Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 149v t/m fol. 164r]
| |
[Folio 149v]
| |
APOCALYPSIS, Ofte De Openbaringe JOANNIS Ga naar margenoot* THEOLOGI.JSV 1657_68 Openbaring 1 Henk Duits | |
Inhoudt deses Boecks. | |
DIT Boeck, op de wijse van een Sendtbrief aen de Gemeynten ingestelt, is het laetste Boeck des Nieuwen Testaments, ende als eene verzegelinge des selven. Ende is van den Apostel Ioannes geschreven, na het getuygenisse van de oude Schrijvers, ontrent vier ende sestigh jaren na CHRISTI hemelvaert, op het eynde der regeeringe des Keysers Domitiani, van welcken oock Ioannes, na vele vervolgingen der Christenen, in het eylant Patmos is gebannen geweest, alwaer dese Openbaringe, tot troost ende waerschouwinge der Christelicke gemeynte, hem is geschiet, gelijck hy selve Capittel 1. vers 9. getuyght. Ende hoewel eenige oude Leeraers meynen dat Ioannes sijn Euangelium, op het versoeck der Kercken van Asien, na sijne verlossinge uyt dit Patmos noch soude hebben geschreven, soo is het nochtans geloofweerdiger uyt het tweede vers van het eerste Capittel, ende andersins, dat dese Openbaringe van hem laetst is geschreven: ende heeft Ioannes ten aensien van de materien daer in begrepen, ende na hem de Christelicke Kercke, goet gevonden het geheele Nieuwe Testament met dit Boeck te besluyten, gelijck oock de scherpe aenmaningen, in het eynde van dit Boeck, van niets hier toe ofte af te doen, Capittel 22. verssen 18, 19. mede brengen. Dit Schrift hoewel het, als een Prophetisch schrift, sprekende van toekomende saken, vele plaetsen heeft swaer om te verstaen, is nochtans vol Godtlicke leeringen, dienende tot wederlegginge van vele ketterijen, die doe alreede op de bane gebracht waren, ende streckt insonderheyt om de gemeynte CHRISTI te onderrichten, wat swarigheden haer van den duyvel ende sijne instrumenten, ende voornamelick van den Antichrist ende sijne dienaren, na dien tijt souden over komen: ende de sware straffen die de vyanden der gemeynte van tijt tot tijt, ende insonderheyt in het laetste oordeel, hadden te verwachten: mitsgaders de wonderbare verlossingen die Godt sijne gemeynte oock van tijt tot tijt soude bewijsen: ende insonderheyt de goede uytkomste ende overwinninge over allen, ende de on-uytsprekelicke heerlickheyt ende gelucksaligheyt, die sy na CHRISTI komste ten oordeele, in het hemelsche Jerusalem, in der eeuwigheyt souden genieten. Ende wort dit Boeck bequamelick in drie deelen afgedeelt. Het eerste is een voorreden begrepen in de acht eerste verssen van het eerste Capittel. Het tweede is een verhael der Prophetische gesichten, ende voorsegginge der dingen, die van dien tijt af de gemeynte CHRISTI tot het eynde der werelt souden over komen, geduerende tot het seste vers van het laetste Capittel. Van waer voorts tot het eynde des Boecks, de verzegelinge ende het besluyt des Boecks, als oock des geheelen Nieuwen Testaments, verhaelt wort. Aengaende nu de voorseggingen, beginnende van het negende vers des eersten Capittels, ende eyndigende met het seste vers des twee en twintighsten Capittels, die worden onder verscheydene afdeelingen, ende Prophetische gesichten, voorgestelt: waer van eenige dergelijcke oock by de Propheten des Ouden Testaments, als by Iesaias, Ezechiel, Daniel, Zacharias, ende andere worden gevonden, gelijck in de aenteeckeningen sal worden aengewesen. Alsoo het Gode gelieft heeft de dingen die toekomende zijn, wel somwijlen met klare woorden, maer somwijlen oock met duystere afbeeldingen ende gesichten voor te stellen, soo om onse neerstigheyt in het ondersoecken der selve te meer op te wecken, als oock om de grootheyt ende het gewichte der selve te beter aen te wijsen, soo doet hy hier oock in het bysonder door Ioannem, om dat in dese prophetie vele dingen voor komen, de plagen ende veranderingen van het Roomsche Rijck aengaende, die deselve souden occasie hebben mogen geven, om de Christenen te swaerder te vervolgen. Waerom oock Paulus, 2.Thessal. cap. 2. van deselve sake handelende, eenige bedeckte wijsen van spreken gebruyckt. De gesichten nu, die in dese voorseggingen voor komen, zijn insonderheyt seven. Het eerste gesichte beginnende aen het negende vers van het eerste Capittel, ende duerende tot het eynde van het derde, beelt ons CHRISTUM af in sijnen Konincklicken ende Priesterlicken staet, wandelende onder de seven kandelaren, ofte gemeynten: mitsgaders sijne geboden die hy geeft om te schrijven aen de seven gemeynten van Asien, daer Ioannes meest onder hadde verkeert, met de Sendtbrieven selve aen die gemeynten. Het tweede gesichte is een gesichte van Godts heerlickheyt, sittende op sijnen throon, ende van ’t Lam staende op den throon, omringht van vier ende twintigh Ouderlingen, ende van vier dieren, met het Boeck verzegelt met seven zegelen, ende de wonderen die na het openen van elcken zegel in de werelt geschiet zijn: welck | |
[Folio 150r]
| |
gesichte duert tot het eynde van ’t sevende Capittel. Het derde gesichte is de verschijninge der seven Engelen, met hare basuynen, d’een na d’ander volgende, welck duert tot het eynde van ’t elfde Capittel. Het vierde gesichte is het gesichte der vrouwe, die in barens noot is, ende van den Draeck vervolght wort tot in de wildernisse, ende der twee Beesten die de heylige vervolgen, die van het Lam staende op den bergh Sion met sijn geselschap van hondert vier ende veertigh duysent, dat hem volght, worden wederstaen, begrepen in het twaelfde, dertiende, ende veertiende Capittel. Het vijfde gesichte is het gesichte der seven phiolen, ende der plagen die uyt deselve phiolen worden uytgestort op den throon der Beeste, beschreven in het vijftiende, ende sestiende Capittel. Waer op volght in het seste gesichte, de afbeeldinge van de groote Hoere van Babel, sittende op het Beest met seven hoofden, dat is, op de stadt met seven bergen, ende van het swaer oordeel Godts over haer ende over het Beest, mitsgaders het tryumph-liedt der hemelsche scharen, die met CHRISTO haer Hooft vergeselschapt zijn, over haer oordeel, begrepen in het seventiende, achtiende, ende negentiende Capittel. Het sevende gesichte stelt voor de bindinge des satans voor duysent jaren, met sijne loslatinge voor eenen korten tijt, ende de voleyndinge van alle dingen daer op gevolght, door het laetste oordeel Godts over den duyvel, doot, ende alle godtloose, ende door de nederdalinge van het hemelsch Jerusalem tot een heerlicke ende eeuwige woonstede van alle uytverkorene, begrepen in het twintighste, een en twintighste, ende in het eerste deel van het twee en twintighste Capittel. |
|