Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Van hier voort leert den Apostel, dat de gene die door het geloove in Christum zijn gerechtveerdight, oock door de kracht van Christi doot ende opstandinge worden vernieuwt ende geheylight, ende bewijst het selve door de beteeckenisse van onsen doop. 5 als oock uyt onse vereeninge met Christo, waer door wy met hem der sonde gestorven, ende tot een nieuw leven opgeweckt zijn. 9 Betuyght voorder, dat gelijck Christus maer eens is gestorven, ende voortaen altijt leeft in heerlickheyt, wy oock alsoo, als wy gelooven, der sonde sterven, om voortaen heylighlick te mogen leven. 12 Treckt hier uyt eene gemeyne vermaninge, dat de sonde dan over ons niet en moet heerschen, maer wy over de sonde. 15 ende verklaert dat de genade Godts, ende de vryheyt daer in wy staen, ons oock daer toe moet bewegen. 21 Eyndelijck versterckt hy dese sijne vermaninge door de bedenckinge van de vrucht der sonde, welcke is de doot: ende van het eynde der heylighmakinge, ’t welck is het eeuwige leven, ons uyt genade door Christum gegeven. | |
1Ga naar margenoot1 WAt sullen wy dan seggen? sullen wy Ga naar margenoot2 in de sonde blijven, op dat de genade Ga naar margenoot3 te meerder worde? | |
2Ga naar margenoot4 Dat sy verre. Wy Ga naar margenoot5 die de sonde gestorven zijn, hoe sullen wy noch Ga naar margenoot6 in deselve leven? | |
3Ofte en wetet ghy niet Ga naar margenoota dat soo vele als wy Ga naar margenoot7 in Christum Iesum gedoopt zijn, wy Ga naar margenoot8 in sijnen doot gedoopt zijn? | |
4Ga naar margenootb Wy zijn dan Ga naar margenoot9 met hem begraven door den doop in den doot, op dat gelijckerwijs Christus uyt de dooden Ga naar margenootc opgeweckt is Ga naar margenoot10 tot de heerlickheyt des Vaders, Ga naar margenoot11 alsoo oock wy Ga naar margenootd in nieuwigheyt des levens wandelen souden. | |
[Folio 77v]
| |
5Ga naar margenoote Want indien wy met hem Ga naar margenoot12 eene plante geworden zijn in de gelijckmakinge sijns doots, soo sullen wy het oock zijn [in de gelijckmakinge sijner] opstandinge. | |
6Dit wetende dat Ga naar margenoot13 onsen ouden mensche Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 met [hem] gekruycight is, op dat Ga naar margenoot15 het lichaem der sonde Ga naar margenoot16 te niete gedaen worde, op dat wy Ga naar margenoot17 niet meer de sonde en dienen. | |
7Ga naar margenootg Want Ga naar margenoot18 die gestorven is, die is Ga naar margenoot19 gerechtveerdight van de sonde: | |
8Ga naar margenooth Indien wy nu Ga naar margenoot20 met Christo gestorven zijn, soo gelooven wy dat wy oock Ga naar margenoot21 met hem sullen leven. | |
9Ga naar margenooti Wetende dat Christus opgeweckt zijnde uyt de dooden, niet meer en sterft: de doot Ga naar margenoot22 en heerscht niet meer over hem. | |
10Ga naar margenootk Want dat hy gestorven is, dat is hy Ga naar margenoot23 der sonde Ga naar margenoot24 eenmael gestorven: ende dat hy leeft, dat leeft hy Ga naar margenoot25 Gode. | |
11Alsoo oock ghylieden houdt het daer voor dat ghy wel Ga naar margenoot26 der sonde doot zijt, maer Ga naar margenoot27 Gode levende zijt in Christo Iesu onsen Heere. | |
12Dat Ga naar margenoot28 dan de Ga naar margenoot29 sonde niet en Ga naar margenoot30 heersche in uw’ Ga naar margenoot31 sterflick lichaem, om haer Ga naar margenoot32 te gehoorsamen in de begeerlickheden des selven [lichaems.] | |
13Noch en stelt uwe leden niet Ga naar margenoot33 der sonde tot Ga naar margenoot34 wapenen der ongerechtigheyt: Ga naar margenootl maer stelt u selven Ga naar margenoot35 Gode, als Ga naar margenoot36 uyt de dooden levendigh [geworden] zijnde, ende [stelt] Ga naar margenoot37 uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheyt. | |
14Want Ga naar margenoot38 de sonde en sal over u niet heerschen: want ghy en zijt niet Ga naar margenoot39 onder de wet, Ga naar margenoot40 maer onder de genade. | |
15Ga naar margenoot41 Wat dan? Sullen wy sondigen, om dat wy niet en zijn onder de wet, maer onder de genade? Dat zy verre. [kolom] | |
16Weet ghy niet Ga naar margenootm dat wien ghy u selven stelt tot dienstknechten Ga naar margenoot42 ter gehoorsaemheyt, ghy dienstknechten zijt des genen dien ghy gehoorsaemt, ofte Ga naar margenoot43 der sonde tot de doot, ofte Ga naar margenoot44 der gehoorsaemheyt Ga naar margenoot45 tot gerechtigheyt? | |
17Maer Gode zy danck, dat ghy [wel] dienstknechten der sonde Ga naar margenoot46 waert, maer [dat] ghy [nu] van herten gehoorsaem geworden zijt Ga naar margenoot47 den voorbeelde der leere, tot het welck ghy over gegeven zijt: | |
18Ga naar margenootn Ende vry gemaeckt zijnde Ga naar margenoot48 van de sonde, zijt gemaeckt dienstknechten der gerechtigheyt. | |
19Ick spreke Ga naar margenoot49 op menschelicker wijse, Ga naar margenoot50 om der swackheyt uwes vleeschs wille. Want gelijck ghy uwe leden gestelt hebt [om] dienstbaer [te zijn] Ga naar margenoot51 der onreynigheyt, ende Ga naar margenoot52 der ongerechtigheyt Ga naar margenoot53 tot ongerechtigheyt, alsoo stelt nu uwe leden [om] dienstbaer [te zijn] der gerechtigheyt Ga naar margenoot54 tot heylighmakinge. | |
20Ga naar margenooto Want doe ghy dienstknechten waert der sonde, soo waert ghy Ga naar margenoot55 vry van de gerechtigheyt. | |
21Wat vrucht dan hadt ghy doe van die dingen daer over ghy u Ga naar margenoot56 nu Ga naar margenoot57 schaemt? Want het eynde der selve Ga naar margenoot58 is de doot. | |
22Maer nu Ga naar margenoot59 van de sonde vry gemaeckt zijnde, ende Ga naar margenoot60 Gode dienstbaer gemaeckt zijnde, hebt ghy uwe vrucht Ga naar margenoot61 tot heylighmakinge, ende het eynde het eeuwige leven. | |
23Ga naar margenootp Want Ga naar margenoot62 de besoldinge der sonde is Ga naar margenoot63 de doot, Ga naar margenootq maer Ga naar margenoot64 de genadengifte Godts Ga naar margenoot65 is het eeuwige leven, door Iesum Christum onsen Heere. |
|