Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 De Apostel wijst aen de weerdigheyt der geloovige, datse nu kinderen Godts zijn, hoewel hare heerlickheyt in de toekomste Christi eerst ten vollen sal geopenbaert worden. 3 ende vermaent haer, datse haer selven reynigen. 5 tot welcken eynde Christus geopenbaert is. 7 Dat daer door de kinderen Godts, ende de kinderen des duyvels onderscheyden worden. 9 Om dat de kinderen Godts haer tot sondigen niet en begeven. 11 Hy vermaent haer oock malkandren lief te hebben. 12 ende het exempel Cains te vlieden. 14 Leert dat de liefde een recht ken-teecken is dat wy van de doot verlost zijn, ende dat de gene die sijnen naesten haet, een doot slager is voor Godt. 16 Stelt voor de liefde Christi tegen ons, ende vermaent ons die na te volgen, 17 niet met woorden alleen, maer met de daet ende waerheyt. 19 Leerende dat wy daer door meer ende meer versekert worden dat wy rechte Christenen zijn, 22 ende dat onse gebeden van Godt sullen verhoort worden. 23 Dat dit de somma is van Christi geboden, in hem te gelooven ende sijnen naesten lief te hebben. 24 het welck als wy doen soo hebben wy gemeenschap met hem ende worden daer van door sijnen Geest versekert. | |
1Ga naar margenoota SIet Ga naar margenoot1 hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, [namelick] dat wy Ga naar margenoot2 kinderen Godts Ga naar margenoot3 genaemt souden worden. Daerom en Ga naar margenoot4 kent ons Ga naar margenoot5 de werelt niet, om dat sy Ga naar margenoot6 hem niet en kent. | |
2Geliefde, Ga naar margenootb Ga naar margenoot7 nu zijn wy kinderen Godts, Ga naar margenootc Ga naar margenoot8 ende het en is Ga naar margenoot9 noch niet geopenbaert Ga naar margenoot10 wat wy zijn sullen. Ga naar margenootd Maer wy weten, dat als Ga naar margenoot11 [hy] sal geopenbaert zijn, wy hem sullen Ga naar margenoot12 gelijck wesen: want wy sullen hem sien Ga naar margenoot13 gelijck hy is. | |
3Ende een yegelick die Ga naar margenoot14 dese hope Ga naar margenoot15 op hem heeft, die Ga naar margenoot16 reynight hemselven, gelijck Ga naar margenoot17 hy reyn is. | |
4Een yegelick die Ga naar margenoot18 de sonde doet, die Ga naar margenoot19 doet oock de ongerechtigheyt: Ga naar margenoote Want de sonde is Ga naar margenoot20 de ongerechtigheyt. | |
5Ga naar margenootf Ende ghy weet dat Ga naar margenoot21 hy Ga naar margenoot22 geopenbaert is, op dat hy onse sonden soude Ga naar margenoot23 wech nemen: Ga naar margenootg ende geen sonde en is in hem. | |
6Een yegelick Ga naar margenoot24 die in hem blijft, Ga naar margenoot25 die en sondight niet: een yegelick die sondight, die en heeft hem niet Ga naar margenoot26 gesien, noch en heeft hem niet gekent. | |
7Kinderkens, dat u niemant Ga naar margenoot27 en verleyde. Ga naar margenooth Die Ga naar margenoot28 de rechtveerdigheyt doet, die is Ga naar margenoot29 rechtveerdigh, Ga naar margenoot30 gelijck hy rechtveerdigh is. | |
8Ga naar margenoot31 Die de sonde doet, is Ga naar margenoot32 uyt den duyvel: want de duyvel Ga naar margenoot33 sondight van den be- | |
[Folio 146r]
| |
ginne. Hier toe is de Sone Godts Ga naar margenoot34 geopenbaert, op dat hy Ga naar margenoot35 de wercken des duyvels Ga naar margenoot36 verbreken soude. | |
