14
Zijnse niet alle Ga naar margenoot40 gedienstige geesten, die tot dienst Ga naar margenoot41 uytgesonden worden om der gene wille die de saligheyt be-erven sullen?
|
-
margenoot1
- Nam. de Vader, gelijck blijckt uyt den name Sone, die in het eynde des vers wort uytgedruckt.
-
margenoot2
- Namelick, in de tijden des Ouden Testaments.
-
margenoot3
- D. op menigerley stonden ende gelegentheden. Gr. in vele gedeelten.
-
margenoot4
- Namelick, door aenspraken, droomen, gesichten, verschijningen. siet Num. 12.6.
-
margenoot5
- Alsoo noemt de Apostel den tijt des Nieuwen Testaments, om datter onder het selve geen veranderinge meer in het leeren en is te verwachten, maer alles alsoo moet blijven, sonder toe of afdoen, gelijck het van Christo is geleert ende geordineert, tot den laetsten dagh. siet oock Ioël 2. vers 28. Actor. 2.17.
-
margenoot6
- Nam. Apostelen ende andere Hebreen, die ’t woort uyt sijnen mont hebben gehoort, ende van welcke ’t selve door de geheele werelt is verbreyt.
-
margenoot7
- Gr. in den Sone, D. den eygenen ende eenigh geboren Sone des Vaders, in den vleesche geopenbaert, Ioan. 1.14. want andersins waren oock de Propheten kinderen Godts, ende zijn het oock alle geloovige, Ioan. 1.12. 1.Ioan. 3.1.
-
margenoot8
- Dit recht van Heere ende besitter van alles te zijn, heeft de Sone Godts niet alleen door dien hy alles heeft geschapen, gelijck de volgende woorden mede brengen, maer is oock tot een erfgenaem van alles gestelt, door dien hy van den Vader van eeuwigheyt tot een Middelaer is uytverkoren, 1.Petr. cap. 1. vers 20. ende van den selven inde werelt is gebracht, als hy hem de menschelicke nature heeft laten aennemen, Luce 1. vers 32. ende 2.11. Hebr. 1.6. Ende eyndelick als hy hem het werck onser verlossinge uytgericht hebbende, tot sijne rechter hant heeft verheven, Ephes. cap. 1. versen 21, 22. Philip. cap. 2. versen 9, 10, 11.
-
margenootb
- Genes. 1.3. Psalm 33.6. Ioan. 1.3. Ephes. 3.9. Coloss. 1.16.
-
margenoot9
- Gr. de eeuwen, gelijck Hebr. 11.3. Dat is, de werelt, met alles wat daer in is, Ioan. 1.3. Coloss. 1. vers 16. Het welck den Apostel by het voorgaende voeght als de eerste reden, waerom hem de Vader tot een erfgenaem ende een Heere van alles heeft gestelt, namelick, dewijle hy alles door hem heeft geschapen: waer op de andere redenen in het volgende vers volgen, genomen van de heerlickheyt sijns persoons, ende evengelijckheyt met den Vader, ende van de onderhoudinge aller dingen.
-
margenootc
- 2.Corinth. 4.4. Philip. 2.6. Coloss. cap. 1. vers 15.
-
margenoot10
- Namelick, in den welcken de geheele heerlickheyt des Vaders, dat is, sijn Godtlick wesen ende Godtlicke eygenschappen volkomelick zijn, ende als in een uytgedruckt beelt voor oogen gestelt worden. Het welck eenige verstaen van Christo na sijne menschelicke nature, in dewelcke hy door sijne leere, wercken, ende wonderdaden, de wijsheyt, rechtveerdigheyt, almachtigheyt, ende grondeloose barmhertigheyt Godts ons ten vollen heeft geopenbaert, gelijck Ioan. 1. versen 14, 18. ende 14. versen 9, 10, 11. oock wort aengewesen. Doch gemerckt dese tijtelen hier den sone Godts worden gegeven als een schepper ende onderhouder van alle dingen, het welck hem na sijne Godtlicke nature alleen toekomt, soo moeten dese twee tijtelen verstaen worden van Christo voor soo veel hy de eeuwige Sone Godts is, ende een licht van ’t eeuwigh licht, eenes wesens ende heerlickheyts met den Vader, nochtans van de selfstandigheyt des Vaders onderscheyden, door welcken de Vader sijne werckingen uytvoert, ende eygenschappen betoont: gelijck de sonne door haer licht de hare.
-
margenoot11
- Ofte, afdrucksel. Om dat de persoon des Soons den persoon des Vaders volkomelick afbeelt, gelijck een afdruck het zegel. Waerom hy oock het beelt des onsienlicken Godts wort genaemt, Coloss. 1.15.
