Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Van Mileten reyst Paulus voort na Syrien, ende komt aen te Tyrus. 4 De discipelen aldaer raden hem de reyse van Ierusalem af, doch te vergeefs. 5 Hy treckt voort na Ptolemais, ende van daer na Cesareen: alwaer hy eenige dagen blijft ten huyse Philippi des Euangelists, wiens vier dochteren propheteerden. 10 Agabus voorseght hem sijne banden te Ierusalem, dies hem de broeders oock met tranen bidden van daer te blijven. 13 maer verstaende dat hy bereyt was oock om Christi wille te sterven, onderwerpen sy haer den wille Godts. 15 Hy komt te Ierusalem, ende gaet t’huys liggen by Mnason. 18 Daer na gaet hy tot Iacobum, ende verhaelt hem ende den Ouderlingen wat Godt door hem gedaen hadde. 20 door welcker raet hy met vier mannen, die een belofte hadden, in den tempel gaet om hem te heyligen. 27 alwaer hy van eenige Ioden uyt Asien gesien wort, die oploop tegen hem verwecken ende hem soecken te dooden. 31 maer wort door den Romeynschen Oversten haer ontnomen, ende in het leger gebracht. 39 van welcken hy oorlof krijght om tot het volck te spreken. | |
1ENde als het geschiedde dat wy van haer Ga naar margenoot1 gescheyden ende Ga naar margenoot2 afgevaren waren, soo liepen wy recht uyt ende quamen tot Ga naar margenoot3 Coos, ende den [dagh] daer aen tot Ga naar margenoot4 Rhodos, ende van daer tot Ga naar margenoot5 Patara. | |
2Ende een schip gevonden hebbende dat na Ga naar margenoot6 Phenicien Ga naar margenoot7 over voer, gingen wy daer in, ende voeren af. | |
3Ende als wy Cypren Ga naar margenoot8 in het gesichte gekregen, ende dat aen de slincker [hant] gelaten hadden, voeren wy na Syrien, ende quamen aen tot Ga naar margenoot9 Tyrus: want Ga naar margenoot10 het schip soude aldaer den last ontladen. | |
4Ende Ga naar margenoot11 de discipelen gevonden hebbende, bleven wy daer seven dagen: dewelcke tot Paulum seyden Ga naar margenoot12 door den Geest, Ga naar margenoota dat hy Ga naar margenoot13 niet en soude opgaen na Ierusalem. | |
5Doe het nu geschiedde dat wy dese dagen Ga naar margenoot14 over gebracht hadden, gingen wy uyt, ende reysden [voort,] ende sy geleydden ons alle Ga naar margenoot15 met vrouwen ende kinderen tot buyten de stadt: ende aen den oever Ga naar margenoot16 neder knielende hebben wy gebeden. | |
6Ende als wy Ga naar margenoot17 malkanderen gegroet hadden, gingen wy in ’t schip: maer sy lieden keerden wederom [elck] Ga naar margenoot18 na het sijne. | |
7Wy nu de schipvaert volbracht hebbende van Tyrus, quamen aen tot Ga naar margenoot19 Ptolemais, ende de broeders gegroet hebbende, bleven eenen dagh by haer. | |
8Ende des anderen [daeghs,] Ga naar margenoot20 Paulus ende wy die met hem waren, gingen van daer ende quamen tot Ga naar margenoot21 Cesareen: ende gegaen zijnde in het huys Ga naar margenootb Philippi Ga naar margenoot22 des Euangelists (die [een] was van de Ga naar margenoot23 seven) Ga naar margenoot24 bleven wy by hem. | |
9Dese nu hadde vier dochters, [noch] maeghden, Ga naar margenootc die Ga naar margenoot25 propheteerden. | |
10Ende als wy [daer] vele dagen gebleven waren, quam daer een seker Propheet af van Iudea, met name Ga naar margenootd Agabus: | |
11Ende hy quam tot ons, ende nam den gordel Pauli, ende Ga naar margenoot26 sijns selfs handen ende voeten gebonden hebbende, seyde, Dit seght de Heylige Geest, Ga naar margenoote Den man, wiens dese gordel is, sullen de Ioden alsoo te Ierusalem binden, ende overleveren in de handen Ga naar margenoot27 der Heydenen. | |
