De Stijl 1 1917-1920
(1968)– [tijdschrift] Stijl, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
De Stijl
| |
[pagina 170]
| |
ideeën, maar, ofschoon dus gedragen door dien tijd, staat haar inhoud geheel afzonderlijk. Was b.v. vóór de renaissance het godsdienstige de leidende idee, wat door en met de renaissance langzamerhand in de kunst verdwenen is, men kan tevens constateeren dat van af en met de renaissance het weten of de bewustwording van het individu zich meer en meer ontwikkeld heeft. Werden tijdens de renaissance enkele naar voren tredende persoonlijkheden zich bewust van de waarde van kennis voor het individu, de bewustwording van deze kennis kreeg beteekenis voor het algemeen doordat ze verspreid werd langs wetenschappelijken, philosofischen en technischen weg. Toen ontwikkelde bij enkelen zich de bewustwording, thans is het dus mogelijk voor meerderen. Deze ontwikkeling door het geheele maatschappelijke leven heengaande, ondergaan eveneens de moderne kunstenaars. Wij kunnen constateeren bij kubisme, futurisme enz., dat 't abstracte in de vormbeelding, n.l. het geometrische, een zeer groote beteekenis heeft, en bij het pointillisme speelt het zoeken naar exacte kleuroplossing een rol. Het geometrische in de vlakruimte construeeren is wetenschap, evenals natuurkunde en anatomie. Is voor een anatoom zijn kennis doel, dan blijft hij bij het zuiver wetenschappelijke, gebruikt hij haar als middel, dan ontstaat iets anders. Dit andere, dat dan op zich zelf gaat werken en door de verkregen kennis met meer gemak het spel zijner verbeelding beheerscht, wordt kunst. Evenzoo bij de praktisch-technische questies. Houdt men zich uitsluitend met deze bezig, zoo blijft het bij het directe gevolg van het weten zonder meer, en dat is het werk van ingenieurs. Gebruikt men het praktisch-technische als middel om nieuwe verhoudingen en daardoor vormruimten te scheppen, dan ontstaat kunst. Het gevaar is dus bij de moderne beelding, dat men bij de resultaten van de wetenschap zonder meer staan blijft, en deze niet gebruikt ten bate van het aesthetische. Maar bij een waar kunstenaar zijn zulke gevaren van tijdelijken aard en bij een niet waar artist is het maar beter van sociaal en aesthetisch standpunt bezien, dat het bij weten blijft. In alle opzichten is erger een quasi artistieke uiting, dan een door het weten ontstane en daarbij blijvende, want hier is ten minste een poging om naar waarheid en juistheid te zoeken. De strijd tusschen vorm en inhoud in een bepaalden tijd, bracht altijd uitwassen voort. B.v. religieus gevoel zonder het vermogen om dit in de beelding te objectiveeren ('t aesthetische) werd sentimentalisme. Anatomische en perspectivische kennis zonder aesthetischen inhoud geeft academisme, naturalisme zonder meer geeft de banale kleurprent enz. enz. Zoo kan men ook gevallen in de moderne beelding aantreffen (in 't bijzonder bij architectuur) waarin door de praktijk gestelde eischen domineeren boven beelding en omgekeerd, waar de verbeelding domineert boven het rationeele van de eischen van praktijk en constructie, Bij het probleem over de kleuren van Ostwald is een zelfde gevaar, maar men vergete niet van hoeveel belang voor het moderne schildervak het is, de kleuren tot exactheid te brengen, geleid door de resultaten der wetenschap (kultuur) in tegenstelling met de visueele waarneming (natuur). Waar bij de natuurwaarneming door ons persoonlijk zien en gevoelen als onmiddellijke reactie op de waarneming de apartheid van het individueele en van de | |
[pagina 171]
| |
natuurverschijnselen de voornaamste rol speelt, zoo kan het individueele hier behouden worden, mits het in evenwicht gebracht wordt met abstract-objectieve kleurwaarden, door de wetenschap vastgesteld. Ten slotte moet het individu het vermogen bezitten de juiste kleurverhouding te gebruiken, wat door het vermogen van ombeelden tot aesthetische waarden komt. Zooals op de notenbalken door de noten de toonwaarden vastgesteld zijn en ieder iets anders met die tonen produceert, zoo kunnen de objectief bepaalde kleuren de leiddraad voor de moderne schilders zijn, die ieder op zijn wijze gebruikt. De proeven en bewijzen van Ostwald kunnen veel invloed uitoefenen door hun helderheid en exactheid. De meeste wetenschappelijke boeken over kleuren zijn òf voor schilders onbegrijpelijk of te phantastischGa naar voetnoot1). Om dergelijke fouten te voorkomen stelt Ostwald de optisch gemeten kleuren met getallen vast en bewijst daardoor b.v. dat elke kleur ten opzichte van een andere een geheel andere