll' te heten en door Mevr. Sanders vertaald te zijn, hoewel het thema volkomen Nederlands is. Een
| |
| |
onderduiker komt na een lang verblijf in een familie te sterven, waardoor de onderdakverleners in groot ongerief geraken. Men besluit het lijk in een park neer te leggen, doch komt daardoor zelf in gevaar, wat een tweede onderduiker ten gevolge heeft. Dit gegeven wordt op fijne aannemelijke wijze uitgewerkt. Een goede novelle, die den lezer terugvoert in de jaren van voortdurend gevaar en bedreiging.
J.v.H.
Jacques SCHREURS, Mijn Moeder Elisabeth, Roman uit de Mijnwerkerswereld. - De Boekerij Baarn, 1947, 246 pp.
Onder de hand van Pater Schreurs, die zijn verhaal aan Winand, een der zoons, in de pen geeft, bloeit langzaam aan het gezin der Geilenkirchens, een mijnwerkersgezin, voor ons op en gaat ons boeien. Mijn Moeder Elisabeth is de moeder van Winand, den schrijver van het verhaal, en het is Pater Schreurs gelukt in haar een levende moeder op te roepen, die het gehele boek vult met haar aanwezigheid, met haar prachtige rechtschapenheid, haar diepe godsvrucht en volkomen zeifvergeten. En rond haar groeien de kinderen, allen ten leven gewekt en uitbloeiend naar eigen aard en wezen, en het is dit met warmte en realiteitszin beschreven gezinsleven, dunkt me dat den roman zijn cachet en zijn waarde verleent.
Pater Schreurs heeft een volkomen zuiver, ongedwongen en natuurlijk Christelijk familieleven weten te beschrijven, waarin alles werkelijkheid ademt. Het enige dat wat onwaarschijnlijk aandoet, is de dood van Oom Jochan. Wiens smaak nog gaaf is en niet overprikkeld door sensatie-literatuur zal dit eenvoudige, zuiver gestyleerde en evenwichtige verhaal met blijdschap genieten.
J.v.H.
J.P. GRIBLING, Hugo de Groot. Zijn bewogen Leven en wereldberoemde werken. Nelissen, Amsterdam, 1947, 144 pp.
Levens van of boeken over Hugo de Groot zijn niet talrijk en de meeste Nederlanders weten van Hugo de Groot aanmerkelijk minder dan bijvoorbeeld van Vondel of Rembrandt. J.P. Gribling heeft nu een populair werkje gepubliceerd, dat niet de pretentie heeft de wetenschappelijke biografie van Hugo de Groot te zijn, maar belangstellende lezers toch nader inlicht over leven en lot van den groten Delftenaar. Als zodanig is het zeker geslaagd. Het beschrijft in grote lijnen het verloop van zijn leven, zijn conflicten met de autoriteiten vóór het Twaalfjarig Bestand, zijn verbanning en instrueert over zijn geschriften. Een aantal illustraties begeleiden den text.
J.v.H.
Heleen SWILDENS, Tocht onder het Kruis. - Het Thymfonds, s'Gravenhage, 1947, 305 pp.
Heleen Swildens heeft wel heel hoog gegrepen met een Kruisvaardersroman te schrijven. Er zou een heel ongewoon talent voor nodig zijn om ons een stuk kruisvaart menselijk zo nabij te brengen als een roman dit eist. Het is moeilijk om van een zo ver afliggend verschijnsel iets meer dan een wat zwakke, fletse weerschijn te scheppen. Zij heeft den zuiveringsweg van een kruisridder willen beschrijven. Mijns inziens had zij verstandiger gedaan met een boeiend verhaal te schrijven zonder diepere of verdere bedoelingen. Dan had zij minder aandacht hoeven te besteden aan de sexuele noden der kruisvaders, waardoor nu haar boek tot reserve voor rijpe en wetende lezers noopt. Nu is het een weinig spannend, wat slap relaas geworden van een goed willend kruisridder.
J.v.H.
Dr. J.B. DREWES, Het Wilhelmus. - Elsevier, Amsterdam, 1946, 159 pp.
