| |
| |
| |
Aanteekeningen IX
door Dirk Coster
Boerenbedrog
Onze litteratuur heeft weer een nieuw genie te incasseeren. Na Herm. van den Bergh den kosmische, na Marsman den extatische, J.M. Hondius de heilige. Als tevoren maakt zich de jonge criticus Roel Houwink de gehoorzame en ernstige impressario van deze nieuwe verschijning. Zeven kolommen doen in de Gulden Winckel over hem bescheid; een portret toont hem in werkmanskiel; het genie is op het oogenblik bezig, ‘in Friesland het volk te bestudeeren’.
De jonge mensch J.M. Hondius zullen wij er buiten laten. Het is mogelijk en voor hem te hopen dat hijzelf het eerste slachtoffer dier mystificatie is. Want zou hij zelf deze foto ter publicatie hebben gegeven en met dit commentaar, dan zou dit voor hem een bedenkelijk moreel signalement zijn. Wij willen dus zijn onwetendheid daarvan a priori aannemen, - en zijn werkelijke litteraire prestaties even aanstippen. Enkele critiekjes en twee miniatuur boekjes. De critische stukjes geschreven in den toon, die de mode van na 1918 is. Het kenmerk dier mode is, dat de ‘abstracte wreedheid’, om met Dostojevsky te spreken, de steenharde en steengladde pedanterie der latere jongensjaren zich er zoo schaamteloos in ontbloot, als misschien in geen enkele vroegere generatie mogelijk is geweest. - De jeugd zal steeds wel eender zijn geweest, reeds het feit dat Dostojevsky in 1870 dit wonderlijke woord kon vinden, dat recht tegen de Romantische illusie der ‘jeugdige gevoeligheid’ ingaat, bewijst het. Wij waren allen zoo, en die ons voorgingen waren óók zoo, en zoo voort. Wij verachtten met een absolute nonchalante verachting de gansche wereld, alle gedachten wier portée wij niet voelen konden, alle werk van anderen waar wij de moeiten zelfs niet van vermoedden, alle betrekkelijkheid die wij door anderen aanvaard zagen, - maar als wij probeerden om deze verachting duidelijk te etaleeren, riepen wij onwillekeurig een reactie wakker. Ergends vandaan kwam dan wel een harde, treffende, pijndoende botsing, een terechtwijzing, die ons dwong, zij 't niet zonder de geheime troost en trotsch der miskenning, - de overtuiging van de grenzelooze waarde van
| |
| |
ons Ik wat meer verhuld te houden. - Maar het typeerende van de toestanden na 1918 is nu, dat deze reactie uitblijft. Sterker nog: dat deze pretentie, die zich met kalme schaamteloosheid breed maakt, thans door ouderen wordt aanvaard, zij 't aarzelend. De oorzaken van dit verschijnsel zijn, zelfs in hun eigenaardige gecompliceerdheid, ten slotte duidelijk en wij zullen ze nog wel eens ontleden. Ook de stukjes van Hondius waren geschreven in de kille zwakke toon dier abstracte wreedheid en onverstoorbare aanmatiging. Aanheffen in dezen zin: ‘ik ben zuiver’, ‘ik schrijf vanuit mijn zuiverheid’. Gedachten, rhythme, kracht van taal of beelden: afwezig. Een zekere fanatieke vage inhameringskracht, waarmede werd aanbevolen ‘niet te denken’, ‘niet te willen’ etc. Maar verder nauwelijks een golfje dat een persoonlijke geestelijke bewogenheid naar buiten brengen kon. De boekjes: vage uitstortingen van een 18-jarige ziel in de trant der thans meest populaire boeken: het onvermijdelijke ‘geestelijke dagboek’ in de Werthertrant (de gemakkelijkste vorm voor het ongeduld, waarmede men weergalooze scheppingen van zichzelf verwacht: men begint maar op een goeden dag en men kan hopen, dat als men dagelijks een kwartiertje ermee doorgaat, er op een anderen goeden dag misschien wel een boek zal zijn geboren, zoo groot en roemruchtig als Goethe's Werther-dagboek) en een heel klein, heel dun, heel kinderlijk copietje van Dostojevsky's Idioot, - een heiligenbeeld van Reims dat met een kinderlijk bevend potloodlijntje nagetrokken werd. Een andere idioot, Sebastiaan, begint met, net als de echte, een armelijke kamer te huren, en dat gedaan, begint hij, net als de echte, rond te wandelen door de wereld, van drama naar drama, conflicten ontwarrend door zijn aanwezigheid, alle officieele belemmeringen, net als de echte, vernietigend in het stille licht van zijn blik, - stervende kinderen (een lieve
sentimenteele toevoeging van Hondius zelf) troostend met fluitspel en ten slotte, of liever: een slot is er niet aan. De schrijver wist niet meer, of het ging hem vervelen, en toen moest Sebastiaan maar dood. Dat alles op zeventig kleine bladzijdjes, nogmaals: een heiligenbeeld van Reims met een kinderlijk beverig potloodlijntje nagetrokken. Geen andere waarde, dan dat het bewijst, dat Hondius de Idioot zoo onuitsprekelijk mooi gevonden heeft. En op zichzelf kan het een verdienste en een belofte genoemd worden: de Idioot zoo onuitsprekelijk mooi te hebben gevonden, dat de vingers jeukten om het óók zoo te doen. Ziehier ‘het oeuvre’ waar 't om gaat.
