De Stijl 2 1921-1932
(1968)– [tijdschrift] Stijl, De– Auteursrechtelijk beschermdTerechtwijzingenNaar aanleiding van J.J.P. Oud's ‘Bouwkunst en kubisme’ Bouwwereld No. 32 Geachte Redacteur! Het schijnt uw gewoonte te zijn bij wijze van afsluiting der artikelen uwer medewerkers hoopjes achter laten. In gun U deze bezigheid van ganscher harte - mits niet ten koste der waarheid. Uwe krasse, maar weinig gemotiveerde conclussie, dat ik mij (betreffende Oud's plaats in de moderne bouwkunst) vergist zou hebben, is even onjuist als datgene wat de heer Oud ter zijner verdediging aanvoert. Onder ‘aktief’ deel uitmaken van een groep moet, toch zeker nog iets meer verstaan worden dan het, vóór twee en een half jaar, openbaar maken (in ‘De Stijl’) van een neutrale critiek betreffende Italiaansche bouwkunst, of, voor twee jaar, van een ontwerp voor het entrepôt eener fabriek, dat niet werd uitgevoerd. Aktief deelnemen aan een beweging beteekent voor den architekt: bouwen en wel zóó, dat daardoor de consequenties der ideologie van een nieuw ‘beeldingsbewustzijn’ een feit worden. Slechts daarmede is de vooruitgang der architektuur gediend. Dit nu werd door den heer Oud - uitgezonderd in de Hall van het Vacantiehuis te Noordwijkerhout (1918), hetgeen dus gebouwd werd vóór zijn betrekking aan den gemeentelijken woningdienst te RotterdamGa naar voetnoot1, - niet gedaan. Daarentegen wel door andere architekten en met minder zwaarwichtige pretentie dan de heer Oud. Dit nu heb ik naar aanleiding van den heer Gratama's bewering willen aantoonen. Dat ik mij geenszins vergist heb, toonen niet slechts de feiten, maar eveneens het repliek des heeren Oud waarin hij verzuimt een gebouw te noemen, dat mijn bewering, - die hij met zijn repliek nog versterkt, - wederlegt. Dit doet hij niet - en kan hij ook niet doen. Inplaats hiervan begeeft de heer Oud zich op zijwegen. Zoo beweert hij o.a. ‘dat hij geen stijl-opvattingen aanhangt of aanhing’, vergetende dat deze ‘opvattingen’ uit de consequenties door de schilders getrokken, zijn ontstaan en eerst daarna systematisch door architekten als Oud en Hoste zijn overgenomen. Teruggeschrikt voor de consequentie bleven deze ‘opvattingen’ bij hun slechts theorie. Als niet voornamelijk schilders ze gerealiseerd hadden, zouden alleen door theorie, de nieuwe beeldengsbeginselen geen richtsnoer geworden zijn voor het jonge beeldende Europa. Als slot diene nog de opmerking, dat de uitdrukking ‘Kubisme’ door mij naar aanleiding der bemerking des heeren Gratama werd gebruikt. ‘De Stijl’ het orgaan der nieuwe beelding, verdedigde het kubisme slecht in tweede instantie - als beweging die aan haar vooraf ging. Van een permanent kubisme is nergens sprake, terwijl Oud's definitie dezer overgangskunst bewijst, dat hij in de praktijk zelfs aan een provinciaalsch kubisme niet toekwam. Als zoodanig mislukt, kan het ons dan ook niet verwonderen, dat de architekt Oud het duitsche expressionisme (à la Bruno Taut!) in de armen viel en nu in gezelschap van de heeren Finsterlin, Paul Gösch, Karl Krayl en Jan Gulasch de expressionische ontucht helpt verbreiden. Th.v.D. Binz, Augustus 1922. |
|