| |
| |
| |
De pantersprong
door J. Welders
Delenda est Germania si vult vivere Gallia.
M.G. Montbard: l'Ennemi. (1899).
Groote gebeurtenissen in het leven der volken ontspringen nooit in de volheid der idee aan den schoot der historie en de pantersprong van Frankrijk naar het Duitsche Roergebied wordt, veelal in naïef geloof naar men mag aannemen, voorgesteld als een tijdelijke economische straf-expeditie met militaire bescherming. Toch zal ieder, die eenige studie heeft gemaakt van de Fransche expansie-politiek in den loop der eeuwen, hegrijpen, dat we hier staan voor een-stouten greep naar het eeuwenoude doel der Fransche oostelijke politiek: het bereiken van de Rijngrens. De vraag, of dit doel op het moment en onder de bestaande verhoudingen kan worden bereikt, is voor het inzicht in de buitenlandsch-politieke beteekenis van den Franschen inval van weinig gewicht. Het is niet het succes, dat de immanente kracht van een nationale daad bepaalt. Veeleer moet men, om den zielstoestand te begrijpen waaruit zij is geboren en waaruit zij de kracht voor haar groei en verbreiding moet putten, die daad zien als symbool, als toevallige vorm, waarin de nationale levensbeweging van een volk zich op een gegeven oogenblik kristalliseert. Daarom ook hebben de juridische argumenten en rechtvaardigingen, waarmede de daad achteraf wordt verklaard en verdedigd, weinig waarde voor hem, die de diepere
| |
| |
psychische krachten wil begrijpen, welke de onderlinge verhouding der volken bepalen. Die argumenten en rechtvaardigingen hebben wel hun beteekenis, maar alleen voor de diplomatieke geschieden; zij beroeren slechts de uiterlijke factoren en worden veel meer door de innerlijke, onbewuste krachten opgeroepen en voortgedreven dan dat zij zouden vermogen die innerlijke, diep in de ziel der volken werkende krachten in hun dienst te dwingen.
De Fransche Rijn-politiek is zoo oud als de geschiedenis van de Fransche natie zelve. En aangezien de groote buitenlandsch-politieke doeleinden in het leven der volken niet worden geboren in de sfeer der verstandelijke overwegingen, doch hun wortels hebben in den irrationeelen bodem van het nationale zelfbewustzijn, is de beredeneerde verdediging van die Rijn-politiek volstrekt niet gegaan langs een strakke lijn van logische deductie, doch heeft ze zich steeds bediend van de argumenten, die elk tijdvak aanbood of noodzakelijk maakte. Het ‘Gallia omnis’ van Caesar, de theorie der ‘natuurlijke grenzen’ van Richelieu, zijn evenveel en even weinig waard om als argumenten te dienen, als de idealen aan den godsdienst, de politieke vrijheid, het privaatrecht, het volkenrecht of de economische welvaart ontleend: zij alle zijn de maskers, waarachter de geschiedenis haar wezenlijke gelaatstrekken verborgen houdt.
Intusschen heeft ook de kennis der wisselende historische feiten haar eigenaardige bekoring en beteekenis. Hoewel reeds vroeger in de Fransche geschiedenis aanwijsbaar, schiep de Fransche expansie-politiek naar den Rijn zich haar eigen vorm, hulde zich in een eigen ideologisch gewaad, toen het middel-eeuwsche Heilige Roomsche Rijk ten grave neigde en in de plaats daarvan het Europeesche Statensysteem ging treden. Nog was de nationaliteitsidee niet het vormende beginsel in
| |
| |
deze staatkundige ontwikkeling; haar ‘gestaltend eingreifen’ was voor latere eeuwen weggelegd. Maar reeds toen deed zij zich kennen als de nog vage, onbegrepen, in het bewustzijn nog sluimerende kracht, die het levensprincipe der volken beheerscht en bepaalt. Nauwelijks is de honderdjarige oorlog met Engeland ten einde en heeft de overwinning van de macht des konings op de feodale vazallen aan een centrale staatsidee vorm en inhoud gegeven, of Frankrijk tracht zijn oostelijke grenzen tot den Rijn vooruit te brengen. Onder de wisselende regeeringen van de diverse Fransche koningen wordt dit doel steeds scherper gesteld en feller nagejaagd, en bij het uitbreken van de Fransche Revolutie heeft Frankrijk zich de macht over den Boven-Rijn veroverd. Nu wordt het program uitgebreid: ook de Beneden-Rijn moet aan Fransche macht zijn onderworpen en merkwaardig is het te zien hoe, bijvoorbeeld, de Fransche Revolutie het aloude program onder nieuwe vormen en met nieuwe leuzen ten uitvoer tracht te brengen. Doch reeds begint een geduchte, schoon voorshands politiek nog weinig gevormde tegenstander op te komen: de Duitsche nationale idee. Zij verbindt langzamerhand vele Duitsch-sprekende stammen tot nationale eenheid, zij smeedt ze tezamen in den ijzeren ring van het Hohenzollernsche Keizerrijk en in 1870 lijdt de Fransche Rijnpolitiek haar eerste geweldige nederlaag. Het land wordt nu zelfs van den Beneden-Rijn verdreven. Op de vraag, tegen wien Duitschland na den slag van Sedan en den val van Napoleon III, nog oorlog voerde, klonk het bekende antwoord: ‘nu vechten wij tegen Lodewijk XIV’.
