| |
| |
| |
Op de bres
Door Dirk Coster
I
Wij vragen zwaarder straffen voor dierenmishandeling
Als er iets is, dat ons rechtsgevoel in stijgende mate beleedigt in Nederland, dan is het de zotte zachtmoedigheid, die de Nederlandsche rechter hardnekkig betracht tegenover de wreedste, lafste en meest verachtelijke individuën die er zijn: de dierenbeulen. - Dit begint nu langzamerhand te ontaarden tot een ongewilde geruststelling voor alle sadisten die tot ongeluk van weerloozen en zwakken op de wereld rondloopen: gaat uw gang maar, een werkelijke, een ingrijpende straf is er van ons toch niet te vreezen. Feitelijk wordt dierenmishandeling in Nederland niet gestraft. Het mag althans geen naam hebben. Wreede feiten lokken een kleine geldboete uit, de gruwelijkste dingen, die iemand de haren te berge doen rijzen van walging en afschuw, worden met een kleine vrijheidsstraf getaxeerd, een strafje dat de desbetreffende individuën natuurlijk onverschillig laat. Neen, onze Nederlandsche rechter zal er wel voor oppassen, het sadisme een rem te stellen. Mits dan het sadisme zich dan maar uit wil vieren op weerlooze en vertrouwende dieren.
Ik zou van de laatste jaren een bloemlezing kunnen geven van gevallen van sadisme, gevolgd door de belachelijke strafjes waarmede deze ‘gecorrigeerd’ werden. Men zou met zulk een opsomming echter den lezer snel onpasselijk maken. Ik vermeld alleen het laatste feit: in Haarlem heeft een bakkersknecht een kat levend verbrand. Straf:
| |
| |
acht dagen. Wilt u een maatstaf hoe hoog deze Haarlemsche rechter, als misdaad dit feit aanslaat? In (naar ik meen) dezelfde stad had iemand de vrij onschuldige kinderachtigheid zijn tong tegen een inspecteur van politie uit te steken. Straf: eveneens acht dagen.
Neen, zoo gaat het niet langer. Wij zullen het niet hebben over dieren, over hun lijden, hun aanhankelijkheid, hun groote angst vooral, en over onze natuurlijke en eenvoudige plicht hen te beschermen. De wereld van het dier is voorloopig nog voor onze grofheid gesloten. Eerst veel later zal een fijner bewerktuigde menschelijkheid de wereld van het dier verstaan, gelijk men thans die van het kind verstaat. Maar elke leek kan ook nu reeds begrijpen dat een man die kwaad zijn tong uitsteekt een driftkop is die niemand iets misdeed, - en dat een individu dat een kat levend verbrandt niet meer of minder dan een gevaarlijk misdadiger is die moet worden gecorrigeerd of althans gecontroleerd. Van het doodgemartelde dier tot een geniepig doodgemartelde vrouw of een mishandeld kind, - het is een rechte lijn. Het een verschilt in wezen niet zeer veel van het ander. Het is de zwakkere die in den dommen misdadiger den lust wekt zich te laten gelden.
Wanneer wij afzien van de straf als wraak, (hoewel juist de weergalooze lafheid der dierenmishandeling deze eerste reactie bij iedereen wekt), dan is er nog altijd de straf als voorbehoedmiddel, die ook zijn afschrikwekkende werking heeft. Er zijn tuchtscholen in Nederland, werkinrichtingen. Er zijn genoeg middelen bij de wet aanwezig, om deze individuën voor jaren onschadelijk te maken, de mogelijkheid tot begrip te bevorderen, als die aanwezig is, kortom bij alle humaniteit tegen gruwelijke feiten uitermate gestreng op te treden. Maar acht daagjes zitten! voor het levend verbranden van een levend wezen, dat angst, aanhankelijkheid, pijn kent. Men ziet de wreede bruut al grinnikend zijn schouders optrekken bij deze ‘straf.’ Wij vragen strenger, doortastender maatregelen tegen sadisme ten opzichte van zwakkeren, of dierenmishandeling. Wij vragen straffen die werkelijk afschrikken, die zelfs voor het doffe bewustzijn dier beulen iets ernstigs beteekenen. Ook het dier in Nederland heeft recht op bescherming.
