De Stem. Jaargang 9
(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 676]
| |
Curaçao
| |
[pagina 677]
| |
de Redactie dezen oproep niet heeft willen publiceeren, zonder het uiterste beproefd te hebben, om te weten of deze berichten van voldoend objectieven aard zijn. Men is niet verantwoord, een bericht, een noodkreet te negeeren, omdat zij van tè verschrikkelijke dingen spreekt, want wat is in dezen tijd niet mogelijk gebleken? Men kan zich echter wel zooveel mogelijk vergewissen van den aard der bronnen.
Deze feiten hebben uiteraard veel te maken met ons gebied Curaçao. Een ding kan men ook nu alreeds, zelfs uit de verwarde en spottend onverschillige berichten in de Nederlandsche couranten, met absolute zekerheid vaststellen: in dit nabuurland Venezuela wordt verschrikkelijk gestreden, en een groote groep menschen verwerd er tot desperado's, tot razenden die niets meer ontzien. Spreken wij een oogenblik er niet over aan welke zijde het recht is, - onderdrukken wij ons vermoeden, dat het veeleer aan de zijde van de intellectueele jeugd van Venezuela zal zijn, dan aan de kant van het heerschende régime. Houden wij enkel vast, dat in dezen strijd een groep van desperado's, van hopeloozen ontstond. Zij stroomden plotseling over ons gebied, zij verstoorden onze argelooze rust, stalen onze wapens, en de Nederlandsche pers huilde van heldenmoed en verdriet. Aanvanklijk sprak zij, in haar toorn enkel van behaarde bandieten en roovers, doch merkwaardigerwijze groeiden deze roovers allengs tot ‘studenten’ om, dezelfde kringen dus waarschijnlijk waaruit dit wanhopige en ongehoorde manifest kwam. En de rooverhoofdman werd ‘een tenniskampioen’, wat inderdaad geen geliefkoosde professie is van beluisde straatroovers. Al blijft onze schande ‘een schande’, - het maakt nog wel een klein verschil wie ons dit aandoet, welke omstandigheden daartoe aanleiding gaven. Op het oogenblik waarop wij dit schrijven, is het voor 90% waarschijnlijk, dat ons minieme garnizoen het slachtoffer werd van een groep mannen, die de doodsverachting en de snelheid hadden der wanhopigen en die wij daarom op 't voorbeeld zelfs van Colijn misschien eenige bewondering niet mogen onthouden. Ons past dus in afwachting van geheele opheldering één houding: onze schande een weinig minder zenuwachtig te dragen. Want er is geen wezenlijke schande in het feit van dezen overval op zich zelf. - De dapperste der dapperen kan in een hinderlaag plotseling overmand worden. Zoo er van een schande gesproken moet worden, dan dateert die van vroeger. Dat wij namelijk het ons toebehoorende gebied niet beter wisten te bewaken, dat wij als gewoonlijk bleven opgesloten in ons egoïsme, dat wij geen oog en | |
[pagina 678]
| |
oor gehad hebben voor wat er vlak naast ons gebied geleefdGa naar voetnoot1) geleden werd. Wij konden dat natuurlijk weten, in Curacao zelf kon dit alles niet verborgen blijven. Maar het ging ons immers niet aan! Egoïsme en zorgeloosheid hebben ons deze overval op den hals gehaald, welke drie dappere Hollandsche mannen het leven kostte. - En nu het ons dus wèl bleek aan te gaan, nu menschen die in 't nauw gedreven dieren werden een gevaarlijke zijsprong naar ons gebied deden, - nu zet ditzelfde vlakke egoïsme zich in nieuwen toonaard voort! Nu huilde bijna half Nederland plotseling om het bloed en het hoofd van Gouverneur Fruytier! gecombineerd waarschijnlijk met dat aan dozijnen onschuldigen. Met eentonige hardnekkigheid hebben we de jammerklacht hooren herhalen, die des gouverneurs zelfmoordende en zinnelooze verdediging eischte! - Het zou ook zoo schoon geweest zijn, wanneer Gouverneur Fruytier zich had laten afslachten en Willemstad gedécimeerd werd. - Van de messen en de kogels in gouverneur Fruytier's vleesch hebben wij geen last, want dat is immers ons vleesch niet! - Maar het zou een weergaloos vaderlandsch feestje geworden zijn: iedere morgen ontroerende stukken in de krant, rijke gespreksstof op het voorbalcon van de tram, vele extra bitters in de societeiten van wege de geestdrift en de discussie, en in alle bioscopen het Wilhelmus en almaar opstaan en almaar meezingen en koude rillingen en de Ruyter en Tromp en tien maal per dag een heerlijk half traantje in onze linkerooghoek. O, gemankeerde fuif, want gouverneur Fruytier deed het niet! Hij hield zijn bloed voor zich zelf. Hij gaf zich over! En hij heeft ons deze Hooge Dagen afgenomen! Wij helaas, zijn toen pas begonnen ons te schamen over ons volk. Wij willen dat volk graag groot zien, en op de oude wijze, langzaam, kalm, maar als het wezen moet van een doodelijk taaie verweerkracht. Maar nu kwam de mistroostige vrees in ons op, of wij misschien toch een zwak volk geworden zouden zijn, omdat wij behoefte hebben aan die valsche heldenmoed, de nerveuse bevliegerigheid der zwakken! - Sterke volken doen zoo niet! Willem van Oranje ziet | |
[pagina 679]
| |
goedig glimlachend uit den hemel op ons neer, en denkt ‘wat zouden ze me laf noemen, als ik temidden van die daverende helden mijn lastig werk moest doen.’ - Want laten we dit vaststellen: onnoodig bloedvermorsen tegen een absurde overmacht is valsche Romantiek, zenuwparade, de moed van hen die terecht of ten onrechte hun moed wantrouwen. Maar in den wereldoorlog gaf degeen, die duizend maal den dood trotseerde zoolang daar reden toe was, zich over zoodra het bloedvergieten absoluut nutteloos werd. Weet men dan niet, wanneer men den moed wil eeren, dat het één der eerste regels van dien moed is, geen krachten en levens zonder reden te verspillen, want ze kunnen morgen noodig zijn op andere gebieden? weet men dan niet dat dit de les is die de groote Zwijger ons leerde, dat het de inhoud zelf is van ons nationaal lied, een lied van enkel nederlagen, en dat een wonderbare combinatie is van vastberadenheid en geduld. - Maar dit Hollandsche dilettantisme van 1929, dat een schouwspel wilde, een sentimenteele verteedering, en daaraan volgaarne ettelijke menschenlevens nutteloos versmijten wilde, - dit bloeddorstige dilettantisme doet ons het schaamrood naar de oogen rijzen om de dwaasheid van ons volk. - Eerst zorgeloos en zelfzuchtig, dan dwaas en wreed, - het is ten slotte geen verheffende openbaring geweest. Maar dit volk bleek altijd beter dan zijn woorden. |
|