De Stijl 1 1917-1920
(1968)– [tijdschrift] Stijl, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
zoowel kunstenaars als leeken, die niet direct met de moderne beweging in aanraking komen, de nieuwe kunst niet begrijpen en ze daarom belachelijk vinden. Dit zal hieruit te verklaren zijn: dat men zich niet kan of wil inspannen om een andere geesteshouding aan te nemen dan die waaraan men gewend is. De practisch-aesthetische studies e.a. werken van H.P. Bremmer geven genoeg aanleiding zich in alle soort kunstwerken te verdiepen, maar hoe weinigen doen dit? Waar het Bremmers doel is de kunstwerken van alle soorten en tijden te leeren kennen en begrijpen, is het ons voornemen uitsluitend werken van onzen tijd te behandelen. Dit is zeer noodzakelijk, niet slechts van aesthetisch, maar tevens van sociaal standpunt, aangezien de kunstenaar van onzen tijd geheel anders tegenover het maatschappelijke leven staat, dan de kunstenaar van vóór onzen tijd. Bijna alle vakken hebben hunne plaats in de maatschappij veroverd, waarom moet de beeldende kunst apart blijven staan? Men zegt, dat de kunst meestal haar tijd vooruit is, doch, wanneer wij de kunst in het algemeen in haar maatschappelijk verband bestudeeren, dan blijkt het, dat elke kunstuiting van haar tijd is. Hierop kom ik nog in een volgend artikel uitvoeriger terug. Dikwijls wordt de vraag gesteld, waar de moderne beeldende kunst eigenlijk heen wil. De moderne beeldende kunst met haar uiterlijke verscheidenheid heeft in wezen een innerlijke overeenkomst, d.i.: het algemeen geestelijke in tegenstelling met het individueel geestelijke van vóór onzen tijd. Het is niet toevallig dat men in alle landen ditzelfde streven constateeren kan. Wel komt het bij het eene individu sterker dan bij het andere te voorschijn, doch dit zijn verschillen van persoonlijken aard. Voor ons is het slechts van belang, te weten, waarom het gaat. Wij moeten waken voor het onechte, en ook daarom vooral is het noodig door woorden en beelden het essentieële der nieuwe beweging bewust in ons op te nemen. Naarmate de geest op deze manier vatbaar gemaakt wordt voor de nieuwe strooming, ontwikkelt en wijzigt zich langzamerhand het onderscheidingsvermogen. De volgende vergelijkingen dienen om tot het inzicht te komen, dat een modern beeldhouwwerk als dit, ernstig werk is. Om de bezwaren te weerleggen, die telkens tegen deze uitingen inkomen n.l. dat het uit onvermogen is, dat men z.g. wanstaltige vormen gebruikt, en niet z.g. schoone (lees dag- week- e.a. bladen over Archipenko), heb ik een officiëel vertegenwoordiger der schoone vormen, Prof. Schott, genomen. Zulke vertegenwoordigers heeft ieder land in overvloed. Beschouwen wij nevensgaande beide werken dan zou men kunnen zeggen, dat afbeelding 2. ook een uiting van onzen tijd is. Dat is het ook, maar geen aethetische. Zulk werk prikkelt uiterlijk, niet ongelijk aan goedkoope romans. Het werkt op den beschouwer door associaties in direct verband met de natuur zonder meer, in tegenstelling met het werk er naast (afb. l.), waar de natuur geestelijk verwerkt is. Voor zoover hier nog aan natuurvormen is vastgehouden, is dit van ondergeschikt belang, daar de hoofdzaak bij dit werk wel aesthetisch is. Het beeldend vermogen, waarom het in dit werk gaat, d.w.z. de manier waarop het plastische positief zóó en niet anders gegeven wordt, is in dit werk overheerschend. Dit is ombeelden van de realiteit in tegenstelling met het afbeelden bij Afb. 2. Voor de moderne kunst is het geestelijk aethetisch proces: beelden, d.w.z. van de realiteit uit met aesthetische middelen: lijn, vorm, kleur, ruimte, tot een verwerkt nieuw | |
[pagina 32]
| |
beeld, tot een zelfstandig aesthetisch object komen. De term beelden is reeds algemeen en kan ook als hulpmiddel dienen voor détails. Vincent v. Gogh e.a. hebben voor de nieuwe opvatting in de kunst den weg geopend. In zijn ernstige, bewuste brieven (Franschen tijd) vertelt hij hoe hetgeen hij visueel waarneemt, door hem omgebeeld wordt tot een aesthetisch-geestelijke aanschouwing zoo b.v. over zijn slaapkamer: ‘C'est cette fois-ci ma chambre à coucher tout simplement, seulement la couleur doit ici faire la chose et en donnant par sa simplification un Stijle plus grand aux choses, être suggestive ici du repos ou du sommeil en général. Enfin la vue de tableau doit reposer la téte on plutôt l'imagination. Les murs sont d'un violet pâle. Le sol est à carreaux rouges. Le bois du lit et les chaises sont jaune beurre frais, le drap et les oreillers citron vert trés-clair. La couverture