In de jaren, die op den oorlog van 1870 volgden, werd de beteekenis van de Rijngrens zoowel voor Frankrijk als voor Duitschland steeds duidelijker. Twee tot machtige nationale staten gegroeide volken stonden tegen- | |
| |
over elkaar, die beiden in de bestaande grenzen een belemmering zagen voor hun ontwikkeling. Het zal wel onnoodig zijn uitvoerig te betoogen, dat het economische belangen waren, die in de hier bedoelde periode aan de politieke ideeën en idealen een zeer praegnanten vorm gaven. Wij zijn immers in het tijdvak van het opbloeiende en machtig zich ontplooiende kapitalisme, dat het denken der menschen beheerscht, hun geesten richt op economische en materieele belangen en de politiek der Staten bepaalt. Vooral in Duitschland neemt de nieuwe economie, ingeluid door Von Liszt, haar opmerkelijke vlucht. De productieve werkzaamheid neemt op alle gebied ontzaglijk toe en de bevolking groeit met sprongen: 41 millioen in 1872, 46 millioen in 1886, 50 millioen in 1892, 58 millioen in 1902, 65 millioen in 1910. Om deze millioenen-bevolking te kunnen voeden wordt een groote industrie geschapen, die uit de geheele wereld haar grondstoffen betrekt en met de door haar vervaardigde fabrikaten de noodige levensmiddelen voor het volk koopt. Hier is het punt, waar de nationale tegenstelling tusschen de beide volken, het Fransche en het Duitsche, den noodlottigen vorm krijgt van een economisch conflict, waarin het leven der millioenen zelf op het spel staat.
Land van industrie bij uitnemendheid, ontwaart de forsche, brutale, uit alle poriën dringende vitaliteit van het Duitsche volk plotseling de sombere dreiging van den ondergang, als de leiders van industrie en staatkunde in het begin der 20e eeuw zich rekenschap ervan geven, dat de ijzerrijkdom van den Duitschen bodem uitgeput raakt. Ijzer, mèt kolen het brood der industrie, wordt voor het ontzaglijke en toenemende gebruik in Duitschland niet voldoende meer gevonden. Voor dit allerbelangrijkste artikel wordt Duitschland meer en meer van het buitenland afhankelijk. De invoer van
| |
| |
ijzererts stijgt: 8 millioen ton in 1908, 9 millioen ton in 1909, 10 millioen ton in 1910, 11 millioen ton in 1911, zijnde reeds meer dan een derde van de 28 millioen ton bedragende eigen productie. Koortsachtig zoeken de Duitsche industrieelen naar importgebieden: met Rusland en Zweden worden leveringscontracten aangegaan; overal wordt getracht ijzermijnen aan te koopen en rusteloos zoeken de Duitsche mijn-ingenieurs over de geheele wereld, tot zelfs in de Nieuwe Hebriden, naar ijzergroeven. Hier ligt de wortel van de Duitsche imperialistische politiek sinds het laatste decennium der 19e eeuw: grondstoffen zoeken voor de steeds meer grondstoffen behoevende Duitsche groot-industrie. Het is de wil om te leven, sterker: de angst voor den dood, die het Duitsche volk naar de expansie drijft. Nog 40 jaar op zich zelf aangewezen en de laatste scheppen ijzererts uit zijn uitgeputte mijnen zullen in de vlammen zijner hoogovens zijn geworpen; wat daarna komt, zoo vreest het nieuwe Duitschland, is: het einde.