| |
| |
| |
II
Over liefhebberijen en slaven
Onze Brusse de bekende man van Boefje en Onder de Menschen, heeft zijn oude rubriek in de N.R.C. gedeeltelijk verlaten, doch dit werk in de Groene hervat. Hij was altijd het groote kind onder de journalisten. Bij hem was altijd alles vrede en vredigheid, en opgewektheid. Hij bewoog zich als verslaggever bij voorkeur aan de zelf kant van de maatschappij, tusschen schooiers, dieven en meisjes van plezier, en het werden altijd bij hem bijna-eerlijke dieven en ontroerende meisjes-van-plezier. Zijn stijl sloot zich daarbij aan. Die was, als ik het zoo zeggen mag, koket verfomfaaid. Juist genoeg om ons fatsoensinstinct niet te beleedigen. Brusse sprak altijd liver van een ‘pypie’ dan een pijp. Brusse heeft met dit werk veel goed gedaan. Hij heeft tienduizenden trouwe lezers gehad, vooral onder de Nederlandsche mevrouwen. Hij gaf hun een blik in een geheel vreemde wereld, waarmee zij meestal afrekenden met een bordje ‘aan de deur wordt niet gekocht’, hij deed hun deze wereld beter begrijpen en gaf hun meteen het geruststellende gevoel, dat deze ellende toch zoo bijtend en worgend niet was als ze leek. Men kon rustig gaan slapen als men zulk feuilleton van Brusse genoten had. Hij vertegenwoordigde typisch de stemming van vage verteedering tegenover de armelui, de eenvoudige zielen, die aan groote uitbarstingen dikwijls vooraf gaat, en die ook in het Frankrijk van voor 1790 heerschend was. Het is de schuld van Brusse niet, dat de somberheid van de crisis aan deze rooskleurigheid een ietwat valsche glans begon te geven.
Nu heeft de nestor onzer interviewers zijn werkterrein verplaatst. Van de ontroerende dieven ging hij over naar de kopstukken onzer industrie, onze groote scheepsbouwers, vliegtuigmakers, bruggenbouwers enz. De Mevrouwen zullen bij die lectuur een discreet geeuwtje verbergen. Die nuchtere mannen-van-hen zijn heelemaal zoo aardig niet om van te lezen. En Brusse's eigen royale hart verstaat ook veel beter een strooper en een meisje van de vlakte dan al die strenge leiders van machtige ondernemingen met hun duizenden werklieden. - Eigenlijk maken ze hem een beetje zenuwachtig.
| |
| |
En al leent hij hun zijn opgewektheid, al laat hij hen soms kweelen van gemoedelijkheid en vaderlijkheid, - hij is kennelijk niet op zijn gemak. Hij kan zich in zoo'n omgeving van staal, ijzer en plicht en commando's en met zoo'n streng kopstuk tegenover zich, niet verteederen, en och, een Brusse zonder verteedering, is de ware niet meer.
Is het daarom dat hij beduusd en zonder protest, zonder een wedervraag, een zinnetje uit den mond van een dier kopstukken opvangt en opschrijft, een zinnetje ja, dat ons dadelijk het bloed naar het hoofd doet stijgen. Het is afkomstig van het eerste kopstuk dat hij behandelde. Scheepsbouwer Goedkoop, Daan Daanszoon. Deze geweldige Daan dan zegt zoo ongeveer tegen Brusse den interviewer en Brusse schrijft het rustig op: ‘Als ik op mijn werf nieuwe menschen aanneem, informeer ik terloops even of de candidaat er soms liefhebberijen op nahoudt, “muziek of zoo”. Die komen er bij mij niet in.’ Hoe nu? Zijn wij slaven in Nederland? Moet een neiging naar het hoogere, naast het dagelijksche werk, (dat een mensch daarom met niet minder toewijding behoeft te doen) moet die dadelijk met honger bestraft worden, zoodra men zich er door een listig vraagje op betrappen laat? Men denke zich de realiteit van zulk een kleine mededeeling even in. Eindelijk heeft dan de bankwerker, de jonge ingenieur een kans op brood en werk. Hij is al van zijn zaak zeker. Zoo goed als aangenomen. Dan volgt dat kleine vraagje ‘Muziek of zoo?’ Hij zal allicht met ‘ja’ antwoorden. Hij begrijpt niet dadelijk dat hij liegen moet. En dan dadelijk opnieuw: het plaveisel, honger of opnieuw dat wanhopige zoeken. Men heeft mij eens verteld, dat een hooge functionaris van een onzer machtigste ondernemingen uitgeschakeld werd, omdat men ontdekte dat hij een vleugelpiano had, en vrijgezel zijnde en in den vreemde, daar veel op speelde. Ik heb dit niet willen gelooven. Het leek èn te absurd èn te afschuwelijk. Maar hier wordt ditzelfde, met één enkel veelzeggend woordje openlijk uitgesproken: de brutale wil van menschen werkslaven te maken, terwille van de handvol guldens die den slaaf wordt voorgesmeten.
