| |
| |
| |
Tooneel
door Dop Bles
Eerste Nederlandsche Tooneelmaand.
De eerste - in telwoordelijke beteekenis - Nederlandsche - in specifiek Haagschen zin - Tooneelmaand is doelloos door dertig dagen heengegaan. Bovenaan - op 't program - stond een nationale tooneeltentoonstelling, en deze schonk veel decorontwerp voor Duitsch expressionistisch werk, hoewel Richard Weichert reeds verklaarde: ‘Unsere Schauspieler-generation ist durch Neuromantiek und Expressionismus hindurchgegangen. Der Suchen ist nach einem neuen Pathos.’ Dit aldus te laat komen, is evenwel gemakkelijk als iets specifiek nationaals te zien. De Voorzitter heeft in een korte inleiding getracht een zeker bedoelen bij te brengen, dat de toeschouwer mogelijk nimmer zelf, in al wat ter aanschouwing geboden werd, ontdekt zou hebben. ‘Er is een strijd om los te komen van het naturalisme, de natuur-nabootsingen door styleering den weg te banen van de idee. En dan wordt er nog gestreden voor behoud van het oude ideaal. En uit al dien strijd.... ontstaat een dubbele strijd, waarvan de symptomen in de tentoonstelling gevonden worden.’
Ook de heer Verkade sprak over zulk een strijd, om van het naturalisme te verlossen. Toch, al te doorzichtig is dit uitspelen van naturalistische machten, om eigen machteloosheid te verbergen. Nimmer zal een tijd bestaan hebben, meer ‘open’, meer ‘vatbaar’ voor al wat vernieuwen wil; ja, de algemeene apathie is zoo groot, dat reeds met belangstelling gevolgd wordt, niet alleen wat tracht te ontroeren, maar al wat verbazen wil, of louter verstoren. Elke prikkel, die uit een zekere lethargie wekken kan, is thans welkom. En zooals een kind. dat zelf geen heil voor zijn pijn kan weten, terug loopt naar het voorwerp dat hem zeer deed, om het te slaan, en aldus te straffen, zoo zien wij de verkondigers van nieuwe kunst - de geestlijk en psychisch machteloozen de aandacht afleiden van hun anemisch ontoereikend bereiken, door terug te loopen naar het naturalisme, om daarop de machtelooze woede te koelen, die eigen stumperigheid slechts verwekte.
| |
| |
Van alle strijd om ideaal, oud of niet, was hier, in deze meer rustige voorzichtige navolgingen van 't elders bevochtene. nagenoeg niets te bespeuren. Zoo werkelijk strijd bestond, voorwaar deze tooneelmaand was niet gegroeid als gras tusschen de steenen van verlaten straat. Want het is deze immense verlatenheid van strijd, van ideaal op 't gebied van nationaal tooneel, juist deze verlatenheid die de tooneelmaand in zijn bloedloosheid, in heel zijn geestloosheid een volle maand het beleven mogelijk maakte. Indien Stendhal's uitspraak. dat afwezigheid van princiepen in gezelschap als bewijs van beleefdheid zal gelden, juist is, dan kan deze Binnenhofsche onderneming als toonbeeld van hoffelijkheid gelden.
Geen idee of opvatting, begrip, of bedoelen, geen meening of inzicht, zelfs niet in meest embryonalen toestand was hier te bespeuren. Vandaar een afdrijven in 't vaarwater van artistiek snobisme, vandaar opvoeringen van masker- en mirakelspel tegen entrées, dit snobisme beloerend, terwijl - afgescheiden van deze tooneelmaand hetzelfde met besparing van driekwart der entree, benevens een geheele avond, later elders en tevergeefs geschonken werd. Een enkele opvoering bewees, dat het gebodene niet levend in dezen tijd staat, en 't brengen volkomen nutteloos was.
Trouwens zoo één bedoelen onbewust ontstond, dan was het wel dit, namelijk om de gasten zooveel als doenlijk bezig te houden, gold de geheele opzet een familiefeest. Vandaar dat het vervallen van lezingen niet in de dagbladen bekend werd gemaakt; immers de Commissie meende, dat ‘men’ au fond slechts kwam om bezig te worden gehouden, om 't even hoe
* * *
Drie gedachten hebben zich geuit.
Als stem der jongeren klonken van Dalsem's woorden: Laten de schouwburgen desnoods een tiental jaren gesloten zijn! Deze roep is eerlijker en sympathieker dan het schijngevecht met het naturalisme; in deze roep ligt in ieder geval de erkenning van hun eigen onmacht uitgesproken, namelijk om vorm en stijl te geven aan wat eigen tijd verlangt.
