De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1118]
| |
Spanje is er nog!
| |
[pagina 1119]
| |
is één volk - in het huidige Europa - dat het wel heeft gedurfd, en nog steeds durft, nu na volle twee jaar van afgrijselijke moord en verwoesting. Het is hetzelfde volk, dat het Rijk van den grootsten condottiere der moderne geschiedenis in een oorlog van 5 jaar ondermijnde en ten val bracht, het Spaansche. Het is waar: toen stond het niet alleen. Engeland, dat de wereldzee beheerschte, weldra een geweldige vastelandsche coalitie, waren aan zijn kant. Nu staat het alleen en verdedigt zich twee jaar tegen twee groote mogendheden. Het is in deze dagen, nu het jongste verraad der Westersche ‘democratieën’ nog versch en niet bekoeld, noch zelfs compleet voltrokken is, van belang de balans van die heroïsche worsteling, het schoonste, wat onze tijd te aanschouwen heeft gegeven, nog eens op te maken, nu Europa door de wijze van oplossing der Boheemsche zaken, aan het begin staat van een nieuwe periode van nog sneller verval. De Fransche diplomaat, die sedert een kleine 2 jaar de ondergrond van de internationale politiek zoo scherp belicht,Ga naar voetnoot1) heeft ons dit door zijn in Juli verschenen résumé: ‘Na 2 jaar Spaansche burgeroorlog’, gemakkelijk gemaakt. Wij zijn zoo vrij aan de hand van de door hem bijeengebrachte gegevens de hoofdzaken van deze worsteling en haar Europeesche beteekenis nog eens de revue te laten passeeren. Wij doen goed daarbij met hem nog eens terug te gaan tot het begin d.w.z. vóór de verkiezingen van Februari 36, die de directe aanleiding werden tot den coup d'état der generaals. Waarom? Omdat het nu reeds lang documentair vaststaat, dat deze staatgreep vòòr deze verkiezingen was voorbereid, in het vooruitzicht op een waarschijnlijk échec der rechtsche partijen. Het ging hierbij per slot van rekening om een laatste poging der reactionaire elementen, die zich niet konden neerleggen bij het definnitieve verlies van hun bevoorrechte posities ten gevolge van de komst der Republiek in 1931. Wie mocht vergeten zijn, hoe deze werd geboren en waarom de laatste Spaansche koning in April van 1931 de vlucht nam, herleze bv. het relaas van de aan de gemeenteraadsverkiezing van April '31 voorafgaande situatie in een prachtigen in de Penguin-editie verschenen roman van | |
[pagina 1120]
| |
den Engelschen schrijver Ralph Bates: ‘Lean men’, die speelt in Barcelona en de arbeidersbeweging daar uitmuntend schetst. De verdedigers van het oude, feodale Spanje waren in 1936, na gedurende de eerste jaren dat de Republiek bestond, een verwoeden weerstand te hebben geboden tegen de doorvoering der uiterst gematigde pogingen ter hervorming van de eerste republikeinsche regeeringen, en nadat zij in 1933, toen zij door het vrouwenkiesrecht er weer in geslaagd waren de meerderheid te krijgen, al deze kleine hervorminkjes hadden te niet gedaan, vast besloten, geweld te gebruiken om de macht te behouden, die hun dreigde te ontglippen. Zooals de Franco-aanhanger Perez Madrigal het na de rebellie der generaals schreef in ‘Augurios, Estallido y Episodios de la guerra Civil’: de nationale Juli-opstand zou hebben plaats gehad, zelfs indien de moord op Calvo Sotelo niet was geschied. (Men weet, dat volgens de Frankistische these de moord op dezen monarchistenchef de rebellie zou hebben ontketend.) ‘Reeds sedert maanden waren de generaals bezig aan het organiseeren van de remedie’. Ja, drie dagen vòòr den stemdag, 16 Februari '36, was de regeering genoodzaakt den generaal Fanjul af te zetten. Zij verklaarde in een officieel communiqué bij deze gelegenheid, dat zij op de hoogte was van een militair complot om eventueel den uitslag der verkiezingen te annuleeren. En de regeering die dit deed, was zelf de regeering der reactionnaire meerderheid. Ook later is overtuigend uit de verklaringen van generaals gebleken, hoe lang en grondig de Juli-opstand was voorbereid (bv. door den generaal Cabanellas in