Dr. Drewes schreef vroeger reeds een groter werk over dit onderwerp, waarvan dit boek een verklarende uitgave is. Hij is, wat zijn onderwerp betreft, nourri dans le serail. Hier beschouwt hij vooral 'de geestelijke achtergrond van ons volkslied' en zijn conclusies zijn voor een aandachtig en nadenkend lezer door- | |
| |
gaans aanvaardbaar. Ook hij komt tot geen oplosing omtrent den auteur, maar wel verheldert hij de sfeer, waarin het lied ontstaan moet zijn. Aan de tijd, de taal en de geestesgesteldheid van den dichter wijdt hij zijn bijzondere aandacht. Voor wie in ons volkslied belang stelt, biedt dit fraai uitgegeven werk een goede en veelzijdige oriëntering.
J.v.H.
| |
Wetenschap
Juri SEMJONOW, Glorie en rampspoed van het Franse Imperium. Vertaling van Johan M. Talm. - De Nederlandse boekhandel, Antwerpen, (1946), Dl. I 225 blz., Dl. II 235 blz., geb. Fr. 322.
Vóór de tegenwoordige oorlog bezat Frankrijk het op één na grootste imperium ter wereld en dit koloniale rijk was het resultaat van een lange ontwikkeling. Sedert de tijd der kruistochten heeft Frankrijk zich steeds bevonden in de voorhoede van iedere beweging van Europa uit over zee. Het opende het Noord-Amerikaanse vasteland voor de Europese kolonisatie: nog vóór Engeland stelde het Indië onder Europese politieke voogdij. De sporen van zijn koloniale ondernemingen liggen over alle werelddelen verstrooid en mag men het feit over het hoofd zien, dat de Fransen het enige voorbeeld leveren van een volk, dat tweemaal een imperium stichtte van wereldformaat? Hoe gebeurde dit? De Heer Semjonow leert het ons door de economische en politieke zin van Frankrijks koloniale ondernemingen te verklaren en een onderzoek in te stellen naar de redenen van grootheid en verval. Deze opzet veronderstelt een grondige kennis van de koloniale, politieke en economische geschiedenis van Frankrijk. Schrijver heeft deze tot de zijne gemaakt. Hij schetst in zeer aantrekkelijke vorm met humor en rake gezegden, de essentiële geschiedkundige momenten en keerpunten van de geschiedenis van het Imperium. Op delikate en handige wijze weet hij op de redenen van Frankrijk's koloniaal verval te wijzen, bijzonder in het hoofdstuk: 'Ter elfder ure'.
W.T.
P. Van DAMME, De haven van Brugge. - De Kinkhoren, Brugge, 1947, 104 blz. tekst en 111 blz. platen, ingen. Fr. 200, Luxe exemplaar Fr. 275.
De haven van Zeebrugge werd gebouwd onder het krachtige impuls van Leopold II, vooral als aanleghaven, d.w.z. als een haven die bijna op de weg ligt van de schepen en daarom door hen aangedaan wordt om enkele reizigers of een betrekkelijk klein deel van hun lading aan wal te brengen, terwijl zij een haven, dieper in het land gelegen, zouden voorbij varen. Zo opgevat moest Zeebrugge Antwerpen aanvullen. Dit doel werd om meerdere redenen niet bereikt. Moet men datzelfde doel blijven nastreven en zich de daartoe nodige onkosten, die hoog zouden oplopen, getroosten? Velen ontkennen dit; de schrijver houdt hier een krachtig pleidooi ten gunste van Zeebrugge. Een pleidooi, want hij behandelt niet voldoende objectief de moeilijkheden, die de onderneming zou meebrengen en het onzekere van het slagen er van, zelfs indien de haven in de vereiste voorwaarden voor de grote schepen bereikbaar wordt gemaakt. Daarom zal men zijn werk ter hand nemen, eerder om de tegenwoordige toestand na te gaan dan om volledig het vraagstuk, dat Zeebrugge stelt, te kennen. Het werk is keurig uitgegeven en rijk geïllustreerd.
K. du Bois.
C. MERTENS, S.J., La répartition de la population sur le territoire belge. Etude de démographie sociale. - Maison Larcier, Brussel, 1946, 302 p.
