omkeeren om een menschelijke waarheid te bereiken. B.v. ‘Ik heb de liefde niet of niet genoeg, ik heb die genade bij mijn geboorte nu eenmaal niet meegekregen, maar uit eerbied voor de liefde doe ik werken van barmhartigheid, onthoud me van daden van liefdeloosheid en wreedheid.’ - Men zou zoo zeggen: zeer zeker een belangrijke prestatie. Maar neen, de geestdrijver die Paulus is, krult zijn lippen van verachting en verdoemt me. Ik tracht zoo goed mogelijk te spreken van dingen die ik schoon vind (‘de taal der tongen’) en die ik wellicht mis doch innig wensch, - maar in Paulus' oogen glinstert het dreigend en hij grauwt me toe: het baat niet. Deze sombere dreigtoon! die zich niet ertoe bepaalt zich te verzetten tegen het positieve kwaad, en de positieve booze wil, maar die ook de goede wil in zijn vervloeking betrekt. Waarom? In naam waarvan wordt de goede wil verdoemd, het eenige wat de mensch ten slotte heeft en waarin hij een weinig vrij is? Ten slotte in naam van Paulus' eigen twijfelingen aan de kracht van zijn eigen liefde. Dat is het sombere geheim van deze Corinthiersbrief. Zijn zelfkwelling, kwelling niet genoeg liefde te hebben en te kunnen geven, heeft Paulus als een verlammende eisch over de menschheid neergelegd. Paulus sprak hier tot zich zelf, schrijft tot zichzelf, zich van pijn innerlijk krommend. Feitelijk moet men hem zoo lezen: soms hoor ik mij gelijk de engelen spreken, maar ik vervloekte, ben gelijk een luidende schel, want ik heb de liefde niet of niet genoeg. En zoo ze mij straks wellicht terwille van het geloof verbranden zullen - het zal misschien vergeefs zijn, want ik zal het misschien sidderend van haat ondergaan.
Hoe heeft Paulus daarmede het werk van zijn zachte klare meester Christus plotseling verduisterd. Van hem af aan begint de groote verwikkeling, en wordt de blijde boodschap een gewetensdrama, met ontveinzing, gewrongenheid en gespletenheid. Paulus' geestelijk nageslacht is duidelijk geteekend: het was de inquisitie, het was Calvijn, het was de Russische pope die Gogol de waanzin in dreef, het was Dostojevsky, eenerzijds de begrijpende, de menschenscheppende, anderzijds de zich zelfkwellende, de verkrampte, uit welke krampen de volslagen irreëele figuur van Stafrogin ontstond, geladen van zijn eigen schrik en zelfaanklacht, -