16
t Want wie heeft 44 den sin des Heeren gekent, die hem soude onderrichten? maer wy hebben 45 den sin Christi.
|
-
1
- Gr. uytnementheyt van woort ofte reden, D. een opgepronckte maniere van spreken, door welcke ick socht boven andere wijs te schijnen, ofte uyt te munten: Ofte, u te overreden. Siet 1.Corinth. 4. vers 19.
-
2
- Dat is, het Euangelium, het welck ons van Godt is geopenbaert, ende getuyght van den wille Godts tot onser saligheyt, 1.Cor. 1.6.
-
3
- Gr. geoordeelt. Want al was d’Apostel in vele andere saken ervaren, soo en hadde hy evenwel niet willen voordragen dan het gene dat tot hare saligheyt noodigh was.
-
4
- Dat is, van eenige andere wetenschap by u te spreken.
-
5
- Dat is, die door sijnen doot, ende volgende opstandinge ons van onse sonden verlost, ende der eeuwiger saligheyt deelachtigh heeft gemaeckt, Rom. 4.25. ende 10.9, 10.
-
6
- Dese dingen konnen verstaen worden, ofte van den nederigen stant, daer in hem de Apostel gehouden heeft, doe hy te Corinthen was, op dat niet hy, maer alleen sijne leere, in aensien soude wesen by haer, tegen de opgeblasentheyt der gene die dese scheuringen veroorsaeckten: ofte van de voorsichtigheyt ende beschroomtheyt, die hy gebruyckt heeft in het voorstellen der leere der saligheyt, om niet menschelicks daer onder te vermengen, op dat de kracht der selve niet sijne wijsheyt of welsprekentheyt, maer alleen den aert der leere, die hy predickte, ende des Geests Godts mede werckinge soude worden toegeschreven: het welck met het volgende best over een komt.
-
c
- Actor. 18.3. 2.Cor. 10.10.
-
d
- 1.Cor. 1.17. ende 2.1. 2.Petr. 1.16.
-
7
- Dat is, betooninge der geestelicke kracht, die uyterlick door mirakelen, ende inwendelick door de werckinge des Heyligen Geests by sijn woort was gevoeght, 2.Cor. 3.3.
-
8
- D. sijne oorsake ofte fondament niet en soude hebben.
-
9
- D. in redenen of woorden, die de menschelicke wijsheyt bedenckt.
-
10
- D. in de Goddelickheyt der leere, door de kracht des Geests Godts aen onse herten betuyght, Actor. 16.14.
-
11
- Dat is, de swaerste verborgentheden van Godts woort, gelijck vers 7. Andersins heeft hy oock de swacke ende teere met melck gespijst. Siet 1.Corinth. 3.2. Hebr. 5.12.
-
12
- Dat is, die in de saken des geloofs meer toegenomen hebben, ende nu niet meer in de eerste beginselen en behoeven onderricht te worden. Siet Rom. 14.1, 2 ende 15.1. Philip. 3.15. Hebr. 5.14. Dese worden by vergelijckinge van andere, volmaeckte genaemt: andersins en is hier niemant volmaeckt in kennisse soo lange hy leeft, 1.Cor. 13.9.
-
13
- Dat is, die van het menschelicke vernuft bedacht ende groot geacht wort.
-
14
- D. der wijse ende machtige, gelijck vers 8.
-
15
- Namelick, met alle hare wijsheyt ende macht, overmits die buyten dese werelt geen gebruyck en heeft.
-
16
- Dat is, die Godt ons tot onser saligheyt heeft geopenbaert.
-
17
- Soo noemt de Apostel de leere des Euangeliums, om dat deselve door geene menschelicke wijsheyt oyt en is gevonden, maer was voor haer bedeckt, tot dat Godt die door sijne Propheten ende Apostelen heeft geopenbaert.
-
18
- Namelick, wijsheyt Godts: waer door verstaen wort ofte de persoon Christi, die 1.Corinth. 1.24. oock de wijsheyt Godts genaemt wort: ofte de verborgentheden onser saligheyt in Christo by Godt voor genomen, ende daer na in den Euangelio geopenbaert, tot onser heerlickheyt, Luce cap. 2. vers 32. Beyde komt met het volgende wel over een.
-
l
- Matth. 11.25. Ioan. 7.48. Actor. 13.27. 2.Cor. 3.14.
-
20
- Namel. uyt hare natuerlicke reden ofte verstant, hoe groot ende hoe kloeck het selve oock was. Hoedanige Herodes, Pilatus, Cajaphas, ende andere machtige in dese werelt geweest zijn, als oock de Philosophen, Schriftgeleerde, ende dergelijcke. Andersins heeft Abraham oock door Godts Geest ende openbaringe sijnen dagh gesien, Ioan. 8.56. ende David heeft hem daer in verheught, Psalm 16. vers 9. met andere Godtsalige Koningen ende Propheten, Luce 10. vers 24. ende oock sommige der Overste der Ioden, als Nicodemus ende Ioseph van Arimathea, hebben hem gekent: dan dese waren weynige, ende en hebben in sijnen doot niet gestemt, Luce 23.51. Siet dergelijcke wijse van spreken Ioan. 3.32.
-
m
- Ioan. 16.3. Actor. 3.17. ende 13.27. 1.Timoth. 1.13.
