De Stijl 1 1917-1920
(1968)– [tijdschrift] Stijl, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
De Stijl
| |
[pagina 114]
| |
Het is duidelijk dat het beeldende tegendeel van het natuurlijk concrete niet de uiterste gedachte-abstractie (zie art. III blz. 29), dat het beeldende tegendeel van het meest uiterlijke ook niet het meest innerlijke kan zijn. Het verschijnt in de natuur door middel van het natuurlijke (het meest uiterlijke) als verhouding van stand, afmeting en waarde van dat uiterlijke (zie inleid. blz. 4) - als beelding van verhouding, die op-zich-zelf niets is en tòch als de beeldende kern aan alle dingen verschijnt. Deze verhouding, in de natuur onbepaald, en tòch uit haren aard exact, abstract, wordt, overeenkomstig dien aard, slechts zuiver gebeeld door een exact, abstract beeldings middel. Eerst dàn komt de wederkeerige werking der tegendeelen innerlijkheid en uiterlijkheid in evenwicht tot beelding. De meest uiterlijke verschijning der dingen, het natuurlijke, sluiert de zuivere, de directe veruiterlijking van het innerlijke (universeele), dus de exacte verhouding. 4). Deze komt slechts tot klare beelding door een uiterlijkheid, die wel niet het uiterste tegendeel van het natuurlijke is, maar die toch zoo vrij van (individueele) begrenzing is, dat zij de directe veruiterlijking van het meest innerlijke zoowel als het wezen van het meest uiterlijke zuiver beelden kan. Exacte verhouding komt slechts tot beelding door de abstractie van den natuurlijken vorm en kleur - in de tot bepaaldheid gestelde kleur (zie art. III en IV). Dit universeel beeldingsmiddel lost, in de beelding, het natuurlijke op: het natuurlijke kristalliseert zich tot exacte verhouding, en, omgekeerd, is deze als gekristalliseerde innerlijkheid te beschouwen. Zoo heft zoowel het meest uiterlijke als het meest innerlijke zich in de exacte verhoudingsbeelding op, en komen de tegendeelen uiterlijkheid en innerlijkheid in éen uiterlijkheid beeldend tot eenheid. Zièn we deze eenheid, zoo is ons de eenheid der Abstract Reëele beelding met het zichtbare duidelijk en klaar; dan zien we die beelding niet als een doelloos neerzetten van kleurvlakken en lijnen, maar als een evenwichtige beelding van mensch en natuur, van innerlijkheid en uiterlijkheid in de diepste en schoonste, in de eeuwige beteekenis van deze. De oude wijsheid beeldde de oerverhouding van innerlijkheid en uiterlijkheid door het kruis. Dit, noch eenig ander symbool, kan echter het beeldingsmiddel der Abstract Reëele Schilderkunst zijn: een symbool toch is weder een begrenzing, eenerzijds, en anderzijds te volstrekt. In den gang van Natuurlijke tot Abstract Reëele Schilderkunst heeft de kunst de leer der tegendeeligheid gerealiseerd. De geheele Natuurlijke Schilderkunst heeft gediend om door beelding van het natuurlijke tot beelding van het abstracte, en daardoor tot evenwichtige beelding van het uiterste éene en het uiterste ándere (zie inleid. blz.Ga naar eind4). te komen.Ga naar eind5). In evolutie, in tijd, zien we in de schilderkunst aanvankelijk het beeldingsmiddel niet in overeenstemming met de leer de tegendeeligheid, want het (meest) uiterlijke wordt door het (meest) uiterlijke gebeeld; daarna zien we een gradueele destructie van het natuurlijke in de beelding ontstaan en ten slotte het (universeel) beeldingsmiddel volkomen overeenkomstig die leer. | |
[pagina 115]
| |
