waarheid aanneem, berust op het feit, dat wij in de beeldende kunst - juister: in kunst - deze drie denkstadia geprojecteerd vinden. Ten tweede omdat mijn eigen beeldingsontwikkeling zich in een tijdsverloop van twintig jaren door deze drie stadia bewogen heeft.
Ieder die op beeldend terrein naar de waarheid gezocht heeft, zal, individueel, deze ontwikkeling van het denken, in zijn levenswerk geprojecteerd vinden, op dezelfde wijze, als deze ontwikkeling in de kunst zich in het algemeen heeft geopenbaard.
In de kunsthistorie heeft deze ontwikkeling geen geregeld verloop en wellicht heeft zij dit evenmin bij den enkeling, doch dit neemt niet weg, dat deze drie denkstadia zich in de beelding laten aanwijzen.
De gewone concrete of zakelijke denkwijze openbaarde zich in de kunst, die afbeeldde: nemen wij als voorbeeld de kunst van Van der Helst (de vraag of afbeelden zonder meer kunst is, komt hier nu niet ter sprake). Dit stadium van het menschelijk denken spiegelt zich af in de physioplastische kunst vanaf de palaeolithische cultuur tot aan onzen tijd.
De deformistische denkwijze, waarin zoowel zinnelijk-associatieve voorstelling als begrip betrokken zijn, doch waarin noch het een noch het ander in bepaaldheid optreedt, openbaart zich met vele nuanceeringen in het grootste gedeelte der kunstwerken vanaf de ideoplastische kunst der neolithische cultuur tot aan Van Gogh enz. Dit stadium van het denken schijnt bizonder geschikt te zijn voor kunstproductie, waarmede dan tegelijkertijd gezegd is dat in de kunst het begrip den doorslag geeft.
Het zuivere denken, waarin geen voorstelling volgens de verschijnselen betrokken is, doch waarvoor in de plaats getal, maat, verhouding en abstracte lijn optreden, openbaart zich op de wijze van het begrip - als redelijkheid - in de Chineesche, Grieksche en Duitsche wijsbegeerte en op de wijze der schoonheid in de nieuwe beelding van onzen tijd.
De kunstenaar denkt in beeldende verhoudingen. De schilder in kleur, de beeldhouwer in vorm, de architect in ruimteverhoudingen. Het kan zijn dat deze verhoudingen met natuurlijke voorstelling geassocieerd zijn, doch dit duidt dan het denkstadium en de daardoor beinvloede kwaliteit van den aanschouwingsdrang aan.
Aangezien niet alle menschen in hetzelfde denkstadium verkeeren, spreekt het vanzelf dat, voorzoover de ontwikkeling van het denken zich in de kunst afspiegelt, in onzen (en wellicht in elken) tijd, werken kunnen worden aangewezen, die een dezer drie denkstadia projecteeren.
De vraag welk denkstadium het ware is, doet de strijd op alle gedachte-terreinen ontbranden. Deze strijd houdt eerst dàn op, wanneer een dezer stadia in vervulling gaat, d.w.z. wanneer een nieuwe denkwijze de leiding geeft aan het geheele leven en aan onze houding daarin.
Alle beoordeeling of kritiek der beeldende openbaring van een gecultiveerde denkwijze heeft van nul en geener waarde te heeten, omdat de (wijsgeerige, aesthetische, religieuse politische, wetenschappelijke) waarheid zich in tijd als reëel leven, als zaak veruiterlijkt.
October. 1918.