Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Den Apostel gaet voort in het beschrijven van de hope der saligheyt, waer door wy versekert zijn, als dit lichaem, het welck een aerdsch tabernakel is, gebroken wort, dat wy een eeuwige woonstede hebben in den hemel. 4 waer mede wy verlangen overkleet te worden. 6 overmits soo lange wy in dit lichaem inwoonen, wy van den Heere uytwoonen. 9 Dat dan een yegelick neerstigh moet zijn om hem te behagen. 10 om dat wy alle voor den rechterstoel Christi moeten verschijnen. 11 Betuyght daerom oock sijne neerstigheyt onder haer. 12 niet om hemselven te prijsen, maer om haer stoffe van roem te geven tegen de valsche Apostelen. 15 Leert dat Christus voor allen gestorven ende opgeweckt is, op dat sy alle hem souden leven. 16 Waerom hy voortaen niemant meer en kent na den vleesche. 17 Maer na de nieuwe scheppinge die uyt Godt is in Christo. 19 Waer toe sy als gesanten Godts worden gebruyckt om de menschen met Godt in Christo te versoenen. | |
1WAnt wy weten, dat soo Ga naar margenoot1 ons’ Ga naar margenoota aerdsche huys deses tabernakels Ga naar margenoot2 gebroken wort, wy Ga naar margenoot3 een gebouw van Godt hebben, een huys niet met handen gemaeckt, [maer] eeuwigh, in de hemelen. | |
2Ga naar margenootb Want oock in desen suchten wy, verlangende met onse woonstede, die uyt den hemel is, overkleet te worden. | |
3Ga naar margenootc Soo wy oock Ga naar margenoot4 bekleet [ende] niet naeckt en sullen gevonden worden. | |
4Want oock wy, Ga naar margenoot5 die in desen tabernakel zijn, suchten Ga naar margenoot6 beswaert zijnde: Ga naar margenoot7 nademael wy niet en willen ontkleet, Ga naar margenoot8 maer overkleet worden, Ga naar margenootd op dat Ga naar margenoot9 het sterflicke Ga naar margenoot10 van het leven verslonden worde. | |
5Die ons nu Ga naar margenoot11 tot dit selve bereyt heeft, is Godt, Ga naar margenoote die ons oock Ga naar margenoot12 het onderpandt des Geests gegeven heeft. | |
6Wy hebben dan altijt goeden moedt, [kolom] ende weten dat wy inwoonende in ’t lichaem, uytwoonen Ga naar margenoot13 van den Heere: | |
7Ga naar margenootf (Want wy wandelen Ga naar margenoot14 door geloove, [ende] Ga naar margenoot15 niet door aenschouwen.) | |
8Maer wy hebben goeden moedt, ende hebben meer behagen om uyt het lichaem uyt te woonen, ende by den Heere in te woonen. | |
9Daerom zijn wy oock Ga naar margenoot16 seer begeerigh, Ga naar margenoot17 het zy inwoonende, Ga naar margenoot18 het zy uytwoonende, om hem welbehagelick te zijn. | |
10Ga naar margenootg Want wy alle moeten Ga naar margenoot19 geopenbaert worden voor den rechterstoel Christi, Ga naar margenooth op dat een yegelick Ga naar margenoot20 wech drage het gene Ga naar margenoot21 door het lichaem [geschiet,] na dat hy gedaen heeft, Ga naar margenoot22 het zy goet, Ga naar margenoot23 het zy quaet. | |
11Wy dan wetende Ga naar margenoot24 den schrick des Heeren, bewegen de menschen tot het geloove, ende zijn Gode openbaer geworden: doch ick hope oock in uwe conscientien geopenbaert te zijn. | |
12Ga naar margenooti Want wy en Ga naar margenoot25 prijsen ons selven u niet wederom aen, maer wy geven u oorsake Ga naar margenoot26 van roem over ons, op dat ghy [stoffe] soudet hebben tegen de gene Ga naar margenoot27 die in het aengesicht roemen, ende niet [in] het herte. | |
13Want het zy dat wy Ga naar margenoot28 uytsinnigh zijn, wy zijn het Gode: het zy dat wy Ga naar margenoot29 gematight van sinnen zijn, wy zijn het u-lieden. | |
15Ga naar margenoot32 Als die dit oordeelen, dat indien Ga naar margenoot33 een Ga naar margenoot34 voor alle Ga naar margenoot35 gestorven is, Ga naar margenoot36 sy dan alle gestorven zijn. Ende hy is voor alle gestorven, Ga naar margenootk op dat de gene die leven, niet meer Ga naar margenoot37 haer selven en souden leven, maer Ga naar margenoot38 dien die voor haer gestorven ende opgeweckt is. | |
16Ga naar margenootl Soo dan, wy en kennen van nu aen niemant Ga naar margenoot39 na den vleesche: ende Ga naar margenoot40 indien wy oock Christum na den vleesche gekent hebben, nochtans en kennen wy [hem] Ga naar margenoot41 nu niet meer [na den vleesche.] | |
17Soo dan indien yemant Ga naar margenoot42 in Christo is, die is Ga naar margenoot43 een nieuw schepsel: Ga naar margenootm het oude is voorby gegaen, siet, Ga naar margenoot44 het is al nieuw geworden. | |
18Ende Ga naar margenoot45 alle dese dingen zijn uyt Gode, Ga naar margenootn die Ga naar margenoot46 ons met hemselven Ga naar margenoot47 versoent heeft door Iesum Christum, ende ons de bedieninge der versoeninge gegeven heeft. | |
[Folio 98r]
| |
werelt met hemselven versoenende: hare sonden haer niet toereeckenende: ende heeft het woort der versoeninge Ga naar margenoot50 in ons geleght. | |
20Soo zijn wy dan Ga naar margenootp gesanten van Christi wege, als of Godt door ons bade: wy bidden van Christi wege, Ga naar margenoot51 laet u met Godt versoenen. | |
21Ga naar margenootq Want dien die geen sonde Ga naar margenoot52 gekent en heeft, Ga naar margenootr heeft hy Ga naar margenoot53 sonde voor ons gemaeckt, op dat wy souden worden Ga naar margenoot54 rechtveerdigheyt Godts Ga naar margenoot55 in hem. |
|