Met de scherpte en de klaarheid, die het monopolie schijnen van den Franschen geest, heeft Henry Gaston in zijn lang vóór den oorlog verschenen boek; l'Allemagne aux abois de situatie, waarin Duitschland zich toenmaals bevond, als volgt gekenschetst, na gewezen te hebben op de spoedige uitputting der Duitsche ijzermijnen:
‘C'est l'écroulement des usines monstres groupés dans la province rhénane, la Westphalie, la Silésie et la vallée de la Sarre! C'est, immédiatement, 20 millions d'habitants reduits à chercher du pain, l'effondrement des sociétés de crédit et le déchaînement d'une crise incomparablement plus violente et plus vaste que toutes celles dont l'Allemagne nous donne à periodes fixes le spectacle. Ce serait la mort plus prompte qu'en cas de famine, le fer étant sur notre globe plus rare que le pain
| |
| |
et aussi indispensable. Forte de toute sa puissance actuelle, l'Allemagne ne veut pas mourir; sentant sa fin prochaine, elle lutte contre le sort. Certes, si jamais revendication eut le caractère national, c'est bien cette prière du peuple allemand au dieu du fer, et si les circonstances poussent un jour le Kaiser jusqu'aux solutions violentes, c'est presque une croisade, c'est la guerre pour la conquête du pain qu'il mènera au delà des frontières.’
En terwijl de Duitsche zware industrie, gemarteld door haar honger, het uur van haar ondergang tracht te verschuiven en den knellenden ring poogt te verbreken, waarbinnen zij dreigt te sterven, openbaart zich op Franschen grond een ongekenden rijkdom aan ijzererts, bruikbaar geworden dank zij het nieuwe procédé, dat door den Engelschman Thomas is uitgevonden. De mijnen van Nancy, Briey, Longwy, Crusnes barsten open van hun overvloed aan ertsen en de Duitsche John Gabriël Borkman, aan de overzijde van den Rijn, hoort die ertsen het lied zingen, dat macht en grootheid belooft. Het is, in het verband van dit artikel, niet noodig de geschiedenis van de Duitsche penetratie in Frankrijk, het moderne epos op den tocht voor de verovering van het Gouden Vlies, nader te behandelen. Waar hier alleen op moet worden gewezen, is op de omstandigheid, dat Frankrijk alleen buiten machte is al dat ijzererts productief te verwerken, aangezien het hem ontbreekt aan de andere noodzakelijke grondstof voor elke industrie: de steenkool. Jaarlijks moet Frankrijk een 20 millioen ton steenkool uit het buitenland invoeren en voor zijn zware industrie is het dus, evenals Duitschland, van het buitenland afhankelijk. En terwijl Duitschland Frankrijk moet benijden om zijn geweldige schatten aan ijzererts, ziet Frankrijk met leede oogen hoe zijn Duitsche buur onuitputtelijke ko- | |
| |
lenmijnen bezit in Opper-Silezië, in het Saarbekken, in het Roergebied. De humor der natuur heeft de beide volken, die elkaar niet begrijpen en wier naar het schijnt eenige aanraking op politiek gebied een duizendjarige vijandschap is, voor den grondslag van hun economisch leven geheel op elkaar aangewezen. Ware het Europeesche statensysteem op een rechtsgemeenschap gebouwd, dan zou hier een gelukkige bodem zijn gegeven, waarop welvaart en cultuur konden gedijen. Nu wij echter in Europa een statensysteem hebben, dat op macht is gegrondvest,
en nu de Volkenbond van Genève die machtsgemeenschap voor afzienbaren tijd heeft bestendigd en bevestigd, ligt in deze omstandigheid een factor, die steeds Weer den naijver, de veroveringslust, het geweld en het machtsgevoel opwekt. De oorlog van 1914 vindt hierin voor een deel zijn oorsprong, evenals de panter sprong naar de Roer door het Fransche militarisme. Volkomen terecht zegt dan ook de Parijsche correspondent van The Economist (nummer van 13 Januari), dat door de inbezitneming van de mijnen in het Roergebied niet alleen voor de Fransche politiek, in haar strijd om de betaling te erlangen van de Duitsche oorlogsschuld, een nieuw stadium is ingetreden, maar dat dit ook geldt voor ‘de poging van de leiders der Fransche ijzer- en staalnijverheid om hun ondernemingen op een betere basis te plaatsen en tegelijkertijd hun Duitsche concurrenten te beletten hetzelfde te doen.’ Francesco Nitti heeft, trouwens, in een zijner artikelen in het Berliner Tageblatt openbaar gemaakt, dat een deel van het verdrag van Versailles door personen is opgesteld, die zelve ten nauwste betrokken waren bij de Fransche kolenbehoevende ijzerindustrie.
