Nog over vermaken
Verleden maand lazen wij: Dansen als sexueel aanlokkingsmiddel.
Wij, Meisjes, slogen in zedigheid de ogen neder, wat de opene, liegende ogen niet durfden herkennen, zagen wij met onze gesloten kijkers. De naklank van de zo strenge, tergende, tot verzet brengende woorden, roepte trouw de beeldenreeks op van dingen die wij zagen, die wij dagelijks zien.
En toen wij schuw, maar heel diep in onze harten keken, moesten wij schuld bekennen, niet voor ons zelven misschien, maar voor onze dwalende zustervrouwen.
Dwalende zuster-vrouwen noem ik de nog eerbaren die met den genotsstroom meedrijven en voelen dat de woeste, hoog-gezwollen waters niet alleen hun lichaam, maar ook hun geest en ziel opslorpen. De eenzaamheid drijft ze mede met den woest-bruisenden, alverslindenden stroom, alhoewel daarbinnen een gevoel van onvoldaan-zijn naar iets anders smacht.
Maar al wat tot wording komt in de vrouwelijke natuur buiten het vermaakzoeken, het vermaak-bieden, aanvaardt-gij het, Mannen? - Gaat gij naar het alleenstaande meisje dat ter wille van hare deugd zelve, eenzaam is? - En is de eenzaamheid niet een schrikbeeld dat de min-moedige tot mannenjacht, tot vermaken-bedwelming drijft?
En o! de ontgocheling van de eerbare vrouwen die langs een dwaalspoor naar vermaak zoeken!
Zij worden verstoten voor eene geverfde, opgepopte slons,. o! dwaze mannen.
Langzaam filtert door haar brein de waarheid dat zij ter wille van haar deugd niet gevraagd worden, want is het goedheid, is het zelfs schoonheid (die de Natuur in zekere gelaatstrekken boetseert), dat mannenoogen zoeken? Hun goedheid!... Helaas! nijd, jaloerschheid, eerzucht, leugen, laster, en ten laatste de vuigste hebzucht verdringen ras het innige zachte harte-leven, dat de vrouw van nature eigen is.
Niet alleen verwaarloost gij de deugdzamen, o schuldige mannen, maar gij spot met het groote vraagstuk wat er als rein voedsel gegeven moet worden aan vrouwen-harten, om de hongerige, hunkerende verlangens ‘naar een vaag iets’ te bevredigen.
O vrouwen, geeft recht tot leven aan uw dor hart, aan uw kwijnenden geest, aan uw hongerig schoonheidsgevoel.
In eenieder van ons kiemt het goede zaad, maar het bloeit of verkwijnt naarmate de atmosfeer waar wij vermaak zoeken het tot groeien koestert of 't versmacht eer het tot leven kwam.
Want vermaak is noodzakelijk, maar zou eene kunst moeten wezen, die én lichaam, én geest, én ziele bevredigt.
Eenieder van ons heeft een verborgen tempel waar Schoonheid vértoeft.