Bescheiden, na dezen uitroep, was het waskerspel, dat onder van Dalsem's leiding werd uitgevoerd, waardoor naast een zekere schoonheid, ook alle bezwaren aan 't maskerspel verbonden, ons leerzaam gedemonstreerd werden. Bezwaren en voorshands onopgeloste moeilijkheden. Wij zagen dat door het opzetten van
| |
| |
maskers, de mensch zich uiterlijk tot Idee kan heffen, maar dat de stem in wisselende intonaties en het gebaar in vaak onbewust persoonlijk beweeg al te vaak storend en verstorend en zelden aanpassend kunnen zijn tot zuivere styleering. Doch wat bovenal dient bedacht te worden is wel dit, dat men theoretisch wel het beelden van 't levensprobleem als roeping voor het tooneel kan bepalen, maar dat het praktisch onmogelijk is om een publiek te vinden van menschen, ten alle tijden gestemd om zich buiten het reëel verband met 't eigen leven, in de machtige teekenen van 't eeuwige te verdiepen.
Zoo heeft men ook in Duitschland door de praktijk moeten leeren, dat alles aan de fantasie overlaten, eerst dan een opgaaf kan zijn, zoo in een volk voldoende verbeelding leeft om tot schoone droom gewekt te worden.
* * *
De tweede stem was de apologetische beschouwing van den heer Verkade, wiens gedachten zich moeilijk formuleeren, niet het minst door zijn grijpen naar voorbeelden op hem vreemd gebied, en bovenal door de afwezigheid van logischen bouw. Meer handig dan eerlijk was vaak zijn verdedigen onkiesch de onthulling van een absoluut onbekend pseudo, dom zijn bewering, dat een slappe tooneelbewerking van Fransch werk, oorspronkelijk-Neerlandsch genoemd mag worden, gevaarlijk het noemen van absoluut minderwaardig werk, dat hij geenszins bracht om de litteratuur te verplichten, en dit al om tot een zeker getal door hem opgevoerde oorspronkelijke werken te geraken. Hier meer handig dan eerlijk, was hij elders meer eerlijk dan handig, namelijk in dit zoo openlijk bekennen, dat heel zijn streven niets anders bedoelde, dan bevrediging voor de acteur-regisseur in hem. Zoolang ik geen subsidie krijg, zelf de vreugde smaak en de zorgen draag van elk ondernemen, zoolang heeft niemand het recht mij eischen te stellen.
Hier dus een tooneelleider in 't jaar 1923, die meent door het betalen van zaalhuur en stedelijke belasting van alle hoogere plichten en verplichtingen ontslagen te zijn, of om met een vergelijking van den heer Verkade te verduidelijken, de betaalde zaal is, wat voor de schilder zijn betaald linnen is.
En voor deze opvatting, werd tot heil der dramatiek, bij monde van de voorzitter de spreker nog dank gezegd.
* * *
| |
| |
Idealisme klonk slechts in de woorden van de oude - 't zij eeuwig jonge - Chrispijn Sr., die rechten opeischte voor de Neerlandsche auteurs. 't Scheen, dat hij althans begreep, wat buiten onze grenzen aan het gebeuren was, zooniet reeds werd bereikt.
Gedurende heel de maand was slechts Fransch, Engelsch en. Duitsch tooneelwerk in voordracht of opvoering gebracht, waarschijnlijk, omdat de Tooneelmaand-Commissie meende, dat met ophangen van eigen decoratief werk voldoende aan 't nationale geofferd werd.
De herleving van het tooneel ziet men in alle landen gebeuren, en in alle landen zijn het de dichters die dit wonder volbrengen, dat hierin bestaat, om ver van het commercieele tooneel, geestdrift te verwekken voor hun bezielde woorden, voor hun heilige overtuiging, vol nieuw geloof en jonge hoop. Zoo bereikten in Frankrijk: Le Vieux Colombier, La Chimère, L'Atelier etc., in België: Le Théâtre du Marais, in Spanje: La Escuela Nueva en in Amerika: The Provincetown Players. Zoo bleek ook in Duitschland al wat een Reinhardt gebracht had, geen bodem waarop het tooneel zich vernieuwen kon, en waren jonge auteurs schier verplicht om het woord uit te stooten, de smart van het vertwijfelde en verscheurde Duitsche hart uit te schreeuwen, te brengen als confessie, wat niet in bezonnenheid tot kunst mocht kristalliseeren; want de tijd hiertoe ontbrak.
Alleen in Holland wordt niets begrepen wordt niets verstaan, en krijgt de onderneming subsidie, die elk doorbreken van inzicht wenscht te voorkomen.
Waarom geen Hollandsch repertoire?
De heer Verkade heeft - mogelijk niet aldus bedoeld - in zekere zin die vraag al te juist beantwoordt.
Buitenlandsche spelen hebben dit voor - aldus de heer Verkade dat zij hun speelbaarheid reeds bewezen! Reeds gerealiseerd op het tooneel, worden zij als 't ware confectiepakjes, die de Hollandsche regisseurs maar hebben aan te trekken.