De overwinning der wapenen heeft Frankrijk politiek niet gebracht, wat het ervan had gehoopt. Het oorlogs- | |
| |
doel van Frankrijk was bekend, ook vóórdat de geheime documenten van Iswolskidit zwart op wit hebben aangetoond. Duitschland moest worden opgelost en vernietigd, ‘delenda est Germania’! Rusland zou, volgens de overeenkomst, aanspraak mogen maken op het noord-oostelijk deel van Duitschland, de monden van de Weichsel, Frankrijk zou zijn Rijngrens krijgen en de Duitsche eenheid zou worden verbrijzeld. De uitvoering van dit program had Frankrijk verlost van zijn eeuwige vrees voor het quantitatief sterke Duitsche volk aan zijn oostelijke grenzen. Het is, mutatismutandis, hetzelfde program, dat Duitschland er op na houdt voor zijn oostelijke politiek: het tsarenrijk moest worden vernietigd en in zijn deelen opgelost, opdat het geen bedreiging meer zou kunnen vormen voor de oostelijke grenzen van Duitschland. De oorlog heeft aan Frankrijk en zijne geallieerden de overwinning gebracht, maar terwijl die overwinning merkwaardigerwijze voor Duitschland de verwezenlijking inhield van zijn politiek program voor zijn oostgrenzen, heeft ze aan Frankrijk de bereiking van het ideaal onthouden. Wel kreeg het de beschikking gedurende 15 jaar over het Saargebied, maar dit was, n'en déplaise de bepaling omtrent de volksstemming na dien termijn, slechts bedoeld als een compensatie voor de verwoesting der noord-Fransche kolenmijnen; wel werd het monstrum Polen, een nationaliteitenstaat zonder eenigen behoorlijken grondslag, als een homunculus in een reageerbuisje in de heksenkeuken te Versailles ten leven gewekt en werd aan dit monstrum, vazal van het Fransche militarisme, een eeuwenoud Duitsch gebied, een groote Duitsche bevolking en rijke Duitsche kolenmijnen ten prooi gegeven, onder de erbarmelijke sanctie van een slaafschen en aldus tot verachting
gedoemden Volkenbond; maar de groote punten van het program konden niet worden verwer- | |
| |
kelijkt; Frankrijk kon de Rijngrens niet veroveren en de Duitsche eenheid kon niet worden verbrijzeld.
Dit laatste vormt voor Frankrijks Rijnpolitiek natuurlijk een sterke stimulans. Was Duitschland in zijn deelen uiteengevallen, dan zou practisch de Fransche macht hebben gereikt tot den Rijn, ook al had Frankrijk niet direct de Rijngrens bereikt. Maar die eenheid is niet verbroken, wijl ze niet meer, zooals in de tijden van Bismarck, berust op de bajonetten der Pruisische legers. Ze is thans gebleken het geestelijk goed te zijn van de Duitsche natie, en tegen den geest zijn zelfs de moderne middelen van het geweld machteloos. Hier ligt de tragische positie van Frankrijk. Het weet, dat al zijn moed en al zijn opofferingen op de slagvelden slechts de onoverwinnelijkheid van zijn tegenstander hebben duidelijk gemaakt. Op den duur zullen geen papieren bepalingen van een of ander tractaat den opgang en de vrijheid van een groote natie kunnen beletten, die haar nationale kracht en nationalen levenswil in zich zelve vindt. Dit beteekent natuurlijk niet den ondergang van Frankrijk, maar wel den ondergang van zijn droom naar de hegemonie over Europa.
