boeken aan als geforceerde verstandsdaden, - eenzijdigheid is hem niet te verwijten totnogtoe. Zijn kille vlakke altijd betwetende spot beet de democraten evengoed in de hielen als die anderen, de maatschappelijke automaten, wier automatisme zooveel kwaad en ellende stichtte. En hoe komt de Heer Van Bruggen dan nu zoo ongeloofelijk eenzijdig? Verraadt zich hier een jeugdenthousiasme? en heeft de Heer Van Bruggen toch werkelijk eenmaal partij gekozen, heeft hij eenmaal een kilbruisende geestdrift bezeten, heeft hij gedweept met ‘de nieuwe frissche mensch’ en de ‘bourgeois’ vervloekt en uitgelachen? Heeft hij gedroomd van een heele nieuwe wereld vol frissche verstandige menschen? En is dit zijn eerste onhandige poging geweest, iets van die frissche-menschendroom naar buiten te brengen?
De lezer oordeele zelf naar de geschiedenis van dit verhaaltje, de bijna onwaarschijnlijke geschiedenis: een oud landgoed. Een mensch komt er binnenwandelen, wiens uitdossing reeds dadelijk een symbolische handeling verwachten doet, hij heeft een zwart fluweelen jas aan, waarschijnlijk ook flapperdas en -baard. Hier komt de latere Van Bruggen met een correctie tusschenbeide: hij verontschuldigt zich voor de nieuw-menschelijke banaliteit dier uitdossing. Doch hij handhaaft haar ondertusschen, waarschijnlijk om van de moeite der omwerking verlost te zijn. Dit symbolische individu verbluft het protesteerend personeel met wat men noemt ‘een groote bek’, en dringt vervolgens door tot bijna in de huiskamerintimiteit van de bewoonster: een jong, alleenwonend meisje. Als dat meisje verschrikt vraagt, wat hij eigenlijk wil van haar, borrelt de philosophie hem over de lippen: eigendomsrechten, recht op den grond voor allen, en alles wat men verder in ieder socialistisch dorpskrantje kan lezen. Als hij zijn vijandin grondig verbluft achterlaat, kleedt hij zich uit, en vertrouwt zijn naaktheid toe aan een der vijvers van het landgoed. - Hij blijft er niet in helaas, want eenige dagen daarna overvalt hij wederom het arme freuletje op een wandeling en zij krijgt een nieuwe gewelddadige injectie. - En nu de klap op de vuurpijl dezer vlegeligheid: de schrijver raakt zoozeer in geestdrift over dit alles, hij vindt dit alles zoo verbazingwekkend goed, zoo nieuw-menschelijk, zoo dapper, zoo mannelijk en onweerstaanbaar, dat hij de opgejaagde freule onmiddellijk en voor het leven verliefd laat worden op dezen geweldenaar. En hij laat haar bijna ten onder gaan aan haar schoonen droom: deze droom van alles-overschreeuwende mannelijkheid die plotseling tusschen de boomen van haar oude park is opgerezen. En opdat