Staatsgevaarlik. Jaargang 1
(1919)– [tijdschrift] Staatsgevaarlik– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Waarlijk! Een mooie inzet van 't jaar, om al de meisjes-studenten tegen je op te ruiën. Als je zoo voortgaat, donderend tegen de vrouwen en hun niets-beteekenen als vrouw voor de vooruitgang en de ontwikkeling der Menschheid, dan voorzie ik dat je op 't eind van 't jaar nóg geen vrouw zult gevonden hebben. Heusch! Daar moet je eens aan denken. Je bent nu al 28 jaar hoor... en gaat stilaan den berg af van de mannelijke aantrekkelijkheid. En wanneer je je zoo uitlaat over de vrouwen als daar 't geval geweest is, maak je je lang niet aantrekkelijk! Of 't en ware... wanneer er juist om je anti-vrouwsgezinde paradoxen een op je afkwam. Maar ik maak me daar nog meer ongerust over. Want die vrouw-man zou je er gauw onder hebben... en om den lieven-vrede's-wille, zou je als 'n zoet mannetje berusten in haar stafhouderschap. Neen, je moèt niet lachen, want met al je theoriëen en geleerden wijsheid of wijze geleerdheid, ken je de vrouwen niet. Je weet er niksaf! Dat zeg ik je... En weet je waarom? Ik denk, dat je met altijd te droomen van uw ideaal-vrouw, die mensch zou zijn, redelijk mensch met verstand en gezond oordeel, etc.; met immer te zoeken naar een haar-intelekt boven haar vrouwnatuur stellend meisje, te veel de oogen sluit voor de lévende vrouwen, de vrouwen uit je omgeving, de vrouwen die bestaan... en waar je, om te kunnen oordeelen, tóch de oogen op moest richten, om dan hun fouten te ontdekken als je wilt - je ziet immers niets dan fouten in de vrouwen? - maar dan bij-al soms eens 'n goede eigenschap te ontdekken en te bemerken, dat ze lang zoo ‘niks’ niet zijn als je wel denkt en beweerd hebt. 't Is goed dat ik je niet gehoord heb, nu kan ik schrijven en je eens goed de les lezen... en ik heb een goede verslaggeefster aan Martha. Ze doet er van haar eigen soms nog wat bij aan opmerkingen, en dat vindt ik altijd prettig, om de levendigheid, want alles gelooven doe ik toch niet- ik weet ‘Wahrheit’ van ‘Dichtung’ te onderscheiden, en daarmee doorleef ik zoo wat én uwe stemming én die van uw aanhoorders. Nou ja,.. er zal anders wel heel wat leute geweest zijn... en niet alleen ten uwen koste... maar toch voor 'n goed deel. ‘Vrouwen houden ervan hard aangepakt te worden, zij moeten de meester voelen, dat prikkelt hen als 'n kitteling, 'n wellustige kitteling, en doet hen gichelen van de pret, dewijl 't en volgzaam en gedwee maakt..’ Hé, zoo heb je 't er uit geflapt? Ik hoorde je door de mond van Martha heen en 'k zag je gebaar maken van hard aanpakken en schudden, terwijl je 't zeide. Weet je, Martha interpreteert u op 'n kostelijke wijze niet heelemaal slecht, ook niet gansch karikatuur, zoo tusschen de twee. Nou, maar wat ik minder vind, is, dat ge daarop braaf in 'n hoekje zijt gaan zitten, al klapten de meisjes nog zoo uitgelaten in hun handen. Toen Martha 't vertelde, meende ik dat er ging uitkomen dat ze op je klopten om te beproeven of 'n man ook niet als 'n wellustige kitteling voelt, wanneer een vrouw hem hard aanpakt... Misschien waren ze bij slot van rekening niet genoeg geslagen door je woorden om verliefd te zijn, of ook, in afwachting of je je eigen stelling niet op hen gingt toepassen... om hen verliefd te maken. Dàt had je moeten doen, in plaats van als 'n brave jongen, die niets meent van al wat-ie-zei, in 'n hoekje te gaan zitten met uw afschuwelijke zuigpijp. Ze trok weer niet hé, misschien bleven de meisjes daarom ook van je weg, of doet je 't er om, nu om ze op een afstand tehouden? Nou hoor, voor zoo'n taktiek... | |
[pagina 15]