Wij weten welke hardnekkige pogingen Frankrijk heeft aangewend om bij het opstellen van het vredesverdrag zijn wenschen naar de Rijngrens in vervulling te doen gaan. Welk een gelegenheid had het niet, nu het Duitsche Keizerrijk was ineengestort, zijn eeuwenoud ideaal te bereiken! De Duitsche eenheid, d.w.z. de Duitsche natie was ongebroken, ja ze was sterker dan ooit, maar haar staatsmacht wds vernietigd en zoo ze al later die staatsmacht opnieuw zou gaan opbouwen, hoopte Frankrijk op zijn vaste positie aan den Rijn, die het mogelijk zou maken het Duitsche volk jarenlang te houden in den ijzeren greep van het Fransche militarisme. Die pogingen, echter, zijn mislukt; ze zijn in den taaien te- | |
| |
genstand van Engeland en van Amerika doodgeloopen. Frankrijk, echter, voelt zich daardoor bedrogen en zijn vasthouden aan de fictie van de uitvoerbaarheid der verdragsbepalingen is niets anders dan een poging om langs een omweg te bereiken, wat langs den koninklijken weg niet bereikbaar was. Daarom kan op de Fransche politiek het odium van de Shylock-politiek worden gedrukt, welke niet de betaling van de schuld maar de handhaving van het bloedcontract en de bestendiging van de onderdrukkingstactiek ten doel heeft. Hebben mannen als Keynes en Francesco Nitti dit niet openlijk uitgesproken? En heeft Lloyd George in zijn bekende artikelen dit niet duidelijk te kennen gegeven? Wil men een Amerikaansch oordeel van een man van gezag, men leze wat Pierpont Noyes, de Amerikaansche vertegenwoordiger in de Rijnlandcommissie, in de New-York World van 5 Februari 1922 heeft geschreven. Sprekende over een zitting van de Commissie van Herstel onder leiding van Poincaré, den voorzitter, waaraan ook Noyes deelnam, zegt hij o.m.:
‘Tegen mijn wil drong zich bij mij de overtuiging op, dat de heer Poincaré in het geheel geen overeenkomst wenschte, dat hij ook volstrekt niet zoo zeer streefde naar de levering van grootere hoeveelheden kolen voor Frankrijk, maar veeleer zijn best deed om Duitschland in de positie te houden van den contract-verbreker, teneinde aldus de mogelijkheid en de rechtvaardiging te behouden voor een militaire actie.’
Het is dan ook duidelijk, dat een fijn en scherpzinnig opmerker als mr. Noyes reeds lang den aanval op het Roergebied, onder het mom van sanctie voor het in gebreke blijven van Duitschland, heeft voorzien. ‘Reeds twee jaar lang,’ zoo schrijft hij in hetzelfde artikel, ‘heb ik erop gewezen, dat ten slotte een Fransch leger in het Roergebied zou binnenvallen en het zou bezet- | |
| |
ten. Geen andere Amerikaan, wellicht, is beter in de gelegenheid geweest dan ik het was in de jaren 1919 en 1920 om den vasten wil op te merken bij den Franschen generalen staf om die bezetting tot uitvoering te brengen, en zijn toornig-nerveus ongeduld over den Engelschen weerstand daartegen. Sedert de dagen van de opstanden in het Roergebied in Maart 1920, toen maarschalk Foch den geallieerden openlijk aanried het land binnen te rukken, staat de bezetting van het Roergebied als een vast punt op het program.’ Het is naïef, met deze feiten voor oogen, van de wereld te verwachten, dat ze den Franschen inval in het mijngebied aan de Roer - de geschiedenis van Duitschland weet nog van meer Fransche invallen in vollen vrede te gewagen - zal opvatten als een door enkele soldaten beschermde missie van ingenieurs!
