De Stem. Jaargang 2
(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| |
Anna Catharina Emmerich
| |
[pagina 623]
| |
heilige is iets buitengewoon kostbaars en om het te bemachtigen vechten gewoonlijk allerlei groepen van menschen. Het was aangrijpend en verwonderend tevens te staan voor dit schijnbaar nieuwe graf, waarin eene niet lang geleden gestorvene lag. Dit maakte het geheimzinnig en gaf den indruk van den dood sterker, dan een grafsteen, waaronder vele honderden jaren geleden zou zijn begraven. Het scheen of daar iemand lag van onze generatie, die wij konden hebben gekend en het was toch weer zoo ongeloofelijk, dat daar lag eene der merkwaardigste vrouwen der laatste eeuwen. De bezoeker klemt zijn geest vast aan iets, dat hij niet wenscht los te laten en geen wonder mag het heeten, zoo hij nu ook het huisje, waar de zienster heeft gewoond gedurende eenige jaren van haar leven, wil zoeken. Langs de kerk gaande, die op een oud stadspleintje ligt, beschaduwd door hooge boomen, werd mij gezegd, dat het huis op korten afstand lag. Komende in een breede straat is de woning als bij ingeving te herkennen. Daar in de kleine kamer, waar Anna Catharina is gestorven, is niets te zien, alleen is er een streep getrokken over den grond op de plaats, waar haar bed heeft gestaan. De kamer daar voor is op heden door een naaister bewoond. In een nieuw huis, dichter bij het station, heeft men vele overblijfselen, reliquien, voorwerpen, die aan Anna Catharina hebben toebehoord, bij elkaar gebracht. Het heet het Emmerichhaus. Nonnen houden op de bovenverdieping eene meisjesschool. Daar lagen achter glas onder meer: voorhoofdbanden met bloedvlekken uit de wonden van de doornenkroon, een paar mutsen van wit linnen, een stuk opgevouwen linnen met vlekken er in van het bloed gevloeid uit de zijdewonde. Een stuk ruw wit papier, dat op de bloedende borstkruisen heeft gelegen en dat de afdrukken | |
[pagina 624]
| |
daarvan draagt. Haar gelddoosje, een klein doosje van ongeveer vier centimeter in het vierkant, een klein stalen vorkje, een klein kopje van blauw aardewerk. De krukken, die zij wel eens gebruikte. Van het vertrek, waar deze voorwerpen zijn tentoongesteld, komt men langs een klein trapje in een aangebouwd opkamertje. Dit vertrekje is de reconstructie van Anna Catharina's kamertje in haar tweede woning te Dülmen. Daar dit huis, waarvan Lambert een gedeelte had gehuurd, moest worden verbouwd, heeft men uit piëteit dit vertrekje willen behouden en heeft er de wanden, de vloer, de zoldering van uitgenomen en het geheel in een daarvoor aan het Emmerichhuis gemaakte aanbouw gereconstrueerd. (Het kleine sterfhuis is de derde woning van Anna Catharina te Dülmen geweest, zij heeft er twee en een half jaar gewoond.) Men vindt in dit kamertje het tafeltje, waaraan Brentano heeft geschreven, den stoel, waarop hij heeft gezeten, een klein muurkastje waarin zij haar naaiwerk bewaarde. Aan dè deur, aan het kastje en aan andere meubelen hangen nog de zegels, waarmede de staatscommissie in 1819 hare zaken heeft laten verzegelen. In het benedenvertrek hangen aan den muur portretten van personen, die met haar in verbinding hebben gestaan gedurende haar leven, of die na haar dood over haar hebben geschreven. Ook een brief van haar is daar te zien aan Luise Hensel, eene tot het Katholicisme overgegane predikantsdochter, een vrouw van groote begaafdheid, en met niet geringe verwondering ziet de bezoeker daaruit Catharina's diepzinnig verstand, dragend den stempel eener hooge cultuur. Veelvuldig immers is de opinie verspreid, dat zij iedere ‘bildung’ zou hebben gemist, zij het arme meisje van Flamske en dat hare revelaties geheel door Brentano in den tegenwoordigen vorm zouden zijn gegoten. Het zal wel nooit geheel zijn op te lossen in hoever Brentano | |
[pagina 625]
| |
