kunnen verwijten’ enz. Wij echter die geen taalstrijd kennen, die aan andere kwalen lijden, b.v. de beschaafde stijve onverschilligheid die soms erger lijkt dan slag en terugslag, - wij vinden met Gezelle en nu weer de Boerenpsalm voor oogen - het ietwat bedenkelijk, de Vlaamsche eigen-aardigheid te verloochenen. Omdat deze, en met een slechts schijnbaar naïeve allure, het depôt bleek eener diepste menschelijkheid. De ‘wereld’ schijnt dit soms beter te begrijpen dan Nederland en Vlaanderen zelf.
Inderdaad: Sabbe is gezellig en gul geweest als schrijver. Gezellig was hij in de Filosoof van 't Sashuis, en vroom en zeer teeder, lente-schuchter, over-schuchter, was hij in Een Mei van vroomheid. Maar in 1912 kwam de Nood der Bariseele's. Na den oorlog het Pastoorke van Schaerdijcke.
Precies op den avond dat Sabbe, pas van een ziekte hersteld, zich zal gereedgemaakt hebben om te gaan slapen, om 10½ uur op den 11den Febr. - te gaan slapen in een slaap waaruit hij niet meer zou ontwaken - nam ik dit boek weer ter hand en las den dood van zijn Monne, waarin hij de zijne voor-schreven heeft. Dit boek, ‘de Nood der Bariseele's’ heeft mij, sinds het in 1912 verscheen, geobsedeerd. En nu kwam het mij weer in handen. En, ondanks alle gezapigheid, daar was het weer: dat hinderlijke floers voor de oogen, dat nu eenmaal bij enkele passages van de Bariseele's onvermijdelijk schijnt te zijn, bij het begin en het einde. En tevens dat andere obsedeerende gevoel van vroeger: van verzet en wrange droefenis, om wat in dit spilzieke leven ongekend verloren moet gaan. Een reactie die ook bij anderen, die het boek niet in 1912, maar in '38 lezen, zich nog voordeed. Want degeen voor wie ik de Nood der Bariseele's uit de kast nam, kon er maar moeilijk in vorderen. Niet omdat het geen mooi boek zou zijn, maar omdat het een boek was dat den lezer ‘woedend en treurig’ maakte. Hier zijn we wel zeer ver verwijderd van een altijd idyllische Sabbe, goedig ouderwetsch. Zeer ver verwijderd mag men eigenlijk niet zeggen. De teederheid, de zachtheid bij Sabbe is altijd levend. Maar bij het rijpen van zijn talent en zijn leven, schreef hij niet alleen de teederheid maar ook de tragedie dier teederheid uit. Het lot van zijn Monne, het weerlooze droomertje, de kleine primitief van Brugge,