Voor het eerst sinds de dagen van den wapenstilstand heeft een Duitsche regeering het gewaagd zich tegen vreemd geweld te verzetten. Ze doet dit, juridisch, op grond van de meening, dat Frankrijk in het Verdrag van Versailles geen rechtsbasis kan vinden voor zijn optreden, - een opvatting, die, natuurlijk, door de Franschen wordt betwist. Over deze juridische controverse zullen wij het hier niet hebben. Mocht echter de Fransche opvatting de juiste blijken, dan is meteen aangetoond in welk een periode van neergang en ontaarding wij verkeeren, waarin van Europa geëischt wordt een verdrag te eerbiedigen, dat voor elke futiliteit het te baat nemen van militair geweld en brute krachtsoefening mogelijk maakt. Intusschen gaat deze strijd met argumenten langs de werkelijke zaak heen: Frankrijk, tot de tanden gewapend, poogt den Duitschen erfvijand neer te slaan en in den chaos van midden-Europa de gebieden in te palmen, die hem militair, politiek en economisch in staat zullen stellen het Europeesche con- | |
| |
tinent te beheerschen; juristen, journalisten en schrijvers zijn daar om, als ten tijde van Frederik den Grooten, de gewelddaden goed te praten. Im Anfang war die Tat. Deze beschouwingswijze geeft de Fransche politiek ook het karakter van een logisch, goed doordacht geheel. Men zou de Fransche intelligentie sterk onderschatten, wanneer men meende den Franschen politici te moeten voorrekenen, dat buitenlandsch militair geweld niet bevorderlijk kan zijn aan de productieve werkzaamheid van een land. Dit is, naar men weet, het officieele Engelsche standpunt: als Frankrijk maar ziet, dat zijn politiek geen economische voordeelen brengt, zal het zijn expeditie terugtrekken! Sterker bewijs voor de vlakheid der Engelsche politieke denkwijze van dezen tijd is wel niet te geven, en ongetwijfeld lijdt Europa onder het noodlot, dat het Engeland van onze dagen politieke leiders ontbeert van het kaliber van een Pitt, een Disraeli
of zelfs maar een Castlereigh. Geen economische voordeelen en geen zorg voor de handhaving van het recht drijven op het moment de Fransche politiek; deze wordt geheel beheerscht door het groote nationale ideaal, dat een militaire geweldpolitiek in zijn dienst heeft gesteld.
En hierin ligt tevens de verklaring voor de houding van Duitschland. Het weet, dat geen slavenarbeid en geen oorlogsschatting in staat zullen zijn Frankrijk van zijn veroveringsplannen terug te houden en het beseft in dit smartelijk uur van nationale vereenzaming te midden eener cynische, op buit beluste en innerlijk vooze wereld, dat het zijn bestaan zelf is, dat nu op het spel staat en dat het nu moet verdedigen. Voor hen, die nu den mond vol hebben van ‘ontwapening’, is het een beschamende tijd. Wee het volk, dat weerloos is in het Europa van nu. Zijne levensbelangen kunnen worden vertreden, zijn vrijheid en eer geschonden, zonder dat
| |
| |
de wereld een vinger uitsteekt, zonder dat de Volkenbond, die deerne der heerschende machten, een woord van protest laat hooren.
Weerloos staat het Duitsche volk tegen het buitenlandsche militaire geweld. Slechts op geestelijke wapenen kan het steunen in den strijd tegen gepantserde willekeur en onrecht. De tijd van zware beproeving is aangebroken, niet alleen voor het volk in zijn geheel, maar ook voor de individuen afzonderlijk. Zij, die op de hoogte zijn van de geschiedenis van den revolutionairen bevrijdingsstrijd bij klassen en naties en de herinnering hebben behouden aan de velen, die in den ongelijken kamp tegen gewapende heerschers eenzaam zijn gevallen, beseffen de diepte van het leed, het onrecht en de zedelijke verwildering, die opnieuw ons werelddeel zullen teisteren en Europa naar steeds erger catastrophen zullen drijven. Want wij staan pas aan het begin der door den Franschen opmarsch ontsloten periode. Het zwaard is eenmaal getrokken en het laat zich niet zoo gemakkelijk weer terughouden. Het volgt zijn eigen logica, die de logica van den mensch kan doorkruisen of negeeren. Een toegeven door Frankrijk beteekent een nationale nederlaag, die het Fransche volk niet zou kunnen verdragen en die geen Fransch leider politiek zou kunnen overleven; een toegeven door Duitschland beteekent het aanvaarden van een rechteloosheid en een slavernij, erger dan welke de geschiedenis van eenig Europeesch volk ook kan aanwijzen. Zoo moeten de gebeurtenisten hun noodlottigen gang gaan, die voert naar verval en ondergang van Europa.