-
margenoot12
- Gr. hypostaseos, Dat is, selfstandigheyts, ofte persoons, waer door de persoon des Vaders wort verstaen, voor soo veel hy van den Sone is onderscheyden, ende van hemselven ende in hemselven bestaet, ende als een oorspronck is van den persoon des Soons, door een eeuwige ende onuytsprekelicke generatie. Siet Prover. 8. vers 22, etc. Mich. 5. vers 1. Ioan. cap. 1. versen 14, 18.
-
margenoot13
- D. ondersteunt, ofte onderhoudt, ofte doet bestaen, Col. 1. vers 17.
-
margenoot14
- D. door sijnen almachtigen wille of bevel, Psalm 33.9.
-
margenoot15
- Dit is een nieuwe reden, waerom de Sone Godts tot een erfgenaem ende Heere van alles is gestelt, namelick, om dat hy de reynighmakinge onser sonden heeft te wege gebracht, als hy nu het vleesch heeft aengenomen, ende hemselven door den eeuwigen Geest sijnen Vader als onsen eenigen Hoogepriester onstraffelick heeft opgeoffert, ende daer over ter rechter hant Godts, als onsen eeuwigen Koningh, is gestelt: waer van in ’t vijfde ende volgende Capittel breeder sal worden gehandelt.
-
margenoot16
- Hier van siet de verklaringen op Ephes. cap. 1. vers 20. 1.Cointh. 15. vers 25. ende elders.
-
margenoot17
- Gr. verschilliger, ofte, verscheydener name, Dat is, weerdiger, ofte uytnemender. Siet hier na Cap. 8. vers 6. welcke naem is de naem van Sone, gelijck het volgende vers bewijst.
-
margenoot18
- Namelick, na sijne Godtlicke nature, door sijne eeuwige geboorte van den Vader, met welcke de menschelicke nature in eenigheyt des persoons is vereenight. Want Christus maer een Sone en is, in welcken dese twee naturen bestaen.
-
margenoot19
- Namelick, eygen ende natuerlicke Sone: Want andersins zijn oock de Engelen kinderen Godts, ten aensien dat sy van Godt ende na sijn evenbeelt zijn geschapen, ende tot kinderen aengenomen. Siet Iob cap. 1. vers 6. Psalm 89. vers 7.
-
margenoot20
- Dat is, van eeuwigheyt, welcke heden genaemt wort om dat in de eeuwigheyt noch begin en is noch eynde, maer eene geduerigheyt die altijt tegenwoordigh is. Andere verstaen het van den tijt in welcke dese eeuwige geboorte in de werelt is geopenbaert.
-
margenoot21
- Ofte, geteelt, gewonnen, geboren, namelick, door een eeuwige, boven-natuerlicke, ende onbegrijpelicke generatie. Want hy spreeckt van sulcke geboorte, op welcke wijse geen Engelen noch menschen en zijn geboren, maer alleen de Sone. Waerom hy oock de eenighgeboren van den Vader genoemt wort, Ioan. cap. 1. vers 18. ende de eygen Sone Godts, Rom. cap. 8. vers 32. Dese plaetse wort oock Actor. cap. 13. vers 33. op sijn opstandinge uyt den dooden gepast, om dat hy als dan krachtelick is bewesen de Sone Godts te zijn, gelijck Paulus spreeckt Rom. cap. 1. vers 4.
-
margenoot22
- Dese woorden worden wel van Salomon als een voorbeelt Christi, die den tempel te Ierusalem soude bouwen, uytgesproken, maer van Christo Iesu, als de beteeckende sake, voornamelick verstaen, die den geestelicken tempel, dat is, de gemeynte Godts, alleen heeft gebouwt, ende een Heere daer van is, gelijck den Aposel hier na Cap. 3. versen 4, 5, 6. betuyght, ende die alleen een Koninckrijck sonder eynde heeft, als de Engel verklaert, Luce cap. 1. versen 32, 33.
-
margenoot23
- Namelick, in den 97 Psalm, alwaer een beschrijvinge is van de komste des Heeren in de werelt, om een nieuw Koninckrijck op te rechten: het welck is vervult wanneer Christus mensche is geworden, ende onder ons heeft gewoont, vol genade ende heerlickheyt, Ioan. cap. 1. vers 14. wanneer oock de menighte der hemelscher heyrscharen hem hebben aengebeden, ende sijnen name groot gemaeckt, Luce cap. 2. vers 13, etc.
-
margenoot24
- Ofte, van de Engelen, na eene Hebreeusche wijse van spreken. Siet Genes. 20.2. Iesa. 41.7.
