niet schijnt te bestaan. De zalen, die het heiligdom voorafgingen, waren ten anderen voor de geloovigen niet toegankelijk.
De Egyptenaren zijn daarentegen meesters geweest in het scheppen van open ruimten, te weten de tempelvoorhoven afgezet door twee reusachtige pylonen en omringd door op zuilen rustende gaanderijen; daarin ligt reeds besloten hetgeen men later in stedenbouw zal zoeken te verwezenlijken.
De Grieksche architectuur lost zich evenmin in ruimteschepping op. Komt het doordat de toegang ter cella tot slechts enkelen beperkt is? Het massagevoel komt hier echter veel meer tot uiting dan bij de Egyptenaren: de plattegrond is zeer beknopt; wij staan niet meer voor een poortgebouw door een voorhof aan den eigenlijken tempel verbonden, maar voor een cella (naos) met een voorportaal (pronaos). De wanden der cella zijn heelemaal gesloten gehouden, terwijl de pronaos, van waar de priester zich tot de geloovigen wendt, op zuilen rust. Het te sterke contrast tusschen open voorzijde en gesloten zijwand heeft vermoedelijk geleid tot het zoeken van een meer zuivere oplossing. Wij zien eerst hoe het voorportaal aan de achterzijde herhaald wordt; vervolgens komt een enkele of een dubbele rij zuilen de cella geheel omringen, waardoor eenheid tot stand komt, al heeft misschien het zuivere massagevoel daaronder te lijden; het open zuilensysteem strookt toch moeilijk met de zoo dicht gesloten wanden, en het fronton schijnt altijd zwaar te drukken op het open pronaos.
Wil men die zuilenomgeving doen doorgaan als het zoeken van een overgang tusschen het ijle van het ruim en het dichte van het gebouw, dan zou men daardoor vastellen dat de Grieken niet heelemaal zuiver stonden tegenover het massa-vraagstuk, aangezien zij niet de massa zelf maar het bijkomstige zochten op te lossen.
Voor de middeleeuwsche bouwmeesters daarentegen ging het in de eerste plaats om het scheppen van ruimten, en wel van onbrandbare ruimten. De kerken - welke hier nogmaals de typeerende gebouwen zijn - worden opgetrokken volgens een vooropgezet beeldend schema (ik bedoel daarmede een schema dat niet noodzakelijk uit de nutsvraag voortkomt), te weten den kruisvorm. Op dit schema beproeven zij alle mogelijkheden om hun ruimte met een minimum van bouwstoffen onbrandbaar te maken en tevens behoorlijk te verlichten.
En wanneer zij dit met het gothische gewelf gevonden hebben, dan worden hun ruimten steeds ruimer en hooger; dan voeren zij er hun geliefkoosd verticale lijnenspel in door. Het uitwendige, de massa der ruimte moet het echter ontgelden: de gewelfdruk welke de bouwmeesters zoo goed wisten op enkele punten over te brengen, moet tegengewerkt, opgevangen worden: de luchtbogen zijn anders niet dan stutten, die, hoe mooi ook van vinding, hoe prachtig van vormgeving, toch de massa in sterke mate verbrokkelen. Dit moet de bouwmeesters zeer gegriefd hebben, want aan de gevels met torens, welke zij voor hun kathedralen opbouwden, komt de massa wel degelijk tot haar recht; zij waren echter geen mannen om het inwendige aan het uitwendige op te offeren.
Renaissance en barok herstelden den wand in eere; tot het verwerken dier wanden in weloverwogen en afwisselende massa's kwamen zij echter niet; de barokinterieurs daarentegen vertoonden groote eenheid alsmede een tot dusver onbekende soepelheid: het bedenkelijke er tegen is, dat zij zich meer sculpturaal dan architectonisch voordoen.