samenklankGa naar voetnoot2) of een ander contrast vormt, dat wij vaag in onze verbeelding hadden. B.v. neutraal grijs is een kleur, als hij geen bonte kleurdeelen terugwerpt; grijs, dat evenveel licht opneemt als terugwerpt, is grijs en wit in een gelijke verhouding; zwart en wit worden beide objectief vastgesteld; een samenklank der bonte kleuren is juist als zijn deelen samen neutraal grijs vormen. Al deze feiten zijn eerst optisch vastgesteld en de kleuren daarna zoo juist mogelijk in verfstof vastgelegd. Dit alles is het werk van den scheikundige, wij schilders moeten de kleuren gebruiken die ons door onze intuïtie worden aangegeven, maar deze intuitie (subjectief) is (objectief) controleerbaar. Hadden wij tot nu toe de contrôle voor het objectieve der beelding door de ervaring van de natuur (primitief), zoo krijgt men nu de contrôle der kleuren door de wetenschap en ik denk als wij eenmaal geleerd hebben het evenwicht der kleuren op deze wijze te zien, zooals wij in de natuur de kleuren hebben leeren zien, zoo zullen wij anders kleur oplossen, n.l. abstracter. Niets is subjectiever dan de reactie op kleur, dit hangt van de aard van het individu af. Men kan in den 100 deeligen kleurcirkel zien, hoe, door dezen geometrisch te verdeelen, men telkens door menging grijs krijgt. Het hierbij gevoegde schema is maar ter illustratie op welke wijze Ostwald 2, 3 en 4 enz. klanken formuleert om als som neutraal grijs te vinden. ‘Der hundertteilige Farbenkreis (blz. 18). Durch jedes Paar von Gegenfarben wird der Farbenkreis in zwei Halbkreise geteilt. Jede Hälfte wird nun weiter nach dem Grundsatz geordnet, dasz irgendwelche zwei Farben zu gleichen Teilen gemischt, die Farbe bestimmen welche zwischen ihnen in der Mitte liegt. Aus dem so entstehende stehigen Kreise werden 100 Stufen gleichen Abstandes gewählt, welche die Nummern 00 bis 99 erhalten.’ 00 is het zuivere geel, n.l. dat geel dat noch blauw, noch rood in zich heeft. Men kan willekeurig van iedere kleur uitgaan om een 3, 4 of 6 klank te vormen, mits men geometrisch de andere kleuren vaststelt, d.w.z. telkens op gelijke afstanden van elkaar in | |
[pagina 172]
| |
den vorm van drie- vierhoek enz. Zoo kan men ook dissonanten vormen door van de samenklanken een of twee of meer weg te laten. Behalve de bonte kleurverhouding onderling, kan men een bonte kleur (b.v. blauw) met een on-bonte (b.v. wit) in geometrische (gelijke) verdeeling van blauw tot wit ontwikkelen. Evenzoo blauw met zwart of grijs. De eerste soort noemt Ostwald ‘hellklar’, de tweedeHONDERDDEELIGE KLEURENCIRKEL VAN W. OSTWALD
‘dunkelklar’, de derde ‘trübe’, deze drie behooren tot de categorie gebroken kleuren, in tegenstelling met de reine. ‘Reine Farben sind ideale Grenzfällen die man in Aufstrichen und Ausfärbungen ebenso wenig erreichen kann wie reines Weisz oder reines Schwarz’, blz. 14. Hiermede wordt geconstateerd, dat, van een absoluut objectieve physische kleurweergave van de deelen van het licht voorloopig geen sprake kan zijn, evenmin als van een absoluut punt, of absolute lijn. | |
[pagina 173]
| |
Wij hebben dus alleen te doen met relatieve resultaten, die tot geometrische orde worden gecategoriseerd om de onzuiverheden der kleuren vast te stellen. Zoo kan b.v. bij cadmium geel, menie, zinnoberrood, de zuiverheid tot 90/100 bereikt worden; daarentegen blauw, paars en groen, maar 60/100, wat wij zelf ook kunnen ondervinden bij olieverf of tempera (temperaverf heeft veel meer kleurzuiverheid, 1o. door zijn dof heid, waardoor 't beter licht absorbeert. 2o. door zijn klein percentage olie). Worden b.v. door menging rood of geel gebroken tot 60/100 zuiverheid, dan werken ze beter mee in 't vlak met blauw (d.w.z. springen als kleur niet uit). Zoo zijn er vele kleurproblemen waarbij Ostwald ons helpen kan. In een meer uitgebreid werk als de ‘Farbenatlas’ probeert Ostwald zijn theorieën in praktijk te brengen. Men zou dit kunnen noemen de normalisatie van alle kleuren. Hij heeft ± 2500 kleuren exact gemeten en vastgesteld in geometrische orde. Al die kleuren zijn voorzien van teekens. Het zou te ver voeren nog verder hierover te schrijven en daarom zullen wij ons bepalen tot een voorbeeld hoe Ostwald zijn theorie toepast: Stel 't geval, dat deze atlas in 't bezit van iederen huisschilder en van iederen kunstschilder is, om bij ons vak te blijven, want Ostwald zelf bedoelt den atlas over een veel wijder kring (fabrikant, modiste enz.) Maakt een kunstschilder een interieur-ontwerp, dan moet hij tegenwoordig met den huisschilder alles bespreken