hier heeft ingegrepen, wat den vorm betreft. Zeker is, dat door hun beider samenwerken een monument van visionaire grootheid is ontstaan, gewichtig voor de geheele menschelijke historie en ongeëvenaard in de Duitsche litteratuur niet alleen, maar ook in die van andere volkeren. Hoewel zij de instructie der menschen, de gewone wijze van onderwijs, heeft gemist, hebben de dingen zelf haar den weg van het woord gewezen. Het woord werd tot beeld en de beelden vormden zich tot groepen en deze bewogen zich in zuiver en statig rhythme. Dit doorvoelde de groote dichter Brentano en uit den smeltkroes van zijn dichterziel kwam het te voorschijn rein en ongedeerd, maar geordend en op reien gezet om den verheven omgang te doen door de wereld der menschelijke gedachte. Zoo was deze wisselwerking geheimzinnig altoos in haar oorsprong, maar volgroeid tot een klaarheid van voorstelling en dichterlijke kracht, zooals wij ze alleen bij Dante kunnen vinden. Doch bij de Emmench was het geen opzettelijk dichten, maar een repetitie, eene nieuw ontstane verdubbelde werkelijkheid. Wij zijn hier in het zuiver rijk des geestes, des geestes ontdaan van alle materie. De zienster neemt hare vaart beginnende in den diepsten nacht der oertijden, dan volgt het verschijnen van den mensch op deze aarde, de aanvang en het opkomen van het aardsch paradijs, dat door de zonde weer weg zweefde als in een wolk naar de ruimte. Dan volgt het zich vermenigvuldigen en het krioelen der menschen op aarde. De massa's komen aan en vergaan, de geesten van het kwaad, de duivelen, en de geesten van het goede, de engelen, omzweven de volkeren en leiden ze naar het Kwade of voeren ze op tot het Goede, tot den ondergang of de redding. In het centrum harer historiën staat de Verlosser, Jesus Christus, waarheen alles wijst en waarvan allestral en uitgaan. Het lijden van Christus wordt beschreven met ongewone pracht | |
[pagina 626]
| |
van voorstelling, steeds eenvoudig in de expressie, de expressie, die alleen noodgedwongen tot uiting komt in de meest volmaakte harmonie. Nooit is er een tendencie waar te nemen in de schriften, die zou aantoonen een neiging tot aandikken; uit de innerlijkheid alleen wellen ze op en uit dat, wat daar achter ligt. Ja, uit den bodem van het onbewuste vloeien de wateren der verbeelding in volheid van mate met den drang van het noodzakelijke. Het overtollige en gewilde is immers de zonde en haar geloof, haar verband met de groote gemeenschap der Katholieke Kerk behoedt haar voor het buitensporige: zij houdt zich streng in de gemeenschap, zij grijpt nergens zelf in en steeds wandelen hare gedachten de gezamelijke richting. Het individu is bestemd om onder te gaan, maar de gemeenschap, wier bestaan is gegrond op onveranderlijke wetten, is bestemd om voort te leven, zoo lang de mensch de mensch blijft. Doch zoo wordt zij leidster en gids in de millioenen en millioenen wegen en paden der menschelijke historie: zij de eenvoudige, zij het simpele boerenmeisje. De geest van het groote bevliegt den mensch, waar het hem goeddunkt, de geest blaast, waar hij wil. Een ander boerenmeisje leidde immers ook eeuwen te voren haar volk naar de victorie. De kracht gaat uit, niet van het uiterlijk door de menschen geëerde, maar van de hier en daar gestrooide zaden der menschelijke substantie. Doch Anna Catharina kon dat niet alleen. Zij moest een middelaar hebben tusschen haar eigen natuur en de menschen, aan wie zij hare visioenen op Gods bevel moest openbaren. Daar dook uit hare tijdgenooten een verlorene op. Begaafd met alle menschelijke gaven naar ziel en naar lichaam, had hij zich zelf verworpen, had hij zijne ziel verloren. Hij was een van die, die hunne gaven hadden verkwist, zooals jaren te voren de dichters Günther en Bürger. Doch grooter en rijker | |
[pagina 627]
| |
