Was ik het eens met de mannen der zuivere rede, nog ware het m.i. geen ‘tweemondigheid’ te laten zien hoe de evolutie die zich voordoet in het werk van Cézanne, Van Gogh. Picasso en andere voormannen, en die kan tot de abstracte schilderkunst leiden, nu ook merkbaar is bij kunstenaars van mindere gehalte, kunstenaars die door hun opvoeding en omgeving nog gedeeltelijk in het oudere staan, en die nu op hun beurt willen doormaken hetgene de voormannen hun voorgedaan hebben. Het is nooit gebeurd dat een enkele bewijsvoering overtuigend was voor de heele massa. Daarom zijn alle goede pogingen naar waarde te schatten, en ik ben niet alleen onder de medewerkers van De Stijl om dit te doen. Maar zij zijn niet Roomsch zooals ik, en worden bijgevolg geen tweeden mond toegediend!
Aan het einde van dit kort antwoord wil ik nog op het volgende wijzen: v.D. zegt mij ‘gezien mijn geheele houding tegenover de moderne beeldende kunst’ (in dit land, stond er in de N.A. bij), een dogmatische barok-opvatting toe. Hoe kon hij in zijn blad proza van een dergelijk man opnemen, hoe kon hij hem als een der weinige uitverkorenen aanzien aan wien het manifest van De Stijl mocht toegezonden worden? Mijn rede is vermoedelijk niet zuiver genoeg om dit te snappen.
HUIB HOSTE.
Dit antwoord bevat geen enkel tegenargument in verband met onze beschuldiging van dubbelmondigheid en principieel verraad. Het wederlegt niet, waarom men in het eene blad (Stijl) het anti-barok, het gezuiverd-moderne kan aanhangen en in het andere het barok kan prijzen. Men kan niet in volle oprechtheid de toekomst zien in de moderne verwerking van het meest logisch horizontaal en verticaal (Hoste in Stijl 8) en tegelijkertijd in alle oprechtheid het tegenovergestelde daarvan: barokrestantjes in soepele gebogen lijnen door hun zuiver-beeldende werking prijzen (Hoste in de N. Amst). Men kan geen twee heeren dienen.
Barok of modern, maar s.v.p. geen modern-barok.
Het opnemen in De Stijl van den heer Hoste's artikel had plaats en was al overeengekomen vóór diens ontpopping in de N. Amst. Vóór deze metamorphose bestond er geen enkel argument (dus ook niet van godsdienstigen aard, aangezien wij de gevoelens des heeren Hoste op dat punt kenden en respecteerden) hem gastvrijheid in De Stijl te ontzeggen. Wij vragen niet wat iemand is, maar wat hij maakt en schrijft, is de functioneele, buiten-persoonlijke maatstaf die we aanleggen. Welnu: het artikel ‘De Roeping der Moderne Architectuur’ getuigt van dezelfde inzichten op architectonisch gebied als de artikelen der andere medewerkers op dat gebied. De heer H. zegt: ‘Wanneer ik in De Stijl over architectuur schrijf, dan wil dit niet zeggen, dat ik de gedachten over architectuur der andere medewerkers deel, late varen de gedachten over schilderkunst’. Wij vragen: Waarom neemt gij ze dan wel over? (Men vergelijke b.v. het artikel van J.J.P. Oud over Wright blz. 40 en blz. 87 met de slotconclusie betreffende de roeping der moderne architectuur, door Hoste, waar gesproken wordt over het door elkander schuiven en beweging verwekken der massa's enz.). Daar komt nota bene nog bij, dat deze gedachten in architectuur, secundair zijn, aangezien zij aan de moderne schilderkunst zijn ontleend. De heer Hoste vindt het niet noodig zooals hij ook in de Nieuwe Amsterdammer schreef zijn godsdienst op een presenteerblaadje voor zich uit te dragen...behalve in de Nieuwe Amst. van 29 Juni waar hij, na zijn ‘zonde’ in Stijl 8 en na lezing van ons manifest, een bord met zijn godsdienstige overtuiging voor zich uitdraagt!
Wanneer we kennis nemen van den laatsten critischen wandaad in de Kroniek van den heer Hoste, waarin hij in een artikel over impressionistisch werk van den schilder Gos, ‘soepele vormen van een vrouwenlijf en van den haarbos’ in verband brengt met ‘beeldend schema’ en ‘abstracte schilderkunst’, dan kan na zoo'n zinloos doorelkaar van begrippen nog alleen een ernstige waarschuwing tegen het onveiligmaken der openbare ‘kunstkritiek’ met ten halve begrepen begrippen op zijn plaats zijn.
REDACTIE.