daar, terwijl de bewoners van die streken dageliks nog ten strijde trekken tegen hun eigen broeders, hun eigen bloedverwanten, omdat dezen niet langer ziendeblind bleven en de waarheid - die alleen de mensheid licht brengen, redden, kan en zal - durfden aanschouwen, tot de hunne maken en spijts het ‘qu'en dira-t-on’ verkondigen aan allen die ze ontmoeten op hunne lange lijdensbaan, de zekere weg naar de zekere verlossing, de volksontvoogding. Zeker, 'r wordt nog bloed uit schedels gezopen....
En jij raaskalt als 'n bezetene in je fameus chef-d'oeuvre - je begrijpt wel die zonnige brief vol blijheid en vreugde over.... het noodlottige, het fata morgana in de huidige konvensionele samenleving - over, ja, 'k moet onwillekeurig glimlachen als'k 'raan durf denken, over.... wereldvrede. Waar toch, vraag 'k me te vergeefs af, waren je zinnen toen je zulks op 't papier krabbelde. Nou kom, laat ons niet langer het dure papier versnipperen, onze kostbare tijd verspillen, en 't beest maar ineens bij z'n bulten, of horens as-je wil, - grijpen. Over zulke belangrijke punten kan alleen ernstig nadenken, verstandig redeneren, als het modern-denkende, jong-voelende, onbevooroordeelde mensen past en waardig is, voldoende lichten.
Toen op 28 Juni laatstleden te Versailles zogezegd de vrede getekend werd, heeft men te Antwerpen - en waarschijnlik ook wel zowat overal bij de Ententevolkeren - gefeest en gejubeld als nog nooit te voren. Zo 'n geestdrift! Op enige minuten tijds waren al de straten, van begin tot eind en van onder tot boven, bevlagd en versierd met groene en gekleurde bloemfestijnen. De domme Sinjoren waren opgeruimd en blij, dachten zonder de minste overdrijving dat ze nou gelukkig waren, meenden zelfs dat de wereld, waaraan nog geronnen bloed kleefde, tans was omgetoverd in 'n aards paradijs, waar in de toekomst in saecula saeculorum alleen zuivere, waar gevoelde en goed begrepen broederliefde zou tronen. Arme, beklagenswaardige mensjes, povere geestjes, meelopende massa.... ze waren mis, omdat ze niet-beter begrijpen konden, in dat gareel van valse vaderlandsliefde en aangekweekte broederhaat lopend. En.... Maar toch dansten ze en sprongen, huilden en tierden, zongen en riepen alsof die ouwe, goeie, aangename wereld moest vergaan!
'n Onheilspellende regenbui hing boven de stad en zuiverde weldra de aarde van al dat jonge, jeugdig mensenbloed dat'r aankleefde.... De taak uit den Hoge was volbracht, maar de littekenen in de schoot van Moeder Aarde bleven als vurig ogen waaruit liefde en tegelijk haat je tegenblikt, wijd-opengesperd, verstard kijken als vroegen ze: ‘Waarom, o mens, heb ik m'n kinderen gebaard?’ En 'n stilte volgde....
Op onze hoge, kanten Lieve-Vrouwe-toren rammelde de beiaard, wanklank in mijn oren. Toen heb ik waarlik hete tranen geweend, die zich vermengden met de regendroppels in de modder, uit menselik, diep-gevoeld medelijden met dat povere mensjes-gedoe, dat bedrogen mensdom, omdat het niet mocht begrijpen, omdat het niet kon beseffen dat het juichte met z'n eigen ongeluk, en meteen ook met dat zijner kinderen en kleinkinderen, met de ‘welt schmerz’ die sommigen op die stond in zich voelden opduiken....
Terwijl men hier, in de Scheldestad, en overal elders in den lande juichte en