Het verwijt, dat de Hollandsche auteurs, geen technisch goede stukken schrijven kunnen, zou dus juister aldus gesteld kunnen worden: De machteloosheid van onze Hollandsche theater-directeurs om het werk te verrichten dat hun buitenlandsche collega's wel kunnen! Zij allen toch, zij weten alleen te zeggen, of het werk speelbaar is in de aangeboden vorm, maar zij verstaan hun metier zoo rampzalig slecht, dat zij niet weten de hand op de wonde plek te leggen.
| |
| |
Wanneer een Royaards voor een Droomspel of Danton, een Sven Gade of Prof. Strnad laat komen, om te verwezelijken wat zijn eigen be-legioende eer moest wezen, dan wil dit zeggen, dat indien morgen een Droomspel of Danton, door een Hollander geschreven wordt, dit spel door Dr. W. Royaards onvoorwaardelijk geweigerd moet worden, omdat hij de opvoering niet eerst in Berlijn kan gaan zien, omdat een Sven Gade of Prof. Strnad geen Hollandsch kent.
Ik hoop ditmaal duidelijk te hebben uitgesproken, wat meer dan meening is: een weten!
Wanneer zooveel Hollandsch werk ongelezen heimelijk verdwijnt, wanneer zooveel te zwak werk wordt opgevoerd, dan is dit louter en alleen, wijl onze theater-directeurs de kijk, het begrip, de kennis van hun vak missen, eigenschappen die ze daarom als eisch de auteurs willen stellen.
Een buitenlandsch regisseur verklaarde mij, dat jonge Hollandsche dramaturgen tot hem gekomen waren om raad, omdat de Hollandsche theater-directeurs niet bij machte waren hun bezwaren te formuleeren.
‘Niet mijn goesting’, ‘niet aanvoelen’, het uur moet eindelijk slaan, waarop meer motiveering verlangd wordt!
Veel misbaar weet men te maken, zoo een Burgermeester niet al te zuiver zijn meening formuleert, maar geen verontwaardiging bestaat wanneer het tooneel aan eerzucht, en intimideerende domheid, aan imitatie-zucht of achterlijkheid smadelijk blijft prijsgegeven!
| |
Schouwtooneel. H. Ghéon. De Opgeknoopte die werd afgeknoopt.
Ghéon's ‘De Opgeknoopte, die werd afgeknoopt’, is een spel, waarop waarschijnlijk Nimmer de keus gevallen zou zijn, indien tijdig begrepen was, dat het Hollandsche publiek volkomen vreemd moet staan tegenover dit werk, hoe representatief ook, der modern-katholieke richting onder de Fransche jongeren.
Dat ondanks de sublieme vertolking van de Opgeknoopte, Musch als regisseur eenigszins vreemd tegenover dit werk stond, bewijst de marionnetten-opvoering die hij er van maakte. Of vreesde hij, dat het publiek, bij gemis aan 't ceremoniëele, het katholieke ontgaan moest, en 't daardoor de tegenstelling van wereldsch en Goddelijk recht niet in zinrijk verband zou aanvoelen, en het publiek hierdoor te weinig zou blijken? Heeft hij daarom getracht
| |
| |
de aandacht op de handelingen te concentreeren, waardoor juist het tegendeel van Ghéon's bedoelen wel bereikt moest worden, immers Ghéon gaf de handeling om de innerlijke beweging, maar niet om de uiterlijke bewegelijkheid. Hier had de regie toch meer de handeling moeten afleiden, naar wie van alle aardsche band verlost, Gods wijsheid geschonken zou worden.
Het moet wel deze vrees zijn geweest die tot de marionnettenopvatting voerde, die wel publiek's aandacht meer bezighield doch volkomen afleidde van de idee.
Doch ziet. Hier een verdienstelijk decor, de Haagsche Tooneel-tentoonstelling waardig, maar geenszins op deze opvatting bedacht en dus geheel en al detoneerend.
En het nuttelooze van 't masker gedoe - waarmede wij geenszins de miskenning van 't masker in exclusieve gevallen bedoelen werd ook hier als 't ware gedemonstreerd. Wat een prachtig masker had Musch met grime bereikt. Van wat een ontroerende, verheven verdwazing was dit starende kindergelaat wezenloos in 't hooger-wezenlijke! Hoeveel mystiek lag hier uitgedrukt. En welke waarde hebben bij zoo een grime, maskers als een zekere heer Agterberg in grooten getale bijeenbracht op de tentoonstelling? Maskers, die niet meer zijn dan gemodelleerde opwellingen, waaraan pretentievolle abstracties als titels gegeven werden. En deze carnaval maskers namen meer plaats in, dan de enkele, die twijfelloos tot het allerschoonste behooren, dat deze tentoonstelling schenkt, en door Hildo Krop werden afgestaan. Hier ligt achter elk masker het mysterie van een leven.
|
|