Maar deze ondergang zal niet in stilte en gelatenheid zich voltrekken. De politieke bodem van midden-Europa is zoo vulkanisch, dat de vlam der revolutie elk oogenblik kan oplaaien. Nationale onderdrukking is steeds de bron geweest, waaruit de golven van opstand en
| |
| |
revolutionairen strijd zijn opgeweld. Doch de revolutie van thans zal zich tot sociale revolutie verdiepen, die in haar laaienden gloed de grondslagen zelve van onze samenleving aan een vernietigende en wellicht louterende kritiek zal onderwerpen. Als de nationale nood en materieele ontbering in Duitschland leiden tot een opstand van vertwijfeling, dan zullen ook in Duitschland de problemen van de sociale revolutie worden gesteld. Maar daarmee zal geheel het nieuwe statencomplex van midden-Europa, een kunstmatig en walgelijk gewrocht van den verbijsterden geest van Versailles, in beweging komen. De toestanden daar, van de Oostzee tot de Zwarte Zee, zijn vloeiend, ongeconsolideerd, eruptief. Sociale en nationale ellende vereenigen zich in de meeste van die landen tegen willekeur, onrecht en machtswellust. Vazallen van Frankrijk, blinde, gehoorzame en verachtelijke werktuigen in de handen van het Fransche militarisme, dat in Europa steeds door zijn wreedheid en brute manieren den haat heeft opgeroepen, hebben die midden-Europeesche staten slechts de reactie, de verwildering en de economische ontwrichting in Europa verergerd en verbreid en aldus de brandstoffen opgestapeld, waaruit eens de vlam van den opstand zal uitslaan. In het Memelgebied (!) heeft het bendewezen reeds den kop opgestoken en Polen, economisch zwak maar gewapend en brutaal, volgt met aandacht de gebeurtenissen. In Jougo-Slavië, Roemenië en Hongarije, en waarschijnlijk ook in Tsjecho-Slowakije, Bulgarije en Griekenland bereidt men zich op een gewapenden strijd voor. En achter dat alles doemt Rusland op, als een dreigende kolos, bereid om uit naam der sociale revolutie zijn geschonden staatsgeheel te herstellen en aan den Weichsel of aan den Rijn het West-Europeesche, met name het Fransche, imperialisme slag te leveren.
| |
| |
Zoo is de atmosfeer met electriciteit geladen en verheffen zich de krachten eener Europeesche revolutie om tegenover bruut geweld en nationale onderdrukking de vrijheidsidialen van een geschonden en vertrapte menschheid te verdedigen. Dat dit alles een tijdperk van diepe ellende voor Europa zou beteekenen, behoeft geen betoog. Doch de ontwikkeling zal moeilijk zijn tegen te houden. Wij hebben het hier reeds eerder geschreven: wij staan hoogstwaarschijnlijk aan den drempel van een periode van oorlogen en revoluties, en het Fransche militaire geweld verhaast den loop der gebeurtenissen. Aldus zou het woord van Marx, dat de Gallische haan de revolutie zou inkraaien, nog op merkwaardige wijze in vervulling gaan, al heeft dan die haan zich getooid met het pantser van den roofridder en de geweldmiddelen van den slavenhouder. Maar de revolutie heeft nu haar loop gewijzigd: zij trekt thans van oost naar west, en verdedigt tegenover het Westen de idealen van vrijheid en menschenwaarde, die het zelf had opgesteld, doch die het in de uren van overwinning en macht te eigen bate heeft geschonden en verloochend. Dien de goden willen verderven, hebben zij steeds met blindheid geslagen. En de overwinnaars en het deel van Eropa, dat blind is voor de revolutionaire teekenen van den tijd en gewelddaad op gewelddaad stapelt om het wankelend gebouw van onrecht te bevestigen, zal aan de wraak der goden niet ontkomen.
|
|