gemaakt door het cijfer en de formule, zoo lijkt het mij volstrekt niet onmogelijk de beleving van het universum, zoowel kwalitatief als kwantitatief vast te leggen in een scheikundige of algabraische formule, zonder de hoogere eischen der poësie schade te doen.
Wanneer men zich hieraan ergert, dan komt dit doordat men evenals bij de impressionistische schilderkunst aan de verf, aan de woorden genoegen beleeft, maar de woordschoonheid wordt bepaald door de plaats die het woord inneemt en door de verhouding die het zoowel volgens de ‘beteekenis’ als volgens den ‘klank’ krijgt met het daarop volgende. ‘Tous mes poèmes sont des poèmes en forme d' errata’ schrijft Tristan Tzara. Mallarmé, wiens licht eerst heden tot ons geestelijk netvlies komt, zegt dat er voor de dichters veel te leeren valt van de wit en zwart verdeeling, evenals van het typografische karakter der advertenties.
En nu nog iets over het al dan niet logische der poësie. Wanneer ik de alogica voor een poësie gegrond op de heroïsche spontaneïteit van den geest, opeisch, dan is dit geen aanloop voor een hyperesthetiek, maar een innerlijke noodwendigheid om tot zuivere poësie tot ‘oerspraak’ te komen. Een vers bouwen op de zuivere rede, is een onmogelijkheid. Vers en rede sluiten elkâar uit. De logica, die aan onze literatuur ten grondslag ligt, heeft aan het woord zijn suggestieve kracht ontnomen. Daardoor zijn alle woorden verteerd, zij zijn ongeschikt als uitdrukkingsmiddel van onze verdiepte levenskracht. Wij hebben te bedenken dat onze logica van het patroon Hegel-Bolland b.v., gegroeid is uit waarheidsnormen, die wij hebben ontwikkeld uit de éénzijdige gymnastische bewegingen van ons denkvermogen. Stelt u voor te leven in een tijd, waarin men als waarheidsnorm aanneemt, dat de aarde vlak en naar vier zijden begrensd is. Dat dit vlak onbewegelijk is enz. Zal de geheele levensvoorstelling daarmede nu niet in overeenstemming zijn? En zal deze niet oogenblikkelijk veranderen op het oogenblik, dat het wetenschappelijk experiment leert, dat de aarde een vrij-zwevend lichaam is, in voordurende beweging?
Zoo is elke voorstelling, hetzij van god, van tijd of van ruimte afhankelijk van het wetenschappelijk experiment. Zoo heeft onze voorstelling van de ruimte in 3 afmetingen, zoo heeft ons geloof in de simultaneïteit van ruimte en tijd een geheele levensopvatting en daarop correspondeerende logica op haar geweten, die ons gevangen hield binnen bepaalde normen. Er is geen logica, noch zijn er feiten er zijn slechts standpunten. Welnu het nieuwe standpunt der al-relativiteit zal onze mentaliteit zoodanig ondermijnen, dat wij gedwongen zullen zijn elke kunstmatige logica uit ons levensbesef te bannen.
Alle scheidingen moeten worden opgeheven. Wanneer ik in de evangelische letterkunde de scheiding aantref van ‘letter’ en ‘geest’, dan ben ik er van overtuigd, dat deze scheiding voor den nieuwen tijd niet meer vol te houden is om de eenvoudige reden, dat wij den geest onopzettelijk met de ons omringende voorwerpen (die wij niet meer als zoodanig ervaren) gelijkwaardig willen maken. Zoo is het ook in de poësie, den meest wezenlijken vorm van letterkunst, wij willen, of juister: de intuïtie dringt ons, noch de geest van de letter, noch de letter van den geest te scheiden.
Vandaar de groote waarde die wordt toegekend aan rangschikking, de typografische indeeling der woorden op het papier. Wij moeten de poësie ontdoen van den slijmerigen hoop vuil waaronder de sentimentalisten haar begraven hebben. Het is onmogelijk ons te onttrekken aan de sensatie, die de materie waardoor de geest tot uitdrukking komt op ons maakt. Te meenen, dat dit een materieele eenzijdige, vormelijke kant van de zaak is, is onjuist. Het is m.i. juist de occulte kant van de zaak, omdat ons onder-bewustzijn hierdoor in werking wordt gesteld.
Om onze intuïtie door woordverhouding, woordschikking, interpunctie enz. te realiseeren is het noodig de taal als oerspraak te herstellen, door haar uit de taalgenese opnieuw te construeeren.