9Ga naar margenooti Een yegelick Ga naar margenoot37 die uyt Godt geboren is, Ga naar margenoot38 die en doet de sonde niet: Ga naar margenootk want Ga naar margenoot39 sijn zaet Ga naar margenoot40 blijft in hem: ende hy en kan Ga naar margenoot41 niet sondigen, Ga naar margenoot42 want hy is uyt Godt geboren. | |
10Hier in zijn de kinderen Godts ende de kinderen des duyvels Ga naar margenoot43 openbaer. Een yegelick Ga naar margenoot44 die de rechtveerdigheyt niet en doet, die en is niet Ga naar margenoot45 uyt Godt, ende die sijnen broeder niet lief en heeft. | |
11Want dit is Ga naar margenoot46 de verkondinge, die ghy van den beginne gehoort hebt, Ga naar margenootl dat wy malkanderen souden lief hebben. | |
12Niet gelijck Ga naar margenootm Cain Ga naar margenoot47 [die] uyt den boosen was, ende Ga naar margenoot48 sijnen broeder Ga naar margenoot49 dootsloegh. Ende om wat oorsake sloegh hy hem doot? Ga naar margenootn Ga naar margenoot50 Om dat sijne wercken boos waren, ende sijns broeders, rechtveerdigh. | |
13Ga naar margenooto Ga naar margenoot51 En verwondert u niet, mijne broeders, soo u Ga naar margenoot52 de werelt hatet. | |
14Ga naar margenootp Wy weten dat wy Ga naar margenoot53 overgegaen zijn Ga naar margenoot54 uyt de doot in het leven, Ga naar margenoot55 dewijle wy de broeders lief hebben. Die [sijnen] broeder niet lief en heeft, blijft in de doot. | |
15Een yegelick die sijnen broeder haet, is Ga naar margenoot56 een dootslager. Ga naar margenootq Ende ghy weet dat geen dootslager het eeuwige leven en heeft in hem Ga naar margenoot57 blijvende. | |
16Ga naar margenootr Hier aen hebben wy Ga naar margenoot58 de liefde Ga naar margenoot59 gekent, dat Ga naar margenoot60 hy Ga naar margenoot61 sijn leven voor ons gestelt heeft: ende wy zijn Ga naar margenoot62 schuldigh voor de broeders Ga naar margenoot63 het leven te stellen. | |
17Ga naar margenoots Soo wie nu Ga naar margenoot64 het goet der werelt heeft, ende siet sijnen broeder gebreck hebben, ende Ga naar margenoot65 sluyt Ga naar margenoot66 sijn herte toe Ga naar margenoot67 voor hem, hoe Ga naar margenoot68 blijft de liefde Ga naar margenoot69 Godts in hem? | |
18Mijne kinderkens, en laet ons niet lief hebben Ga naar margenoot70 met den woorde, noch met de tonge, maer Ga naar margenoot71 met de daet ende Ga naar margenoot72 waerheyt. | |
19Ende Ga naar margenoot73 hier aen kennen wy dat wy Ga naar margenoot74 uyt de waerheyt zijn, ende wy sullen Ga naar margenoot75 onse herten Ga naar margenoot76 versekeren Ga naar margenoot77 voor hem. | |
20Want indien Ga naar margenoot78 ons’ herte [ons] Ga naar margenoot79 veroordeelt, Ga naar margenoot80 Godt is Ga naar margenoot81 meerder dan ons’ herte, ende Ga naar margenoot82 hy kent alle dingen. | |
21Geliefde, indien ons’ herte ons Ga naar margenoot83 niet [kolom] en veroordeelt, soo hebben wy Ga naar margenoot84 vrymoedigheyt Ga naar margenoot85 tot Godt: | |
22Ga naar margenoott Ende Ga naar margenoot86 soo wat wy bidden, ontfangen wy van hem: dewijle wy sijne geboden bewaren, ende doen het gene behagelick is voor hem. | |
23Ga naar margenootv Ende dit is sijn gebodt, Ga naar margenoot87 dat wy gelooven Ga naar margenoot88 in den name sijns Soons Iesu Christi, Ga naar margenootx ende malkanderen lief hebben, gelijck hy ons een gebodt gegeven heeft. | |
24Ga naar margenooty Ende die sijne geboden bewaert, Ga naar margenoot89 blijft in hem, ende hy in den selven. Ende hier aen kennen wy dat hy in ons blijft, [namelick] Ga naar margenoot90 uyt den Geest dien hy ons gegeven heeft. |
|