| |
| |
Wij wilden daarover niet spreken. Wij wilden thans alleen het technisch procédé aanwijzen, volgens hetwelk valsche reputaties worden opgebouwd. Aan dit oeuvre wijdt nu de Gulden Winckel zeven kolommen critiek. En een criticus bouwt de reputatie op van Hondius die onder het volk leeraart en werkt, nadat hij eerst zijn vernieuwend oeuvre heeft geschapen. Hoe gebeurt zoo iets? Het is aardig om het te bestudeeren en de misschien onbewuste behendigheid te zien, waarmede Roel Houwink dit werk volbrengt. Bewust of onbewust, heeft hij zich rekenschap ervan gegeven, wat ongeveer tot de attributen behoort van de vroegere geniën, die in de wereld opgekomen zijn. Tot die attributen behooren: 1. de geestelijke hiërarchie, de wegbereiders en medestanders, 2. de nieuwe boodschap die zij brachten, en 3. éen der gewichtigste: de tegenstanders! En volgens dit gegeven plan bouwt nu de Heer Houwink zijn reputatie op. Allereerst komt de hiërarchie. Van den Bergh en De Vries behooren er toe. Tegenover de ‘kosmische bewogenheid’ van Van den Bergh ‘die paganistisch is’ staat het ‘religieuse eenheidsbesef van natuur en mensch’ van Hondius. - Verder en dit wordt door een allergewichtigste spatieëring de wereld kondgedaan, ‘staat H. lijnrecht tegenover Hendrik de Vries.’ - Ziehier de meester temidden der meesters. - De paganistische meester Van den Bergh heeft, als dichter, in werkelijkheid eenige brutaal verwarde imitaties van mevr. Roland Holst, van Gorter en Verwey gepubliceerd, en deze Onzin-op-Andermans-rhythme heeft enkele vrienden zoozeer begeesterd, dat zij haar tot kosmische dronkenschap hebben uitgeroepen, en deze reputatie heeft zich totnogtoe gehandhaafd, zij is waarachtig in onze litteratuur gedrongen, en de Heer Van den Bergh, die ondertusschen toch ouder geworden is, heeft totnogtoe verzuimd haar openlijk terug te wijzen of door persoonlijker poëzie haar te
logenstraffen. De andere meester, die der lijnrechte tegenstelling, De Vries, is een echt, zij 't klein dichter. Hij heeft enkele schrille, zij 't uiterlijke impressies gegeven, die suggestief zijn, in den stijl der impressionisten van na 1890, hoewel zwakker omdat de tijd zwakker is. - Ziehier de hiërarchie. Het gaat hier om enkele halfgelukte pogingen, maar 't let niet, onder de suggesties der spatieering, der groote vage woorden en van den zwaarmoedigen ernst, - ziet men in drie nissen drie meesters staan.