De waarheid in de leer der tegendeelen vervat, openbaart zich in ruimte en tijd: in tijd groeit het innerlijke (in den mensch) door het uiterlijke [in en buiten (de ruimte) den mensch]: in tijd groeit het meest uiterlijke ruimtebegrip tot een meer innerlijk: in tijd wordt het tegendeel door het tegendeel gekend.Ga naar eind6). Zien we dus de noodwendigheid der Natuurlijke Schilderkunst (als voorbereiding voor de Abstract Reëele) zoo kunnen we haar niet van dwaling beschuldigen - géen kunst, géen waar kunstenaar, heeft ooit gedwaald: het universeele (de oorsprong aller kunst) dwaalt niet. Het universeele is vrij van tijd: het openbaart zich (objectief gezien) overeenkomstig de leer der tegendeeligheid. En thàns bereikt de Schilderkunst wat steeds haar wezen was, maar wat niet tot klare veruiterlijking kwam: de een heid der wederkeerige werking der tegendeelen beeldend te realiseeren. Zoo min als de abstracte beelding der Abstract Reëele Schilderkunst abstract is in de algemeene (wetenschappelijke, verstandelijke?) beteekenis van het woord, zoo min is in die beteekenis, de verhoudings-beelding in Abstract Reëele Schilderkunst het tegendeel van de natuurlijke beelding. Want ook de exacte verhoudingsbeelding is een uiterlijkheid en dus als zoodanig nog deel van het uiterlijke. Zij is - als het minstuiterlijke - het tegenovergestelde of de tegenheid van het meest uiterlijke (de natuurlijke verschijning). Zien we echter de exacte verhoudingsbeelding als directe representatie van het innerlijke (universeele), zoo wordt zij (veruiterlijkt) deel van het innerlijke, en is als zoodanig beeldend tegendeel van het natuurlijke. Om de Nieuwe beelding te verstaan, is het noodig de exacte verhoudingsbeelding als (veruiterlijkt) tegendeel van de natuurlijke beelding te beschouwen. En dit is mogelijk, omdat het innerlijke, dat niet verschijnt in de beelding, een gestalte aanneemt. (Zoo is ook de straal, die innerlijk is en dus eigenlijk niet verschijnt, in beelding de vertikale lijn). Uitgaande van het zichtbare, wordt, in de nieuwe beelding, de ruimte gebeeld niet door natuurlijke plastiek maar door de (abstracte) plastiek van het vlakke; beweging door beweging en tegenbeweging in-eenenGa naar eind7).; de natuurlijke kleur door de vlakke, de tot bepaaldheid gestelde kleur en de grillig gebogen lijn door de rechte lijn. Zoo komt het betrekkelijke door het bepaalde (d.i. de directe veruiterlijking van het volstrekte) tot beelding. Uitgaande van het niet-zichtbare, van het innerlijke, beeldt uitbreiding zich door een (nieuwe) ruimtebeelding; beeldt rust zich door evenwichtige beweging, beeldt licht zich door vlakke, pure kleur. Zoo verschijnt in de nieuwe beelding weder het volstrekte door het betrekkelijke (van de compositie en universeel beeldingsmiddel). Kwam, in alle tijden, de leer der tegendeeligheid tot uitdrukking, de huidige, gecultiveerde, de werkelijk moderne mensch (zie inleid. blz. 2) kenmerkt zich doordat hij zich bewust wordt van de waarheid van die leer: doordat hij die leer zelf tracht te realiseeren. Door het uiterlijke zuiver te zien leert de kunstenaar van heden het innerlijke zuiver te beelden. Door het uiterlijke als het universeele te zien, leert hij het te beelden met de minst mogelijke eigen (individueele) verduistering. | |
[pagina 116]
| |
Zoo leert hij zien dat het schijnbaar niet-schoone juist schoon, dat het uiterlijk schoone niet de hoogste schoonheid is.Ga naar eind8). Hij leert dit zien na cultuur van het natuurlijke. Het is het kenmerkende van den ongecultiveerden, van den aan het individueele gehechten mensch, het hoogste schoone en goedeGa naar eind9). in dàtgene te zoeken, wat hem schoon en goed toeschijnt. Het ontstaat door onevenwichtigheid tusschen innerlijkheid en uiterlijkheid, tusschen geest en natuur. En het is deze onevenwichtigheid, welke de hinderpaal tot het recht verstaan der Nieuwe Beelding is: zoolang het bewustzijn van den tijd geen evenwicht kent der tegendeelen uiterlijkheid en innerlijkheid, is geen evenwichtige verhoudingsbeelding als stijl bestaanbaar. Om de Nieuwe Beelding volkomen te waardeeren, is het noodig iets van het wezen en de wisselwerking van het uiterlijke en innerlijke (in ons en buiten ons) te begrijpenGa naar eind10)., want dàn eerst kunnen we inzien dat uiterlijkheid en innerlijkheid als eenheid van gelijkwaardige tweeheid beeldend kan verschijnen. |
|