| |
'k vindt het 'n weinig esthetische. Zei Jan dat ook niet? Ben je beschaamd dat ik alles zoo goed weet? Dat is 't begin van de zedigheid, jongen... Dat zegt de dominee ten minste, maar ik denk dat schaamte 'n ziekelijk verschijnsel is, van zwakke menschen, en een bewijs van zondigheid. Nu, 'k wou maar dat je je eens écht zondig gevoelde... Dan kon ik ten minste nog hopen op je bekeering. Maar 'k vrees dat je je heelemaal niet zondig gevoeld hebt, zoó verstokt in de boosheid van vrouwen-onderschatting. Want heusch, Frits, je onderschat ze... Ze hebben veel goeds in... en 't is niet alleen aan emotioneel gevoel of sentimentaliteit, maar ook aan energie en wil... Een vrouw kàn wat ze wil, en daarom moest je eigenlijk hun aandacht liever vestigen op de dingen die ze zouden willen doen, en maken dat ze willen wat goed is en van algemeen nut. Vrouwelijke apostels zijn er niet veel, minder dan martelaressen. Leer ze daarom de opoffering, 't lijden verafschuwen als tè gemakkelijke terugtocht. Leer ze hun woord en kracht gebruiken, niet om te willen lijden en sterven voor hun ideaal, maar om er voor te strijden en te leven... om het te winnen. Voor iets lijden en sterven is heel schoon,.. maar àl te gemakkelijk, en veelal een sentimenteele zelfvoldoening, want in je woorden is wel wat waarheid: een vrouw houdt van lijden, dat ligt in haar natuur, en de natuur heeft dit misschien wijselijk zoo beschikt, omdat de vrouw tot het moederschap bestemd is, wat één lijdensepos is, dat niet eindigt, niet bij 't afzetten van een kind, want de gemoedsangst, de zedelijke zorg, en altijd nieuwe bekommernissen voor haar kinderen, houdt bij een ware moeder aan tot de kinderen groot zijn, en heengaan hun eigen weg; wat zij dan als ondankbaarheid voelen moeten, zij, die een slachtoffer van 't leven was, het harde, ongenadige, hartelooze leven. En een moeder leeft maar alleen dóór haar hart... waar, zooals vader Vondel zei, de kinderen óp treden als ze groot zijn... Ja... zie zoo... nu ben ik droef geworden bij 't aanschouwen van ons arme vrouwenlot, dat lijden is, en nog eens lijden, en immer lijden... En ik kan 't hen niet meer kwalijk nemen, dat ze er genot en schoonheid in gaan zoeken en gaan vinden zijn; dat ze met vreugde tot de opoffering en 't lijden gaan, zich daar thuis voelend en in evenwicht. Zij hebben anders niets dat vreugd heet, en 't leven is hen een harde noot... Och ja... maar dat neemt niet weg, dat 't onrechtvaardig is, en slecht, en leelijk... en daarom, hef de stem op, richt hun oog op andere gezichteinders, verdiep hun denken, leer ze allereerst denken... opdat ze geen slachtoffers meer worden van een bedrieglijk gevoel; en hun leven van mensch zouden leven in de wereld. Daarom kan ik de woorden zooheel en al onderschrijven, waarmede je je rede geëindigd hebt: ‘Kon sterven in de vrouw, de vroùw,
Dan ware 't Godsrijk komend...’
Maar van de vrouwen kunnen jullie, mannen, heel wat leeren, wat weerstandskracht, en doordrijven, betreft en willen... want hebt gij, mannen, de kennis, weet jullie de weg, de vrouw heeft de màcht in handen, omdat ze door haar winnende wil, elk doel bereiken kan. Maak ze daarvoor vrij, vrij van haar zelf, vrij van de conventie, vrij van de mannen... Dan zal ze naast u komen staan als mènsch... maar maak ook je zelf vrij, broêr, van je vooroordeel, en leer van hen de macht der liefde kennen... | |
[pagina 16]
| |
Mag ik van je eens wat hooren voor volgende week?... en vergeef me nu m'n spot maar hoor, u ziet, ik ben lang zoo lichtzinnig niet als je wel denkt dat een vrouw zijn moet. Een hartelijke handruk, een zoen van je zuster Emilie. |
|