Nu moet de meester zelf zijn accent hebben, zijn boodschap moet omschreven worden. - En dus ontvangen wij de inlichting omtrent ‘de theorie van Hondius’ (gelijk men zegt: ‘de
| |
| |
wet van Keppler’): ‘zijn verhouding tot den mensch nadert wat men genoemd heeft: het clarté-humanisme, doch mist alle politieke inslag’. - Dat ‘de theorie van Hondius’ neergelegd is in misschien nog geen half dozijn boekbesprekinkjes, ieder van eenige dozijnen regels, wie weet het? en wie zou het uit de slinksche aanwending dier groote woorden, bij de onbestemde associaties die zij wekken met de biographiën van groote mannen, ooit kunnen vermoeden? De weg is veilig, want iedere deugdelijke contrôle, ieder scherp critisch instituut ontbreekt immers in onze litteratuur sinds lang. - En daar dus de weg veilig geacht kan worden, gaat de criticus over tot ‘de werken’: ‘door milde bemiddeling van Sebastiaan spreken zij (de figuren van dit werkje) geen vernuftige woorden die situaties scheppen en zich verwarren in een spitsvondig wederwoord; doch wat hun stemmen verluiden is weinig anders dan de (soms demonische) ban hunner gebaren, welke ieders wezen gelijkelijk onthullen en wederom bemantelen’.... en zoo gaat het door een tijdlang. - En verder: ‘bijna als een droom is dit: broos en onwerkelijk ondanks momenten van helle-smart, ondanks de wijde open teederheid die ons uitvoert boven een hulpeloos, schuldbewust medelijden en die het gansche verhaal zwijgend omvat.’ - De lezer vergete niet: dit meer-dan-medelijden blijkt niet ontbloeid in een levenswerk van de diepte en het kaliber van een Hamsun, Tolstoy of Stendhal: dit gaat om J.M. Hondius, - om een allerjongste die een aandoenlijk kinderachtig imitatietje van de Idioot de wereld inzond. - Wij verwonderen ons verder nu over niets meer. Wij verwonderen ons niet meer dat Sebastiaan een ‘nieuwe schoone weg opent.’ - Wij verwonderen ons niet, dat Houwink één voorzien bezwaar precies weet te ondervangen, - door even, langs de
neus weg, bij die ‘nieuwe schoone weg’ Dostojevsky èn Philippe te vermelden, door welke nonchalante bijstelling van Philippe's naam de aandacht van de letterlijkheid dier Dostojevsky-imitatie weggelokt wordt. Wij verwonderen ons zelfs niet meer, wanneer dit alles met de suprême phrase wordt bekroond: ‘Moge de muze Hondius in elk opzicht gunstig zijn; hij kan meer bereiken met zijn “methode” dan in het kamp van zijn tegenstanders wordt vermoed.’
Als wij ergens een ‘methode’ zien, dan is het in deze critiek van Roel Houwink en wij bewonderen hare dialectische doelbewustheid. Want dit is immers de laatste toets die alle biographiën der groote mannen voltooit, de slotformule van het recept: de tegenstanders, aan wier woede, aan wier veelheid de kracht der nieuwe
| |
| |
verschijning afmeetbaar is, zij die het licht weer wilden dooven, ‘de eeuwige reactionaire tegendruk die de dynamische kracht van den nieuwen geest’ enz. enz. (zie alle, vooral Duitsche biographiën van groote mannen). Met deze laatste toets is het beeld van Hondius den heilige voltooid. En er zijn er niet één of twee van die tegenstanders, er is ‘een kamp’!! Waar dit kamp op 't oogenblik zijn tenten heeft staan, - vermeldt de Heer Houwink niet. (Waarschijnlijk is er nog nooit één enkel woord ten nadeele van dezen Hondius gedrukt.) Maar dat moet nu op den duur vanzelf terechtkomen! Want iedere criticus die thans het boekje van den Heer Hondius ter bespreking krijgt en objectief zijn meening zou zeggen, b.v. niet anders zou kunnen zeggen dan dat in Hondius naast de absolute arrogantie der jeugd een zekere vage dringende volte is waaruit misschien eens een eigen toon zou kunnen komen, weet nu waar hij heengaat. Hij wordt gedeporteerd naar ‘het kamp’! Het staat nu nog leeg, maar op die manier moet het automatisch volloopen. En zoo kan zelfs de gewoonste recensie nog ter vermeerdering van Hondius' glorie dienen!
En zoo dus lezen de lezers van een gevestigd maandschrift over een nieuwe kunst en een nieuwe richting, zij lezen over ‘de theorie van Hondius’ en ‘zijn methode’, over de ‘demonische gebaren’ van zijn romanfiguren, zijn baanbrekers en medestanders, zij zien het wonder zelf in de werkmanskiel waarin hij het volk bestudeert, - zij hooren van het leger van zijn tegenstanders die in ‘hun kamp’ nederhurken en zijn onweerstaanbare opgang beloeren - en zij schamen zich diep dat zij van dit alles tot nog toe niets wisten. Dat zij niets dan een woordenrad voor oogen kregen, - zullen zij nooit weten. - Het staat immers in een gevestigd maandschrift. - Integendeel, zij houden deze naam als een zacht verwijt in hun ooren, en komt hij nog ergens te hooren, dan bevestigen zij in hun schaamte haastig: ‘o ja, de groote schrijver, die immers in Friesland het volk bestudeert’. Blaam kan hen niet treffen voor hun serviliteit tegenover gedrukte meeningen. Blaam treft alleen den jongen criticus, die zijn talent misbruikt, om voor de krachtelooze grillen van dezen tijd een dialectische bevestiging te scheppen, die er toe meewerkt, om onze jongste litteratuur tot de jammerlijke karikatuur van de Nieuwe Gids te maken, die langzamerhand bezig is te ontstaan.
|
|