rouge écarlate. La fenêtre verte. La table à toilette oranjée, la cuvette bleue. Les portes lilas. Et c'est tout-rien dans cette chambre à volets clos. La carrure des meubles doit maintenant encore exprimer le repos inébranlable. Les portraits sur le mur et un miroi et un essuiemains et quelques vêtements. Le cadrecomme il n'y a pas de blanc dans le tableau, sera blanc. Cela pour prendre ma revanche du repos forcé que j'ai été obligé de prendre. J'y travaillerai encore tout la journée demain, mais tu vois comme la conception est simple. Les ombres et ombres portées sont suprimèes, c'est coloré à teintes plates et franches comme les crepons. Cela va contraster avec par exemple la diligence de tarascon et le café de nuit’. (Vincent v. Gogh. Brieven aan zijn broeder deel III uitgegeven en toegelicht door zijn schoonzuster J.v. Gogh-Bonger). Het aesthetische element (de drang om te beelden) komt bij Archipenko nog meer op den voorgrond. Bij Vincent werkten verschillende elementen (literaire, humanitaire enz.) nog afleidend. Beschouwen wij. nu afb. 1 wat nauwkeuriger en een vorm volgend b.v. vanaf 1 naar 2, dan is er een spanning die in twee hoofdbewegingen, met tusschen-bewegingen, een gedecideerde actie uitdrukt. Deze actie wordt overgenomen, met een tusschenruimte, die beeldend meewerkt, naar 3. en gaat met tusschenbewegingen naar 4. Zulk een dwingende actie vindt men op afb. 2 nergens. Zie b.v. de figuur rechts, zij is slap, toont nergens spanning; in denzelfden geest zijn de andere vormen, men vindt nergens een steunpunt. De open ruimten zijn gaten, zij doen zwak aan en de menschen behoeven zich bij het aanschouwen van dergelijk werk niet in te spannen. Het is als een straatdeuntje in tegenstelling met een streng muzikaal werk. Kunst is nu eenmaal geen uitspannings of genotmiddel, maar vraagt inspanning en ernst om begrepen te worden. Academische knapheid vindt men bij Prof. Schott meer dan bij Archipenko, maar deze zou dit werk niet hebben kunnen maken, wanneer hij de natuurvormen niet volkomen beheerschte. Wanneer men bovengenoemde groote omlijning goed in zich heeft opgenomen, zoo dwingt zij tot medeleven, eerst naar boven, dan naar beneden; dit is rhythme. Dit rhythme herhaalt zich telkens in andere vormen en andere ruimten, want de ruimten, die door de vormen omschreven worden, werken als beeldend element mede. Neem b.v. de grootste tegenover de kleinere rechts, dan hebben deze beide dezelfde rhythmische werking van beneden naar boven en omgekeerd. Evenzoo doen de twee hoekige vormen, op en neer, 4 op 5 en 6 op 7. De eene neemt van de andere de beweging over en sluit zich aan bij de ruimte. De linker schuine vorm 8 op 9 drukt een actieve beweging uit, die ingaat tegen de | |
[pagina 33]
| |
BIJLAGE IV VAN ‘DE STIJL’, EERSTE JAARGANG, No. 2, AFB. 2, ‘BRUNNEN’ PROF. SCHOTT.
| |
[pagina 34]
| |
BIJLAGE III VAN ‘DE STIJL’, EERSTE JAARGANG, No. 2, AFB. 1, ‘DE DANS’, ALEXANDRE ARCHIPENKO.
| |
[pagina 35]
| |
beweging van 11 op 10. Let op het rustpunt X tusschen de twee bewegingen in en het verband tusschen de beide acties 8 op 9 en 1 op 0, die door de beide lichamen heengeen en ze zoo verbinden. Dergelijke rhytmische bewegingen kan men in afb. 2 nergens vinden. De vormen zijn bewegelijk door overlading van details. De bewegelijkheid, veroorzaakt door naar de natuur nagebootste lichaamsbewegingen, in tegenstelling met de aesthetische beweging,
Analytisch schema van ‘DE DANS’ door Archipenko.
het rhythme, in afb. 1, bewijst de geestelijke armoede van dit werk. Geen enkele vorm houdt verband met een andere, m.a.w. het beeldend element is niet te vinden, Ja, hoor ik sommigen zeggen, Prof. Schott wilde iets anders dan Archipenko. Neen, beiden wilden hetzelfde n.l. het dansen uitbeelden. Het verschil bestaat in de waarneming; deze voert bij Prof. Schott tot een nabootsing van de natuur, die geen innerlijke waarde heeft, bij Archipenko tot een geestelijk proces, dat een aesthetische ombeelding tengevolge heeft. Men moet eens probeeren lang en aandachtig deze werken te beschouwen. Afbeelding 2 wordt dan steeds vervelender en leeger, in afbeelding 1 vindt men steeds meer, wat aandacht vraagt, zoo men zich ten minste voor het werk openstelt. Stelt men zich ten slotte voor in welk gebouw deze werken zullen passen, dan kan men afb. 1 met elk modern, monumentaal gebouw, dat sterk en sober gebeeld is, in verband brengen. Daarentegen past afb. 2 slechts in een gebouw met torentjes, erkertjes en verdere versiering, waar alles mooi lijkt, maar het begrip kunst ontbreekt. |
|