heeft aan een portie dunne flensjes, een litterair dinsigheidje zonder substantie, maar ook zonder pretentie, dan is iemand als Van Vriesland toch altijd nog zeer verkieslijk boven de een of andere tranen opvorderende juffer, hetzij met, hetzij zonder baard.
Want Van Vriesland heeft een bepaalde levenshouding, niet een zeer positieve, maar een soort ruststand, welke zij aannemen, die veel van het leven (in den ruimsten zin) genoten, die veel in zich opnamen, veel weten, veel bekeken en ondergingen en die van dat al op den duur een weinig vermoeid zijn geraakt. Hij is ook zoo in zijn verzen dikwijls, verstandelijk zegt men, ja, maar toch ook op een bepaalde manier gevoelig, al is het niet voor de meer eenvoudige en natuurlijke dingen des levens. Hij is het weer in deze kleine verhalen. Telkens duikt hij er in op met zijn geest, zijn scherpte, zijn soms bijna door slaap te zeer befloersde levendigheid, inderdaad de bijziende, waarvan hij in ‘Incident en Verificatie’, het derde verhaal, spreekt, maar toch ook geestig en nadrukkelijk, zooals in het tweede, ‘De uitgestelde Opheldering’.
Zullen wij nu achtereenvolgens die vier verhaaltjes bespreken gaan? Zeggen, dat ‘De Ring met de Aquamarijn’ hem teekent als de libertijn, die ook weleens ‘goed wil’, de ‘Opheldering’ als de gastronoom, die een enkele maal: ‘dank u, niet meer’ zegt, zelfs voor een menu, als hij op pag. 21-22 afdrukt en dat ondergeteekende heeft doen watertanden? Zeggen, dat hij ook waarlijk heldhaftig worden kan, zooals in ‘Incident’, wanneer het er om gaat, althans in de droom, een vriend, op wien hij overigens een tikje jaloersch is, recht te doen wedervaren?
Neen, ik zeg liever: lezer, lees het maar zelf.
Deze drie verhaaltjes zijn in elk geval de beste, omdat wij er Victor van Vriesland persoonlijk in zien, in al deze verschijningsvormen, van den dag nacht makend en omgekeerd, een beetje moe van het levensfeest, maar met een duidelijke voorsprong aan levenservaring op velen, die voorzichtiger meewalsten.
Tenslotte is ‘Drie maal acht uur’ daarom al niet zoo pakkend, omdat wij den ietwat bleeken, gebrilden en onontbeerlijken vriend ditmaal niet te zien krijgen; omdat het gaat over een jong, kordaat, gezond meisje en een naren schandknaap, een oude tante en een inhaligen zenuwarts en omdat de doeningen dezer lieden ons uiteindelijk niet zooveel doen; omdat Van Vriesland nu eenmaal geen dramaturg is maar een epicurist en omdat wij alleen tevreden spinnen, als wij zien, dat de baas binnenkomt.
C.J. Kelk