Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 De Apostel bestraft voorder de gene die als meesters andere lichtelick berispen, daerse selve oock dickmaels qualick doen. 2 Ende leert dat die sijne tonge kan bedwingen, alle andere ledematen oock wel kan regeeren. 3 gelijck de peerden met eenen toom, 4 ende de schepen met een roer geregeert worden. [kolom] 5 Maer als de tonge niet bedwongen en wort, datse dan is als een vyer, het welck hoe kleyn het is, veel houts kan aensteken. 7 Dat het bedwingen van de tonge veel swaerder is als het temmen van eenigh wildt dier, ende dat een onbedwongene tonge veel quaets voort brenght. 9 Dattet ongerijmt is dat men met eene ende deselve tonge Godt zegent ende sijnen naesten vloeckt. 11 gelijck een fonteyne geen sout ende soet water t’samen geeft, noch een boom verscheydene vruchten. 13 Daer na vermaent hy tot sachtmoedigheyt, ende tot afleggen van nijdt ende twistgierigheyt. 15 ende beschrijft den aerdt ende eygenschap van aerdtsche ende van de hemelsche wijsheyt. 18 ende de vrucht die daer door verkregen wort. | |
1Ga naar margenoota EN zijt niet Ga naar margenoot1 vele meesters, mijne broeders, wetende Ga naar margenootb dat wy Ga naar margenoot2 te meerder Ga naar margenoot3 oordeel sullen ontfangen. | |
2Want wy Ga naar margenoot4 struyckelen alle in vele. Ga naar margenootc Indien yemant Ga naar margenoot5 in woorden niet en struyckelt, die Ga naar margenoot6 is een volmaeckt man, machtigh om oock Ga naar margenoot7 het geheel lichaem Ga naar margenoot8 in den toom te houden. | |
3Siet, Ga naar margenoot9 wy leggen den peerden toomen in de monden, op dat sy ons souden gehoorsamen, ende wy leyden [daer mede] Ga naar margenoot10 haer geheel lichaem Ga naar margenoot11 om: | |
4Siet oock de schepen, hoewelse soo groot zijn, ende van harde winden gedreven, sy worden ommegewendt van een seer kleyn roer, waer henen oock Ga naar margenoot12 de begeerte des stierders wil: | |
5Ga naar margenootd Alsoo oock de tonge is een kleyn lidt, ende Ga naar margenoot13 roemt [nochtans] groote dingen. Siet, Ga naar margenoot14 een kleyn vyer hoe grooten Ga naar margenoot15 hoop houts het aensteeckt. | |
6Ga naar margenoot16 De tonge Ga naar margenoot17 is oock een vyer, Ga naar margenoot18 een werelt der ongerechtigheyt: alsoo is de tonge onder onse leden gestelt, welcke het geheel lichaem Ga naar margenoot19 besmet, ende Ga naar margenoot20 ontsteeckt Ga naar margenoot21 het radt [onser] geboorte, ende wort Ga naar margenoot22 ontsteken Ga naar margenoot23 van de helle. | |
7Want Ga naar margenoot24 alle natuere beyde der wilde dieren, ende der vogelen, beyde der kruypende ende der zee-dieren, wort Ga naar margenoot25 getemt, ende is getemt geweest van de menschelicke natuere: | |
8Maer de tonge Ga naar margenoot26 en kan geen mensche Ga naar margenoot27 temmen. Sy is een onbedwingelick quaet: Ga naar margenoot28 vol van doodelick fenijn. | |
9Ga naar margenoot29 Door haer loven wy Godt Ga naar margenoot30 ende den Vader, ende door haer vervloecken wy de menschen, Ga naar margenoote die na de gelijckenisse Godts gemaeckt zijn. | |
[Folio 138r]
| |
10Uyt den selven mont komt voort zegeninge ende vervloeckinge. Ga naar margenoot31 Dit en moet, mijne broeders, alsoo niet geschieden. | |
11Welt oock een fonteyne Ga naar margenoot32 uyt een selve ader Ga naar margenoot33 het soet ende het bitter? | |
12Kan oock, mijne broeders, een vijgeboom Ga naar margenoot34 olijven Ga naar margenoot35 voort brengen, of een wijnstock Ga naar margenoot36 vijgen? Ga naar margenoot37 Alsoo [en kan] geen fonteyne sout ende soet water voort brengen. | |
13Ga naar margenoot38 Wie is wijs ende verstandigh onder u? Ga naar margenootf Die bewijse uyt Ga naar margenoot39 [sijnen] goeden wandel Ga naar margenoot40 sijne wercken Ga naar margenoot41 in sachtmoedige wijsheyt. | |
14Ga naar margenootg Maer indien ghy bitteren Ga naar margenoot42 nijdt ende twistgierigheyt hebt in uw’ herte, soo en Ga naar margenoot43 roemt ende en Ga naar margenoot44 lieght niet Ga naar margenoot45 tegen de waerheyt. | |
15Ga naar margenooth Desen en is de wijsheyt niet Ga naar margenoot46 die van boven af komt: maer is Ga naar margenoot47 aerdsch, Ga naar margenoot48 natuerlick, Ga naar margenoot49 duyvelsch. | |
16Ga naar margenooti Want waer nijdt ende twistgierigheyt is, aldaer is verwerringe, ende alle boosen handel. | |
17Maer de wijsheyt die van boven is, die is ten eersten Ga naar margenoot50 suyver, daer na vreedsaem, Ga naar margenoot51 bescheyden, Ga naar margenoot52 geseggelick, vol van barmhertigheyt ende van goede vruchten, Ga naar margenoot53 niet partijdelick oordeelende, ende ongeveynst. | |
18Ende Ga naar margenoot54 de vrucht der rechtveerdigheyt Ga naar margenoot55 wort in vrede Ga naar margenoot56 gezaeyt, voor de gene Ga naar margenoot57 die vrede maken. |
|