en de kleuren uitzoeken, mengen enz. om eindelijk de gewenschte tint te bereiken, dit alles met veel moeite en tijdverlies, terwijl nu als hij den atlas heeft, stuurt hij een opgave van de teekens aan den huisschilder, die op zijn atlas de kleuren terugvindt en daarnaar regelt. Dit lijkt ons een modern praktische werkwijze. Maar er is een gevaar aan verbonden; men zou het systeem kunnen gebruiken zonder meer en ieder zou dan denken, dat als hij een geometrische verhouding van uit den kleurkring samenstelt, hij dan een aesthetische harmonie krijgt. Dit is niet zoo. Want het getal en de maatverhouding van de vlakke kleurinvulling spelen een groote rol in de beelding en men kan niet objectief vaststellen, wanneer een maat juist is ten opzichte van een andere, dit hangt af van de rhytmische beelding op zichzelf in ieder kunstwerk. De moderne schilderkunst beeldt in evenwichtige verhouding van, kleur, lijn, vlak, ten opzichte der vlakruimte. Hoe evenwichtiger de beelding, hoe meer de rust door de beweging dezer beeldingsmiddelen heen, tot stand komt. Daar de moderne schilderkunst beeldt met geometrische vormen, zoo is 't logisch dat de kleuren in dezelfde geest samengaan om tot evenwicht tusschen vorm en kleur te geraken. Indertijd hebben architecten, zoowel in het buitenland als in Holland beweerd, dat niet alleen de architectuur naar geometrische wetten moet worden opgebouwd, maar ook de andere kunsten. De andere kunsten waren toen nog verre verwijderd van deze opvatting, nu zijn ze er door de nieuwe beelding veel nader bijgebracht. Dat eertijds dit streven geen weerklank vond, was verklaarbaar door 't sterk individualisme, en dat nu nog steeds reacties ontstaan is ook begrijpelijk, want zoo'n algemeene opvatting eischt onderdrukking der individueele grilligheden. Een algemeene theorie of opvatting te brengen heeft groote beteekenis: er ontstaat orde en alleen door orde kan een stijl groeien; deze orde moet door alle beeldende vakken heengaan, tot zij het evenwicht met alle vakken gevonden heeft. | |
[pagina 174]
| |
Deze wettelijk geometrische noodzakelijkheid moet een organisch verband vormen tusschen alle kunsten, zooals in de natuur volgens bepaalde wettelijke noodzakelijkheid alles ontstaat en vergaat. Wij moeten ons niet verbeelden, dat wij, enkelingen. de wetten kunnen voorschrijven. Zulk een samengroei der vakken kan alleen dan ontstaan, als wij onze aprioristische begrippen opzij schuiven, en ons richten op de onveranderlijke universeele wet der rust, zoowel innerlijk als uiterlijk. Dan zullen langs redelijken weg de verscheidenheden tot eenheid worden gebracht. Wij zullen voorloopig steeds reacties beleven, zoowel in als buiten ons, door den strijd met de individueele apartheid, maar deze reacties zullen hoe langer hoe minder worden tot wij de rust gevonden hebben. De rust die eerst groeien moet in de individuen, vóór ze tot algemeenheid komen kan. De rust die gedragen moet worden door 't leven en niet in de afgeslotenheid bereikt kan worden; de rust die actief in het leven moet staan. Zoo pas ontstaat het juister evenwicht tusschen beweging en rust. Dit evenwicht kunnen wij, kunstenaars, voor de maatschappij voorbereiden; in het maatschappelijk leven zijn nog alles behalve rust en orde, door den physieken strijd der volken. Zoodra de physieke strijd ophoudt, ontstaat de behoefte het psychische te doen gelden en op beider gebied evenwicht en rust te brengen, maar deze moeten op reëelen basis staan en niet door vage, idealistische begrippen geleid worden. Het kleurprobleem van Ostwald lijkt mij zulk een reëel deel van het geheel. Wij hebben gezien bij de aesthetische beschouwingen dat trots alle individueele verscheidenheden de moderne beelding au fond gedragen wordt door de wet der geometrie. Dat deze bij het eene individu verder ontwikkeld is dan bij het andere, is van objectief standpunt bezien, niet belangrijk; en alle andere opmerkingen van subjectieven aard hebben geen waarde. Wij moeten eerst goed realiseeren waarom en waarheen het gaat in de nieuwe beelding en hoe meer wij onze ontwikkeling richten op een redelijk wettelijke orde, hoe sterker de samenhang aller kunsten zijn zal. Zoo'n wettelijke orde in de kleuren kan niet anders dan goed zijn voor onze monumentale kunstontwikkeling. Het is jammer dat dit kleine boekje (46 bl. met 200 kleuren) te kostbaar is, om voor velen bereikbaar te zijn, maar dit komt, doordat alle kleuren met de hand geschilderd en opgeplakt zijn, daar de machinale druk nog niet zoo exact de kleuren weer kan geven! |
|