In deze thesis over de verspreiding van de bevolking van België, geeft Dr. Mertens eerst een overzicht van de demographische gegevens. Zeer te prijzen is, dat hij geen twijfel laat over de betekenis, die termen als: dicht bevolkt, bevolkingsagglomera- | |
| |
tie, concentratie, stad, enz. bij hem hebben. Aan de hand van de gegevens van de statistiek van de volkstelling komt hij tot de conclusie, dat België zich onderscheidt van andere landen er omheen door zijn enorme dichte bewoning op het platteland. Dat om Brussel heen zich de dichste bevolkingen bevinden, die in concentrische cirkels verder naar buiten toe minder dicht worden. Met alle respect voor de grote zorgvuldigheid waarmee dit geconstateerd wordt, levert dit onderzoek toch maar zeer weinig nieuwe gezichtspunten. Daar staat volgens mij tegenover, de min of meer grote tegenstelling, die er bestaat in bevolkingsaanwas en migratie tussen het Vlaamse en het Waalse deel, van België. Terwijl beide delen gekenmerkt zijn door de fabrieksarbeider, die er de voorkeur aangeeft, gebruik te maken van het zeer dichte spoor- en tramwegen-net om zodoende buiten de fabrieksstad te blijven wonen, is er zowel wat grootte van boerenbedrijven betreft, als intensiviteit van bewerking van de grond een zeer sterke tegenstelling tussen Noord en Zuid-België, of te wel Vlaanderen en Wallonië, gevolg van het verschil in bevolkingsdruk in het ene deel en het andere. Vooral bij zijn blik op de toekomst is het wel duidelijk, dat deze verschillen zich zullen accentueren, en dat waar nu de bevolkings-opbouw van het Waalse deel met zijn gevolgen van de denataliteit, zich meer bij het Franse type aansluit, die van het Vlaamse deel van België meer overeen komt met die van Nederland. Natuurlijk is er voor België, als voor Nederland geen andere keuze dan een grotere beweging naar buiten. Emigreren is noodzakelijk, gedwongen door de overbevolking en de verarming van Europa. En alleen
waneer de grote landen in de gematigde streken buiten Europa hun kortzichtig egoïsme verlaten en hun grenzen wijd openstellen, kunnen we de toekomst met vertrouwen tegemoet zien.
C. Kock.
Robert KOTHEN, L'église et les mouvements de population. - Les presses de Belgique, Brussel, 1945, 124 p.
Dit boekje nog voor het einde van de oorlog uitgekomen, draagt geheel het stempel van de enorme bevolkingsverplaatsing, die de oorlog in den vorm van legers, vluchtelingen, arbeidsslaven en de nieuw te trekken grenzen met zich meebracht. Het spreekt vanzelf, dat het cijfer-materiaal dat gegeven wordt, maar zeer globale schattingen zijn en bijwijze van illustratie bedoeld. De vraag wordt dan gesteld: kan de kerk zich aanpassen, heeft ze de nodige soepelheid om aan deze zich dikwijls snel wijzigende omstandigheden aan te passen. Nieuwe vormen van apostolaat zullen hiervoor nodig zijn, doch ook op de gelovigen rust de plicht tijdig de nieuwe behoeften kenbaar te maken en het hunne tot een oplossing ervan bij te dragen.
C. Kock.
Bernard H.M. VLEKKE, Geschiedenis van den Indischen Archipel van het begin der beschaving tot het doorbreken der nationale revolutie. - Romen en Zonen, Roermond-Maeseik, 1947, 526 p.
Tijdens de oorlogsjaren, die hij in Amerika doorbracht, heeft Dr Vlekke een geschiedenis geschreven van den Indischen archipel, De naam Indonesië was toen nog taboe bij de regering van Ned.-Indië en hij koos een meer neutrale, maar minder bekende naam: Nusantura, dat 'rijk der eilanden' betekent, als titel. Het boek heeft groten opgang gemaakt in Amerika, zodat het daar het eerste jaar reeds drie drukken beleefde. Het is nu door den schrijver bewerkt voor een Nederlandse uitgave en tevens doorgetrokken tot de nationale revolutie en de overeenkomst van Cheribon. Dit is de eerste geschiedenis van Oost-Indië, die de lotgevallen van de archipel vanuit nationaal standpunt bezien, als een doorlopend verhaal geeft. Tot nog toe was de geschiedenis van Indië tweeslachtig, ofwel geschiedenis van Indonesische oudheid en Middeleeuwen, zoals we die uit werken van Krom en Stutterheim kennen, ofwel geschiedenis van de Nederlanders in Indië. Zo weerspiegelde ook de geschiedenis de scheiding die er bestond tussen het Europese bevol- | |
| |
kingsgedeelte en het Indonesische. Het was nu de bedoeling van Dr. Vlekke de wisselwerking tussen die twee te beschrijven, waarbij noodzakelijkerwijze de Nederl. periode in den archipel meer de betekenis zou krijgen van een voorbijgaande episode, iets langer durend, iets meer sporen nalatend, dan b.v. onze periode in Ceylon, of Zuid-Afrika. Een moeilijke opgave had Dr. Vlekke zich hier, met bepaalde beperkingen gesteld, die hem misschien vanuit zijn neutrale observatiepost, als de Harvard University, vergemakkelijkt werd. Onvermijdelijk neemt de Nederlandse tijd in Indië, door zijn rijker bronnen-materiaal en zijn groter belang voor het Nederlandse publiek, ook in dit boek nog het leeuwendeel in beslag.