Als de kopstukken, de leiders onzer groote ondernemingen ons dat te vertellen hebben, laten ze dan liever zwijgen. De Nemesis moest ze anders eens achterhalen, 't zij in den vorm
| |
| |
hunner kinderen die er liefhebberijen op na zouden houden, 't zij in den vorm van een uitbarsting van sociale haat die zij op die manier zelf ijverig kweeken. Begrijpen zulke menschen eigenlijk wel wat een land is? Begrijpen zij überhaupt wel iets? Een land is een nijverwerkend lichaam waaruit de ziel eener cultuur ontbloeit, beide onmisbaar, beide elkander noodig hebbend. Men heeft een natuurlijke eerbied voor een scheepsbouwer die de snelle schepen goedberekend uitzendt over de wijde zee, het leven van duizenden veilig dragend, en het gevoel: welk een eindelooze zorg, arbeid en inzicht is daartoe noodig! Maar zulk een scheeps- of bruggen- of vliegtuigenbouwer zal dan ook eerbied behooren te hebben voor wat een land nog meer opbrengt dan schepen, aan dingen die niet met knuisten te betasten zijn. Kunst bijvoorbeeld, die ook een gave aan een volk is gelijk de schepen een gave zijn. Een scheepsbouwer die openlijk uitspreekt: elke slaaf die het waagt, langs de ijzeren wand van het groeiend gevaarte den blik naar iets hoogers op te heffen, straf ik met honger, ik keten hun zielen vast aan mijn stalen schip, heeft een onjuiste opvatting van het burgerschap. Zulk een werkgever, men kan gerust in het meervoud zeggen: zulke werkgevers zijn een sociaal niet ongevaarlijk verschijnsel. Want steeds keert men terug, wanneer men deze dingen overdenkt, tot de aloude verhouding der hiërarchie. Het eerste wat een maatschappij behoeft, is juiste verhouding der waarden, hiërarchische ordening, of althans het streven die juiste verhouding te bereiken. Goodwill, de wil den mensch de mensch te laten zijn, in zijn geheelheid, in werk en spel en kunst (liefhebberij), houdt een maatschappij intact, maakt haar bij alle onvolkomenheid menschelijk bewoonbaar. Verstoring van dit evenwicht, deelen die voor het geheel willen spelen, maken een maatschappij ziek en een zieke maatschappij beteekent verwarring en zinnelooze moord. Dit geldt voor
alle groepen en rangen. Zeg den proletarier dat hij alleen, zooals hij nu is, de macht en de kennis heeft, doe het hem gelooven, en de beschaving stokt, omdat hij deze macht en kennis niet bezit en haar eerst met aandacht en eerbied te winnen heeft. Laat de groote werkgever gelooven dat hij het recht heeft een hooger menschzijn (onder het motto: geen liefhebberijen)
| |
| |
aan zijn volk te verbieden, en hij bereidt de bloedige wraak der aldus vernederden voor. Alweer: omdat hij geen eerbied en aandacht heeft voor wat naast en buiten hem leeft. Het evenwicht der maatschappijen is een klein geheim. Het geheim der menschelijke ziel, ten slotte, die een ongenoemde Asschepoester is, doch machtiger, op den langen duur, dan kanonnen en industriëele commando's.
| |
Naschrift.
Men zou zoo'n terloopsche uiting niet willen signaleeren, wanneer het niet een feit was, dat een dergelijke barbaarsche mentaliteit bij ettelijke groote werkgevers heerscht. Is zij speciaal Hollandsch? Zeker is, dat zij in Nederland sterker is dan in de andere Europeesche landen, waar men meer het gevoel heeft dat een mensch geheel behoort te zijn. Bij ons (en ook in Engeland) heerscht een soort van plat bijgeloof aan het practische. Toch zou men den Hollandschen grooten werkgever ook hier met eenige voorbeelden geruststellen kunnen. Een onzer meest geliefde zuiver Hollandsche dichters commandeerde een kruiser, onze meest fantastische schrijver bestuurde een groote kaarsenfabriek enz. Een fijner en edeler, m.a.w. een meer uitgebreid menschzijn verhoogt den mensch, vermindert hem niet in zijn practische bruikbaarheid.
|
|