-
21
- Namelick, die het hooftstuck is van dese wijsheyt Godts. Soo wort Christus genaemt ten aensien van sijne Goddelicke nature, Psalm 24.7. Actor. 7.2. die gekruyst is na sijne menschelicke nature. Siet dergelijcke wijse van spreken Ioan. 3. vers 13. Actor. 3. vers 15. ende 20.28.
-
22
- Dese woorden voeght den Apostel tot naerder verklaringe van de voorgaende prophetische woorden, daer tusschen, om te toonen dat de verborgentheden des Euangeliums, ende de grootte der heerlickheyt, die Godt sijne geloovige hier namaels bereyt heeft, soo weerdigh zijn, dat niet alleen geen ooge, noch geen oore, maer selfs geen vernuft die oyt en heeft konnen van hemselven bedencken ofte oock verstaen. Siet 1.Petr. cap. 1. versen 10, 11, 12.
-
o
- Matth. 13.11. 2.Corinth. 3.18.
-
23
- Namelick, die Godt lief hebben. Want dat den Apostel niet alleen van de Apostelen en spreeckt, maer oock van de gene die door haer woort in Christum gelooven, blijckt uyt het volgende.
-
24
- Namelick, welcke door het woort, ende met het woort in ons krachtigh is. Siet 2.Corinth. 3.8. 1.Ioan. cap. 2. vers 27.
-
25
- Dit seght de Apostel, niet om dat de Heylige Geest, die in ons woont, van eenige Goddelicke sake soude onwetende zijn, die hy soude moeten soecken te weten, maer om dat hem oock de allerdiepste saken Godts, als een selve Godt met den Vader ende met den Sone, klaerlick bekent zijn: gelijck Godt wort geseght de herten ende nieren te doorsoecken, om datse voor hem bloot ende bekent zijn, Rom. cap. 8. vers 27. Apoc. cap. 2. vers 23.
-
26
- Dat is, den allerverborgensten raet Godts. Siet Iesa. cap. 40. vers 13.
-
p
- Prov. 27.19. Ierem. 17.9.
-
27
- Dat is, de redelicke ziele, ende het verstant des menschen weet wat in haer is. Siet 1.Ioan. cap. 3. vers 20.
-
28
- Namelick, onder de schepselen. Want de Sone kent den Vader, ende de Vader den Sone, Matth. 11.27. ende hier oock de Heylige Geest, als een eenigh Godt met den Vader ende den Sone, Rom. 8.27.
-
29
- Dat is, die wereltsche dingen leert, ende in wereltsche dingen sijn vermaken heeft, ofte geluck stelt.
-
30
- Dat is, die van Godt uytgaet ende sijnen kinderen belooft ende gegeven wort, Ioan. cap. 14. vers 16. Rom. 8.15.
-
31
- Namelick, tot onsen troost ende saligheyt, dat is, Christum ende sijne weldaden, Rom. 8.32. Coloss. 2.9, 10.
-
r
- 1.Cor. 1.17. ende 2.4. 2.Petr. 1.16.
-
32
- Ofte, redenen, bewegingen.
-
33
- Nam. in sijne Godtlicke ingevingen ende schriften, niet opgepronckt met menschelicke welsprekentheyt, maer krachtigh in hare geestelicke eenvoudigheyt.
-
34
- Ofte, vergelijckende. Gr. t’samen oordeelende: D. gelijck de leere geestelick is, soo stellen wy die oock voor niet met wereltsche, maer met geestelicke woorden.
-
35
- Gr. de zielicke mensche, D. die geen ander ofte hooger wijsheyt en heeft, dan die hem het licht der naturen ende het menschelick vernuft leert. Siet Iude vers 19.
-
36
- Namel. om de selve aen te nemen, ende hemselven tot saligheyt toe te eygenen, Rom. 8.5. Siet een exempel Actor. 17.18. ende 25.19.
-
37
- Siet 1.Corinth. 1.21, 22, 23.
-
38
- Namelick, dan door de genade ende kracht van Godts Geest, die het verstant verlicht ende de herten opent, Actor. cap. 16. vers 14.
-
39
- Gr. geoordeelt, D. van menschelicke ende wereltsche leeringen met oordeel onderscheyden.
-
40
- D. die door den Geest Godts is verlicht ende wedergeboren.
-
41
- Namelick, ter saligheyt noodigh. Want oock de geloovige somtijts wel dwalen in sommige saken, maer die ter saligheyt soo noodigh niet en zijn: ofte wanneer sy dese gave der onderscheydinge niet genoegh op en wecken door neerstigheyt ende gebeden. Siet Ioan. cap. 10. versen 4, 27. 1.Thess. 5.21. 1.Ioan. 4.1.
-
42
- Namelick, die niet wedergeboren, ofte geestelick en is: andersins moet oock de geest der Propheten den Propheten onderworpen zijn, 1.Cor. 14.29, 32.
-
43
- Ofte, geoordeelt, D. met oordeel onderscheyden, gelijck vers 14.
-
t
- Iesa. 40.13. Rom. 11.34.
-
44
- Ofte, den Geest des Heeren, gelijck Iesa. 40.13. daer dese woorden staen, uytgedruckt wort. D. den sin ofte meyninge van den Geest des Heeren, Rom. 8. vers 27.
-
45
- D. de meyninge Christi is ons bekent gemaeckt door sijn woort, ende door sijnen Geest, gelijck hier voren verklaert is, versen 10, 12.
|