Boeiend en leerzaam zijn vooral ook de laatste hoofdstukken, waarin Dr. Vlekke het ontstaan en de groei van de nationaliteiten kwestie beschrijft en de oorlogsjaren in Indië. Veel verrassends en onbegrijpelijks, wat de lezer nu vindt in de onafhankelijkheids-beweging in Indië zal hem daar duidelijk worden. Ook, en dat geldt voor de toekomst, dat Nederland en Europa steeds minder zullen kunnen rekenen, voor de oplossing van hun moeilijkheden op die verre gebieden buiten ons werelddeel.
Zo is dit boek voor allen, die Indië willen begrijpen en over de ontwikkelingsgang ervan mee willen spreken, een onmisbaar hulpmiddel.
C. Kock.
David MATHEW, Ethiopia, the study of a polity, 1540-1935. Eyre and Spottiswoode, 1947, 254 p.
Aartsbisschop Mathew, die een reeks van historische werken geschreven heeft, wil in dit boek niet zozeer een geschiedenis van Ethiopië geven, als wel van het vorstenhuis, dat zoals de legende het wil, zetelt op de troon van Salomon. Of het de geschiedenis van een 'polity' genoemd kan worden, is te betwijfelen, daar elk regeringssysteem tot voor kort lijkt te ontbreken. Met het Ethiopische volk, ontstaan uit de versmelting van een Semitische invasie vanuit Yemen met de oorspronkelijke Hanniëtische bevolking, weten de koningen van Aksoem zich te handhaven tegenover Egypte, als tegenover de latere aanvallen van den Islam. Pas na het doordringen van de Portugezen op de bijna ontoegankelijke hoogvlakten van Abyssinië treden de figuren van deze dynastie uit het schemer-duister der voorgeschiedenis, en blijkt het rijk van 'prester John' een betrekkelijke bloei te beleven, onder zijn Christelijke-halfbarbaarse heersers. Maar voor het einde der 18e eeuw is de dynastieke continuïteit hopeloos verzand door het ontbreken van primogenituur en legitimiteit, in een aantal 'Rassen'-families, die in feite de macht verdeelden. Dr Mathew bespreekt zorgvuldig, waarom missie-activiteit van Capucijnen en Jezuïeten moest mislukken door haat voor vreemden en de primitieve heidense achterlijkheid van het Amharische volk.
Ook in de 19e eeuw wanneer Engelsen en Italianen zich vertonen, blijft Abyssinië een geestelijke ontoegankelijkheid manifesteren onder de tegenwoordige Shoa dynastie. Vooral de latere vorsten zijn interessant door Mathew beschreven, met fijne stylistische trekken. Ook zonder veel waarde te hechten aan alle Italiaanse berichten over heersende toestanden, is het toch wel duidelijk, dat Dr Mathew met zijn charitatieve beminnelijkheid de zaken wel wat eenzijdig rooskleurig voorstelt. Alles te samen een interessant en zeer leesbaar boek.
C. Kock.
Dr Wim ROUKENS, Hogeschool, Volk en Volkskunde. Bijdrage tot de kennis van Wezen en Waarde der Volkscultuur. - 'De Koepel', Nijmegen, 1947, 30 p.