was hij dan deze en zijne verlorene ziel vond hij terug in de tegenwoordigheid van de arme, daar neerliggende zieke, die hem noodig had. Zijne intellectueele krachten keerden terug gelouterd door het bijzijn van deze vrouw en doordrenkt van haar geheimzinnig licht, want van haar ging uit die weldadige macht, die geneest en sterkt. Behalve enkele verzen, onsterfelijke muziek van woorden, waren hem tot nu toe alle pogingen in de kunst mislukt. Zijn god wi was een prachtig, maar onleesbaar product, zoo geheel onleesbaar, dat iemand op heden er nauwlijks tien bladzijden van kan opnemen. Zijn drama's hadden geen belangstelling verwekt. Zijn marchen, alhoewel in fijn proza vervat, waren voor een groot deel onwezenlijk. Enkele gedichten alleen waren van blijvenden luister omvloeid. Prachtig zijn b.v. zijne Romancen vom Rosenkranz. Deze Duitscher, een Katholiek, die Joodsch bloed in de aderen had en wiens familie uit Italië stamde, was bestemd de gewichtige rol te spelen van het orgaan te zijn van de schoonste openbaringen, die in zijn tijd aan de menschheid waren gegeven. Hier vloeit historie en dichtkunst ineen tot een monument, niet van zuivere fantasie, maar van de meest troostende realiteit voor het door de groote revolutie en de groote oorlogen geteisterde menschengeslacht. Men lette hier wel op: Anna Catharina was geen mystieke schrijfster als b.v. de H. Theresia; tot de daad van het zelf opteekenen ging zij niet over. Haar zielsbestaan bewoog zich alleen door ideeëngang. Brentano deed de daad van het vastleggen in woorden, doch handelde waarschijnlijk als zuiver instrument. Het menschelijk intellect in actie van ideeënstemming moest hier worden geleid, een motor moest optreden, die ze tot zichtbaarheid moest brengen. Men kan dus niet zeggen, dat het monument, dat ontstond, het product is van een enkelen menschengeest. Het was dat van eene vrucht- | |
[pagina 628]
| |
bare dualiteit. Niet de eerste maal gebeurde dit, immers bij Catharina van Siena had iets dergelijks plaats gevonden. Het zuivere schouwen schijnt iets zoo subtiels, is zoo etherisch, dat het tot een daad niet mag worden verwerkelijkt. Een tweede moet komen om hier de teekens te maken, waardoor het geziene zich kan verspreiden. Doch ook bij een schrijver is er werking van buiten, eene werking, die indringt in zijn ziel en dan uit diezelfde menschenziel haar uitgang zoekt en vindt door de daad van het schrijven. Teeken op en de impressie is gedeeltelijk vervlogen, teeken niet op en de impressie blijft geheel onder uw bereik. De artist bevrijdt zich door de daad van het weergeven, en zoo was Anna Catharina geen artiste in de gewone beteekenis van het woord. Slechts was zij dit in de hoogere acceptie van de evolutioneerende wereldziel. Merkwaardig mag het heeten, ja het meest phenomenale van het geval is het, dat beiden, en Anna Catharina en Brentano zoo onberispelijk hunne taak hebben ten uitvoer gebracht. Zij zijn beiden gebleven in den eenvoud der waarheid en ook niet een enkele maal hebben zij die maat van den meest strikten eenvoud overschreden. Eenvoud is het kenmerk van alle groote geesten, maar ook het eenige kenmerk: niet alleen in de litteratuur en kunst, maar ook in de wetenschap. Homerus is eenvoudig en niet minder Pascal en Descartes. De eenvoud is de uiting van den onmiddellijken drang. De verwikkeling is meestal een nutteloos vertoon van geleerdheid, een holle klank, ijdele rhetoriek. Een onderscheid is er tusschen het werk van Anna Catharina en dat van andere mystieke schrijvers, het is het overhand nemen van meer tastbare realiteit. Terwijl bij eene Maria, d'Agreda het zuiver abstracte den boventoon heeft, is dat bij Anna Catharina meer met de materieele noties van het leven doortrokken. Zij is pit- | |
[pagina 629]
| |
