over 't algemeen wel reeds meer eigen indeeling: er is meer werk gemaakt van de betimmering en zijn ingebouwde kachels en spiegels, de vloer, enz., is al iets op zich zelf, zooals men bij ons in de huizen der gegoeden sòms aantreft. Maar toch blijven de muurvlakken onverdeeld of onevenwichtig verdeeld.
Y. 't Is waar: er is groot verschil tusschen vertrek en vertrek.
Z. Dat verschil heeft zijn oorzaak in indeeling en kleur. Dit ziet U bijvoorbeeld in vele Fransche winkelstraten. De verschillende gevels vormen een indeeling der straat. Door wit of zwart of door een bepaalde kleur onderscheiden ze zich van elkander. Zij vormen een compositie van kleurvlakken, die verhouding in bepaaldheid uitbeelden. Bouwkunstige en decoratieve indeeling heeft me echter ook wel bij ons getroffen: bijvoorbeeld in Brabantsche boerderijen.
Y. Dus de indeeling van een vertrek moet het eigenlijk doen?
Z. Als de verhoudingen van een vertrek goed zijn, kan het ons bij den eersten aanblik bevredigen, maar niet op den duur. Het is daarmede nog niet ‘bewoonbaar’. Om het bewoonbaar te maken, dit is ons voortdurend aesthetisch te bevredigen, moet een vertrek niet zijn een leege ruimte, begrensd door zes leege wanden, die tegenover elkander staan, maar een verdeelde, dus gedeeltelijk gevulde ruimte begrensd door zes ingedeelde vlakken, die elkander door stand, afmeting en kleur tegenover staan. Váag is dit steeds gevoeld: men deelde de ruimte in door meubelen en andere voorwerpen, de wanden werden eenigszins ingedeeld, behalve door constructie, eveneens door meubelen, schilderijen, enz. Maar dit alles op min of meer grillige wijze en door min of meer grillige middelen, zoodat indeeling, verhouding uitbeelden, veeleer versiering werd.
Y. Inderdaad!
Z. De indeeling moet haar zwaartepunt niet overwegend vinden in hetgeen in het vertrek gebracht wordt, maar alles moet medewerken. De verschillende kunst-‘vakken’ mogen daarbij elkander niet vervangen. De toegepaste kunst en de schilderkunst mogen de bouwkunst niet vervangen en omgekeerd. Zij kunnen de bouwkunst alleen aanvullen, verdiepen, als het ware en de bouwkunst kan hen alleen ondersteunen. Men heeft dit echter wel anders ingezien: bouwmeesters ontwierpen decoratie en meubelen en schilders maakten, decoratief, bouwkunst. Deze trachtten de constructieve functie door ornament uit te beelden, zij vergaten dat de bouwkunst dit zelf moet doen. Zoo heeft men het vlak decoratief uitgebeeld als begrenzend, door de motieven aan de kanten als ‘rand’ te laten afsluiten. De bouwkundige functie is evenwel slechts afsluitend, begrenzend: beeldend is, althans het rechthoekige vlak, uitbreidend.
Y. Kan de bouwkunst dan geen uitbreiding beelden?
Z. Hoewel haar constructieve functie ruimte-overdekking is, beeldt zij toch ook op haar wijze uitbreiding: door veelheid van constructie van de deelen en door constructieve indeeling van 't geheel.
Y. Het is mij nu wel duidelijk dat de decoratieve schilderkunst, zich door vorm uitdrukkende, nooit den vollen nadruk op beelding van uitbreiding zal kunnen leggen.
Z. Zoo min als de picturale schilderkunst dit kan, zoo min kan de decoratieve schilderkunst dit. Au fond zijn beide een: daarom is het zeer logisch, dat, bij zuivering van