het Frankistische orgaan: El Norte de Castilla van 27 November 1936). De verkiezingen van 16 Februari '36 brachten inderdaad, wat de generaals vreesden: een linksche meerderheid. En dat de uitspraak van de stembus duidelijk was, werd door niemand minder dan den chef der monarchististen, den later vermoorden Calvo Sotelo toegegeven. In een artikel in het blad ‘Pueblo Vasco’ van San Sebastian (11 Maart '36) trok hij de conclusies uit dezen uitslag en zei: niemand kan dit evidente feit ontkennen, dat de dag van 16 Februari een hecatombe is geweest voor de rechterzijde. Hij verweet verder in dit artikel de rechtsche partijen, dat zij te veel met ‘verkiezingsmystiek’ gedrenkt waren geweest, | |
[pagina 1121]
| |
en hij verzekerde een en andermaal, dat Spanje niet in de stembus haar gezondheid zou terugwinnen. Een verklaring, die des te veelzeggender was, daar hij erkende, dat de verkiezingen een uiterst ‘correcte’ kamer hadden opgeleverd, al was deze dan ook links. Des te erger daar zij zoo correct was. In overeenstemming daarmee was de regeering, die uit de overwinning van de linkerzijde, het Frente popular, te voorschijn kwam. Zij was zoo gematigd mogelijk, bestond uit 9 ministers van de Republikeinsche linkerzijde, 3 van de Republikeinsche Unie, en één technisch minister (de portefeuille van Oorlog). In dit ‘Volksfront’-ministerie zat dus niet één socialist zelfs, hoe gematigd deze in Spanje reeds toen ook mochten zijn (een der bekendste socialistische leiders, de oude Largo Caballero, had zelfs deel uitgemaakt van het ministerie van den dictator Primo de Rivera). De linksche meerderheid van 277 afgevaardigden (op een totaal van 473) telde trouwens slechts 89 socialisten en 16 communisten. Deze 16 communisten (percentsgewijze ongeveer evenveel als onze kamer telt), vormden het ‘bolsjewistische gevaar’, dat, in de 2 jaar na de generaalsrebellie, binnen en buiten Spanje - niet het minst in de rechtsche Nederlandsche pers - moest dienen om den opstand te rechtvaardigen. Maar deze opstand van het aan de stembus - ondanks het reactionnaire vrouwenkiesrecht - nu definitief overwonnen oude, feodale Spanje, het Spanje dat sinds de 16e eeuw bezig was te sterven maar niet wilde sterven, zou nooit zijn geslaagd, hij zou misschien niet hebben plaats gehad; hij zou zeker na korten tijd zijn bedwongen door de meerderheid van het Spaansche volk, dat niet meer terug kon en wilde naar de feodaliteit, waren de Duitsche en de Italiaansche veroveraars-machten hem niet direct te hulp gekomen, reeds bij zijn voorbereiding en conceptie. Lang vòòr 1935 - het blijkt o.a. overtuigend uit een boek als dat van O.K. Simon: ‘Hitler en Espagne’, waarin de documenten bijeengebracht zijn, na de poging tot militairen opstand te Barcelona in de bureaux van de sectie ‘Spanje’ van de Duitsche Nazzi-partij gevonden, was de Nazzi-propaganda in Spanje werkzaam. Hitler's agenten leverden wapens aan de reactionnaire organisaties. In Berlijn was men zoo goed op de hoogte van wat in Spanje werd beraamd, dat de Nazzi- | |
[pagina 1122]
| |
pers actief deelnam aan de ideologische voorbereiding van den nationalen opstand en de ‘Voelkischer Beobachter’ den 15de Juli '36 den Putsch aankondigde, die drie dagen later uitbrak. En wat de Italiaansche medewerking betreft, reeds in Maart '34 had Mussolini een contract gesloten met 2 leiders der rechtsche partijen: Goicocea, President van de Partij Spaansche Renovatie en graaf Rodezzo, chef van de Carlisten, waarbij Italië zich verbond aan de Spaansche Monarchisten, 1½ millioen pesetas, 200 000 geweren en 200 mitrailleuses te leveren. Indien de omstandigheden dat vereischten, zou Italië edelmoediger zijn. En Mussolini was, eer de opstand uitbrak, reeds bereid veel verder te gaan. Vòòr de opstand begon, zond hij reeds vliegtuigen. Den 15 Juli vertrok een eerste eskader naar Spaansch Marokko, al weer drie dagen vòòr de opstand uitbrak! De vliegtuigen waren gedwongen op Fransch grondgebied te landen (in de streek van Oran), en zoo werd deze hulp bekend. Men weet, hoe het verder ging. Toen de opstand, in Spaansch Marokko begonnen, den 18en Juli '36 uitbrak, slaagden de generaals, ondanks het feit, dat zij bijna overal over de meerderheid van het leger beschikten en nagenoeg het geheele officierscorps meesleepten, er niet in, zich van de grootste steden, van Madrid, Barcelona, Valencia, Malaga, meester te maken. Slechts in Andaluzië had de militaire opstand succes: Sevilla viel hun in handen. De burgeroorlog begon. Aan den eenen kant de wettige regeering - te voorschijn gekomen uit normale verkiezingen, zoo normaal als ze in Spanje nog nooit waren gehouden - en de massa van het Spaansche volk. Aan den anderen kant de opstandige generaals met alles, wat in Spanje de machten van het verleden vertegenwoordigde, adel, kerk, grootgrondbezitters en een deel der bourgeoisie. Een ongelijke strijd, zeker, maar die in korten tijd toch door de regeering en de volksmassa zou zijn gewonnen, ware daar niet de buitenlandsche hulp geweest voor de opstandige generaals en een andere factor, die, naarmate het conflict zich ontwikkelde, duidelijker werd, de sympathie van de Engelsche regeering en de Engelsche bezittende klasse voor de opstandige generaals. Reeds in de eerste maanden werd het duidelijk, dat daar de sleutel van de situatie lag: te Londen en niet in Sevilla, of later Burgos, waar Franco op den duur | |
[pagina 1123]
| |
een soort gouvernement vestigde over de door hem met buitenlandsche hulp veroverde deelen van het ongelukkige land. In den aanvang van de Italiaansch-Duitsche interventie was de rol van Engeland in dit opzicht vooral passief: zij bestond in het dekken van de aanvallers, terwijl men daarbij een sterken druk op Parijs uitoefende, teneinde aan den eenen kant alle Fransche actie ten gunste van het republikeinsche Spanje te beletten en andererzijds alle reactie van Frankrijk tegen de Italiaansch-Duitsche tusschenkomst te neutraliseeren. Weldra vond de Britsche regeering om deze politiek te voeren het middel uit, dat in den loop der twee jaren tot een van de meest sinistere farces zou ontaarden, die de aan listen rijke Britsche politiek ooit heeft uitgevonden: de politiek der non-interventie. De Fransche Regeering - het was de regeering van den ongelukkigen eersten socialistischen premier Blum - moest, zoo wilde de Engelsche regeering, daartoe het initiatief nemen. Zij deed dit, natuurlijk met goede bedoelingen. Maar, eenmaal tot stand gekomen, onder presidium van een Engelschen Lord, Plymouth, werd deze Commissie een werkelijk uitnemend werkende machine om alle werkelijke interventie ten gunste van de Spaansche Republiek te verlammen en die van de fascistische mogendheden ten volle effect te laten sorteeren. Zoo werd Engeland de medeplichtige van de fascistische aanvallers, van de opstandige machten van het verleden. En Engeland is deze politiek getrouw gebleven onder alle omstandigheden en gedaanteverwisselingen. Zij was bovendien de politiek van de Engelsche regeering, niet van een bepaalden staatsman, van Baldwin en Eden, zoogoed als van Chamberlain. De als ‘gentlemen's agreement’ bekende overeenkomst van 2 Jan. 1937 van Mussolini met de Londensche heeren werd het prototype van wat daarna zich telkens zou herhalen. De Britsche pers begroette met veel gejuich een overeenkomst, die naar het heette, Mussolini van Hitler zou losmaken en hem zelfs zou nopen, zijn benden uit Spanje terug te trekken. Op den dag zelf, waarop het accoord werd geteekend, landden 10.000 nieuwe Italiaansche soldaten in Cadiz. Kort daarop begon de farce der ‘vrijwilligers’. Terwijl de val van Malaga - gepaard met nieuwe afgrijselijke gruwelen - het directe gevolg was van deze overeenkomst tusschen de Londensche heeren en den gewe- | |
[pagina 1124]
| |