toresk, zij beschrijft, zij geeft kleur. Zij is m.a.w. meer geëigend voor onzen tijd, die de aanschouwelijkheid der uiterlijke dingen gebruikt om de ideëele te verduidelijken. Dat heeft ook Huysmans zeer goed ingezien, toen hij in zijn merkwaardig boek En Route een zoo lucide en zuivere karakteristiek van haar gaf. En toch Huysmans kende haar alleen uit vertalingen. Hoe zoude zijn bewondering niet zijn gestegen, wanneer hij den Duitschen tekst had voor zich gehad, waarin elk woord adaequaat in waarde der idee en in onberispelijk muzikaal rhythme, zijn plaats heeft gevonden in de definitieve rust eener vaste conceptie van schoonheid? Brentano's komst in het leven van Anna Catharina was een providentieele. Hij werd daarheen gedrongen tegen wil en dank. Het bewustzijn was in hem opgerezen, dat hij zijn leven, zooals de Hollander zegt, had ‘verdonderd’, verkwist zijne gaven, zijn overrijkenatuur; weggeworpen zijn qualiteiten van geest, van lichaam ook, dat bloeiend was en evenwichtig in aangeboren gezondheid. Rijk ook was hij in geldelijke middelen, hij had nooit gebrek gekend. Die volheid van geestelijke en stoffelijke rijkdom had hij niet kunnen dragen. Daar stond hij in het laatste stadium van zijn leven en toen hij zijn doode illusies in stoeten zag voorbijtrekken, moest hij ze afweren en de oogen wenden in de bitterheid van zijne herinneringen. Hij zag zich zelf als de schipbreukeling, die een der hechtst gebouwde vaartuigen had bevaren en dat moedwillig op de klippen had laten stuk slaan. Doch de redding kwam van uit een hoek, waar hij haar een jaar te voren nog niet had vermoed. De ster verscheen hem uit Dülmen. Daar boven het armoedige huisje van het boerinnetje uit Flamske bleef zij staan en daar heen ondernam hij zijn pelgrimsreis. Hij verhaalt: ‘Zij strekte mij de handen met de wonden te gemoet en sprak met vroolijke, vriendelijk | |
[pagina 630]
| |
vlugge woorden: ‘God groete u. Ja, zie, dat is de broederGa naar eind1). Ik zou hem onder duizend hebben herkend.’ Brentano teekent daarbij aan: ‘Ik was zonder vrees of huivering en zonder verwondering. Ik had alleen een groote vreugde en liefde bij dit levendige, natuurlijke schepsel. In zes minuten was het mij, alsof ik haar van mijn jeugd af had gekend. In haar geheele wezen was geen spoor van spanning of exaltatie. Al hetgeen zij zegt is kort en eenvoudig, doch vol diepte, liefde en leven. Ik was onmiddellijk thuis. Ik verstond en voelde alles om mij heen.’ Zoo was dan de ontmoeting van twee der meest eminente en rijke geesten van dien tijd een feit. De dwingende noodzakelijkheid maakte van dit samentreffen eene natuurlijkheid, die door geen opzet werd verstoord. Hij was de pelgrim, die van wijde landen kwam in boetegang naar het licht der waarheid, na veel dolingen heen en weer, door woeste streken van onherbergzaamheid. Zoo viel op later leeftijd het geluk hem nog ten deel. Zoo vond ook de zienster den man aan wien zij hare gezichten- en gedachtenwereld kon openbaren in voile mate, den begrijpenden geest, dien zij had ontbeerd tot nu toe en die haar hare gezichten volgens innerlijke ingeving zou moeten bewaren tegen nutteloos vergaan in de vergetelheid. Had bij niet de serafijnenveder, waarvan Vondel spreekt, tot zijne beschikking, bij de werkelijke dichter in wiens binnenste zij de vonk van het genie ontwaarde? Zij noemde hem den ‘Pilger’ en Brentano zelf bleef van dien tijd af zich zelf steeds zoo noemen. Veel van Brentano's aanteekeningen, vooral wat de niet-historische visioenen betreft, zijn nog niet gepubliceerd. Datgene wat wij er van kennen is door den Re- | |
[pagina 631]
| |
demptoristenpater Schmöger in zijne levensbeschrijving vermeld. Moge spoedig de dag komen, waarop alles zal zijn ontcijferd en de manuscripten in hun geheel door den druk worden openbaar. De historische visioenen zijn voor het grootste deel verschenen in de uitgave bezorgd door Schmöger, dat tot titel heeft: ‘Das arme Leben und bittere Leiden unseres Herrn Jesu Christi und seiner heiligsten Mutter Mariä nebst den Geheimnissen des alten Bundes nach den Gesichten der gottseligen Anna Catharina Emmerich’, en een quarto-deel beslaat. Reeds in de dertiger jaren had Brentano zelf de uitgave bezorgd van ‘Das bittere Leiden’ en ‘Das Leben Mariä’. Om zich eenigszins een voorstelling van Brentano's boek to kunnen maken, diene het volgende citaat waarin Anna Catharina eenige begeleidende verschijnselen van den kruisdood van Christus vermeldt: ‘Nicht alle die Leichname, die beim Einsturze der Graber sichtbar wurden, standen auf; manche wurden bloss sichtbar, weil die Gräber gemeinschaftlich waren. Viele aber, deren Seelen Jesus aus der Vorhölle emporgesendet, richteten sich auf, erhoben die Gesichtsklappen ihrer Leichenverhüllung, und schritten wie schwebend durch die Strassen zu den Ihrigen hin. Sie traten in die Häuser ihrer Nachkommen mit drohenden Strafreden über die Theilnahme am Morde Jesu. Ich sah die ein zelnen Gestalten, wie sie befreundet waren, zusammen kommen und paarweise durch die Strassen der Stadt ziehen. Ich sah die Bewegung ihrer Füsse unter der langen Todtenbekleidung nicht, sie strichen wie schwebend leicht über den Boden hin, ihre Hände waren teils verschlungen in breiten Binden, teils hingen die weiten um die Arme gebundenen Aermel lang über die Hände nieder. Die Gesichtsdecken waren aufgeschlagen uber das Haupt, die bleichen, gelben Gesichter sahen trocken und verdorrt aus den langen Bärten hervor; die Stim- | |
[pagina 632]
| |
men klangen fremd und ungewohnt und die Stimmen und das Hinstreifen von Ort zu Ort unaufhaltsam und unbekümmert um Alles umher, war ihre einzige Aüsserung, ja, sie schienen nichts al Stimmen. Sie waren nach den Sitten ihrer Sterbezeit, nach Stand und Alter etwas verschieden gekleidet. An den Scheidewegen, wo die Todesstrafe Jesu vor dem Zuge nach Golgotha ausposaunt worden war, standen sie stille, und riefen Jesu Ruhm aus und Wehe den Mördern. Die Menschen standen fern, hörten und zitterten und flohen wenn sie vorwärts schritten.’
Om nog een ander voorbeeld to geven van de aanschouwelijkheid barer voorstellingen, zij bier nog aangehaald: | |
Sturz der EngelZuerst sah ich einen unbegrenzten Raum voll Licht vor mir aufgehen und hock in demselben wie eine lichtere Kugel gleich einer Sonne und in derselben, fühlte ich, sei die Einigkeit von Dreien. Ich nannte es in mir die Einstimmung, und sah aus ihr wie eine Wirkung; da entstanden unter der Kugel wie in einander liegende leuchtende Kreise, Ringe, Chöre von Geistern unendlich leuchtend und kräftig und schön. Die Lichtwelt stand wie eine Sonne unter jener höheren Sonne. | |
[pagina 633]
| |
ren gegen sie hindringen und ihre Räume ausfüllen, die nun kleiner waren; doch sah ich nicht, als ob sie dieselben aus der Figur des Bildes ausschweifend verfolgten. Jene standen still in sich, stürzten ab und die Nichtstillgestandenen drangen in ihren Raum und alles dieses war zugleich. | |
[pagina 634]
| |
Nach diesem Innenwerden konnte ich kein Mitleid mehr mit dem Teufel haben; denn ich habe ihn aus freiem bösem Willen sich mit Gewalt niederstürzen sehen. Auch konnte ich nicht auf Adam so böse sein; ich hatte immer grosses Mitleid mit ihm; denn ich dachte immer, es sei ja vorhergesehen. Ten einde den lezer geen onjuiste voorstelling te geven, zij hier ter nadere toelichting gezegd, dat de verhaalde feiten bij de Emmerich geen absolute zekerheid, noch eenige dogmatische waarde bezitten. Wel zijn hare voorstellingen tot nu toe niet in strijd bevonden met de latere ontdekkingen; doch ook voor den meest geloovigen Katholiek bevatten zij alleen de waarde van inlichtingen, komende van een mensch geheel te goeder trouw. Zij hebben in ieder geval het mogelijke vóór zich, en daarom het bevredigende, in verband met de schoonheid en de harmonie van een vroeger wereldgebeuren. Zij maken niet den indruk van pure fantasie, zoo als Dante's Divina Comedia, d.w.z. van willekeurige verbeelding, maar zij geven den indruk van, eene fundamenteele noodzakelijkheid, waarvan wij de gronden niet kunnen achterhalen, waarschijnlijk ook nooit eenige menschelijke wetenschap. |
|