-
margenoot25
- Dat is, als geesten, ofte winden om hem snellick te gehoorsamen.
-
margenoot26
- Dat is, als een vlamme des vyers, om als een vyer ende blicksem sijne bevelen krachtelick uyt te voeren.
-
margenoot28
- Dese woorden in den 45 Psalm, moeten nootsakelick van Christo, de ware Bruydegom ende Koningh sijner gemeynte, verstaen worden. Want dat de Ioden nu seggen datse van Salomon moeten verstaen worden, is ongerijmt, overmits Salomon nergens Godt en wort genaemt, noch sijnen throon eeuwigh en is geweest, maer alleen veertigh jaren geduert heeft, ende sijnen scepter, noch sijner nakomelingen scepter en is niet altijt geweest eenen scepter der gerechtigheyt, dewijle daer vele gebreken ende ongerechtigheden in sijne ende sijner nakomelingen regeeringe zijn geweest, gelijck de boecken der Koningen betuygen. Ende en is niet waerschijnlick dat het houwelick Salomons met de dochter van Pharao geduerigh in de gemeynte Godts soude moeten gepresen ende gesongen worden, gelijck het opschrift des Psalms vers 1. mede brenght. Het welck soo klaer is, dat selve de Ioodtsche Rabbinen bekennen dat dese Psalm van den Messias moet verstaen worden. Doch de autoriteyt des Apostels is hier in genoegh, ende boven alle tegenspreken. Door den throon wort de heerlickheyt, ende door den scepter de kracht deser regeeringe verstaen.
-
margenoot29
- Dat is, een scepter des rechts, ofte der rechtheyt, dat is, daer geen kromheyt noch onrecht plaetse en heeft.
-
margenoot30
- Siet de aenteeckeninge op Ioan. cap. 20. vers 17.
-
margenoot31
- Namelick, met den Heyligen Geest, die hy in sijne menschelicke nature ontfangen heeft sonder mate, Ioan. 3.34.
-
margenoot32
- Soo worden de gaven des Heyligen Geests genoemt, om dat sy het herte der menschen wacker ende verheught maken in Godt, ende tot haer beroep veerdigh ende gewilligh, Actor. cap. 10. vers 38.
-
margenoot33
- Dat is, uwe broederen, ofte andere kinderen Godts, waer van Christus is de eerstgeboren. Want alle de leden van het lichaem Christi, dat is, van sijne gemeynte, zijn eenes selven Geests met Christo deelachtigh, alsoo nochtans dat de volheyt der gaven in Christo het hooft is, maer in de andere leden, na de mate der gave Christi. Siet Ioan. cap. 1. vers 16. Ephes. 4. vers 7.
-
margenoot34
- Namelick, tot, ofte van den Sone seght hy: gelijck vers 8. welcke woorden de Apostel hier getuyght, dat van den Sone Godts geseght zijn: gelijck oock het wit des Psalms aenwijst, alsoo hy aldaer van de wederoprechtinge des Koninckrijcks Godts spreeckt ende van de verbreydinge des selfs onder de Heydenen, het welck beyde door Christum is geschiet. Psalm 102. vers 14, etc.
-
margenoot35
- Namelick, der scheppinge van alle dingen: gelijck Genes. 1.1. Ioan. 1.1.
-
margenoot36
- Namelick, van eeuwigheyt tot eeuwigheyt, sonder veranderinge: gelijck oock van Christo getuyght wort, Apoc. c. 1. vers 8. ende 22. vers 13. Siet oock Hebr. 13.8.
-
margenoot37
- Namelick, dat ergens om wort geleght om yet te decken ende bewaren tegen regen, windt, ende hitte: ’t welck als het genoegh is gebruyckt, pleeght opgerolt, ende aen een zijde geleght te worden.
-
margenootm
- Psalm 110.1. Actor. 2.34. 1.Corinth. 15.25. Ephes. 1.20. Hebr. 10.12.
-
margenoot39
- Siet hier van vers 3. ende de aenteeckeninge op 1.Corinth. 15. versen 24, 25.
-
margenoot40
- Ofte, bedienende, Dat is, die altijt Gode ten dienste zijn, ofte om te dienen voor hem bereyt staen. Siet Iesa. cap. 6. vers 2. Ezech. 10. vers 8. Dan. cap. 7. vers 10. Zachar. 1.8. Apocal. 5. vers 11, etc.
-
margenoot41
- Namelick, van Godt, ende van Christo Iesu selve, Apocal. 1. vers 1, etc. Daer en wort dan hier niemant van de Engelen uytgenomen, die ten dienste der geloovige van Godt niet en worden uytgesonden, gelijck sommige meynen.
|