zen socialistischen propagandist, bracht men nu de kwestie op het tapijt van de terugtrekking der, nota bene, op bevel van Rome en Berlijn gezonden troepen, die ‘vrijwilligers’ werden gedoopt, alsof er in Duitschland en Italië sprake had kunnen zijn van ‘vrijwillige’ dienstneming in Franco's dienst. De smadelijke nederlaag, die Italiaansche troepen - geheel trouwens volgens hun traditie in den wereldoorlog, waar zij nooit iets anders dan nederlagen leden behalve op 't allerlaatst, toen de gedemoraliseerde Oostenrijksche legers reeds half verhongerden - in Maart '37 bij Guadalajara leden, deed Mussolini het masker afwerpen, waarachter hij zich tot nog toe had verscholen. Den 23en Maart '37 deed hij door zijn knecht Grandi in het Comité-Plymouth verklaren, dat geen Italiaansch ‘vrijwilliger’ Spanje zou verlaten, vòòr de burgeroorlog ten einde was, dwz. hij, Mussolini, Spanje zou hebben onderworpen. Middelerwijl was het Londen duidelijk geworden, dat het Spaansche volk, dat de legers van Napoleon jaren lang schaakmat had gezet, niet door eenige tienduizenden Italiaansche soldaten - de slechtste van Europa - en eenige duizenden Duitschers, zelfs voorzien van het beste oorlogsmaterieel, kon worden overwonnen. De onsterfelijke tegenstand van Madrid, de slag bij Guadalajara hadden dit geleerd. Het werd tijd, wilde men de overwinning van Franco werkelijk, tot straffere middelen over te gaan. En zoo nam Engeland Franco's zaak zelve ter hand. Er bleef nog slechts één mogelijkheid. Het Spaansche volk, militair niet te overwinnen, kon door den honger worden bedwongen. Dit was de zin van het fameuze plan van Eden van 14 Juli '37, dat lang had gesluimerd, maar dat hierop neerkwam, dat men het republikeinsche Spanje zou verzwakken door het zooveel mogelijk te isoleeren, te land en ter zee. Dit heette in officieele diplomatieke taal: het verhaasten van de oplossing der Spaansche crisis. De bekroning van deze Engelsche politiek was het Engelsch-Italiaansche accoord van 16 April 1938, gesloten op het moment, waarop de zaak der Republiek, dank zij geweldigen toevoer van Italiaansch en Duitsch oorlogsmateriaal en heele legercorpsen hopeloos scheen te staan. Helaas: ook deze berekening is weer falikant uitgekomen. Het Engelsch-Italiaansche accoord, dat alle geschillen tusschen het Imperium en Musso- | |
[pagina 1125]
| |
lini zou hebben opgelost, is nog geen werkelijkheid geworden. Er zijn nog evenveel Italiaansche ‘vrijwilligers’ in Spanje, ja er komen er nog steeds aan. Maar de Republiek is niet bezweken. Integendeel: zij heeft in de laatste weken blijk gegeven van nieuwe militaire kracht. Het groote offensief van Franco-Mussolini tegen Sagunto - historisch monument van den eersten rang! - en Valencia is mislukt. Een nieuwe oorlogswinter begint. En eerst in het voorjaar zullen de troepen der Spaansche regeering op volle kracht zijn, wat manschappen en aanvoering betreft. Het Spaansche volk middelerwijl lijdt ontzaglijk, maar het werkt en is vol vertrouwen, omdat het weet te strijden voor onafhankelijkheid en vrijheid, die twee groote godinnen, waar het reeds zooveel bloed om heeft vergoten. Maar mag het ons, gezien deze jongste geschiedenis, verbazen, dat men te Londen het niet zoo erg vindt, nog eens den vrede door afkoop te redden zonder waarborg van het recht.
Naschrift: Dit stukje werd 21 September geschreven, kon wegens plaatsgebrek niet worden opgenomen in de October-aflevering, doch heeft, naar de meening van den schrijver, aan actualiteit nog niet verloren ondanks den overstelpenden gang der gebeurtenissen sinds dien datum. Integendeel, wat de in den aanvang vermelde feiten betreft, staat het thans - medio October - vaster dan ooit, dunkt mij, dat 1o Duitschland door de gebeurtenissen van September den grooten oorlog, dien het in 1918 verloren had, in 1938 vreedzaam heeft gewonnen door het terugwijken van zijn tegenstanders, 2o dat de Tsjechische Regeering geweigerd heeft zich als offerlam voor de toekomst van Europa aan te bieden, met als gevolg de thans reeds zoo goed als voltooide annexatie van de voormalige Republiek door het Groot-Duitsche Imperium. |
|