In deze rede, wordt door Dr. Winnefred Roukens het begrip volkskunde allereerst omschreven, na het gezuiverd te hebben van de onaangename bijsmaak, die het Duitse intermezzo aan deze wetenschap heeft gegeven, als de wetenschap van het volksleven. Het volksleven bestaat in de wisselwerking van volk en volkscultuur, voorzover deze door gemeenschap en traditie wordt bepaald. Het materiaal is te vinden in de leefwijze van
| |
| |
voorheen en thans in de realia van vroeger en van nu, op het gebied der individuele en der groepscultuurproducten. Volkskunde is niet alleen een museum-wetenschap, maar wil zich vooral ook bezighouden met de nu nog levende verschijnselen en hierdoor wordt haar waarde voor hogeschool, zowel als voor het gewone leven bepaald. Van hoeveel belang is n.l. de volkstaalkunde en de dialectgeografie niet geweest voor het bestuderen van taalkundige kwesties. Evenzo zijn de plantlore, de kennis van plaats- en veldnamen, van nederzetting en boerenhoeve, kortom de kennis der volkscultuur in het algemeen van belang voor de andere cultuurwetenschappen. Dit vak, dat nog te weinig in Nederland wordt beoefend, is bij uitstek in staat de waardering van eigen volk en cultuur te doen toenemen, terwijl het tevens mits niet op verkeerde Duitse wijze beoefend, een binding kan zijn tussen de volken van Europa en de wereld, 'Une discipline d'amour', die naast 'l'amour de la patrie enseigne l'amour de l'humanité'.
C. Kock.
Land van Dommel en Aa, door de leden van de Heemkundige studiekring Kempenland, onder redactie van Drs H. Mandos en Martien Coppens. - 'Het Hooghuis', Eindhoven, 1947, 141 p.
Als volkskunde een vergelijkende wetenschap is, dan is heemkunde een beschrijvende wetenschap met engere grenzen, n.l. van de meer onmiddellijke omgeving, door locale persoonlijkheden beoefend, maar niet noodzakelijk alleen van locale betekenis. Zo hebben Dr. P.C. de Brouwer, Pastoor Busk, Dr Hegman e.a. niet bedoeld een chauvinistische belangstelling voor Brabant te kweken, maar belangstelling voor Brabant een onderdeel te doen zijn van de belangstelling voor heel Nederland.
'Land van Dommel en Aa' is het eerste jaarboek van deze heemkundige studiekring, die niet allereerst een wetenschappelijk doel heeft, maar vooral in brede kringen belangstelling wenst te wekken voor eigen volk en eigen streek. Men vindt erin een reeks opstellen over bouwkunst, geschiedenis, taal en letterkunde, flora en fauna, volksgebruiken en volkskunst. Het boek is fris en aantrekkelijk uitgegeven, met een aantal foto's en tekeningen, en zal zijn doel niet missen: de liefde voor Brabant te bevorderen.
C. Kock.
| |
Varia.
Doctoresse Maria MONTESSORI, L'enfant. Traduit de l'italien par Georgette J.J. Bernard. - Desclée de Brouwer z.j., 259 p., Fr. 50.
Deze eerste vrouwelijke arts in Italië heeft een eigen onderwijsmethode voor kinderen gevonden, die in verschillende landen zoals Amerika en Engeland wordt toegepast. In dit boek trekken we op ontdekkingsreis in de wereld van het kind en dringen zijn ziel binnen. Geen zakelijke handleiding maar veel losse hoofdstukken met feiten en indrukken.
Van de eerste pagina af wordt alles bezien van uit het oogpunt van het kind en wordt het 'sociale probleem van het kind' gesteld. Door heel de uiteenzetting breekt één hoof dgedachte door: overal heerst er een scherp, hoewel onbewust conflict tussen het weerloze kind en de volwassen man, die het dikwijls weinig begrijpt. Over allerlei zaken wordt er gesproken, b.v. over het gaan en het slapen, over het spel en straffen, over karaktereigenschappen zoals vreesachtigheid en inferioriteitscomplex. Schrijfster noemt het kinderbed een ketterij: de hoge ijzere kooi, waarin kinderen verplicht worden te slapen, is een symbool van zijn gevangenschap. Dit interressant boek getuigt van een vurige liefde voor het kind en een fijn intuitievermogen. Wie het leest, krijgt een nieuwe en frisse kijk op de psychologie en het leven van den opgroeienden knaap. Aanbevolen vooral aan hen, die met de opvoeding van de kleinen belast zijn.
R. Caron.
|
|