12Als wy nu dit hoorden, baden beyde wy ende die van die plaetse waren, Ga naar margenoot28 dat hy niet en soude opgaen na Ierusalem. | |
[Folio 69v]
| |
13Maer Paulus antwoordde, Ga naar margenootf Wat doet ghy, dat ghy weent, ende mijn herte Ga naar margenoot29 weeck maeckt? Want ick ben bereyt niet alleen gebonden te worden, maer oock te sterven te Ierusalem voor den name des Heeren Iesu. | |
14Ende als hy hem niet en liet afraden, hielden wy ons Ga naar margenoot30 te vreden, seggende, Ga naar margenootg De wille des Heeren geschiede. | |
16Ende met ons gingen oock [sommige] der discipelen van Cesareen, leydende [met haer] eenen sekeren Mnason van Cypren, eenen ouden discipel, by den welcken wy souden t’huys liggen. | |
17Ende als wy te Ierusalem gekomen waren, ontfingen ons de broeders Ga naar margenoot32 blijdelick. | |
18Ende den volgenden [dagh] gingh Paulus met ons in tot Ga naar margenoot33 Iacobum: ende alle Ga naar margenoot34 de Ouderlingen waren daer gekomen. | |
19Ende als hyse gegroet hadde, verhaelde hy Ga naar margenoot35 van stuck tot stuck, wat Godt onder de Heydenen door sijnen dienst gedaen hadde. | |
20Ende sy [dat] gehoort hebbende, Ga naar margenoot36 loofden den Heere: ende seyden tot hem, Ghy siet, broeder, hoe vele Ga naar margenoot37 duysenden van Ioden daer zijn die gelooven: ende sy zijn alle Ga naar margenoot38 yveraers van de wet. | |
21Ende sy zijn aengaende u Ga naar margenoot39 bericht, dat ghy alle de Ioden, die onder de Heydenen zijn, leert van Ga naar margenoot40 Moses Ga naar margenoot41 afvallen, seggende dat sy de kinderen niet en souden besnijden, noch na Ga naar margenoot42 de wijsen [der wet] wandelen. | |
22Wat is’er dan [te doen?] Het is gantsch noodigh dat Ga naar margenoot43 de menighte Ga naar margenoot44 te samen kome: want sy sullen hooren dat ghy gekomen zijt. | |
23Doet dan het gene wy u seggen: Ga naar margenoot45 Wy hebben vier mannen die Ga naar margenoot46 een gelofte Ga naar margenoot47 gedaen hebben. | |
24Neemt dese tot u, ende Ga naar margenoot48 heylight u met haer, ende doet Ga naar margenoot49 de onkosten nevens haer, op dat sy het hooft bescheeren mogen: ende alle mogen weten datter niet en is aen het gene daer van sy, aengaende u, bericht zijn: maer [dat] ghy [alsoo] wandelt, dat ghy oock selve Ga naar margenoot50 de wet Ga naar margenoot51 onderhoudt. | |
25Doch van de Heydenen Ga naar margenoot52 die gelooven, Ga naar margenooth hebben wy Ga naar margenoot53 geschreven ende Ga naar margenoot54 goet gevonden, dat sy Ga naar margenoot55 niet dergelijcks en souden onderhouden, Ga naar margenooti dan dat sy haer wachten van het gene den afgoden geoffert is, ende Ga naar margenootk van bloet, ende van het verstickte, ende van hoererije. | |
26Ga naar margenootl Doe nam Paulus de mannen met hem, ende den dagh daer aen met haer geheylight zijnde, gingh hy in den tempel, ende Ga naar margenoot56 verkondighde Ga naar margenoot57 dat de dagen der heyliginge vervult waren, [blijvende daer] tot dat voor een yegelick van haer Ga naar margenoot58 de offerande opgeoffert was. | |
27Ga naar margenoot59 Als nu Ga naar margenoot60 de seven dagen souden voleyndight worden, sagen hem de Ioden [kolom] Ga naar margenoot61 van Asien in den tempel, ende Ga naar margenoot62 beroerden Ga naar margenoot63 alle het volck, ende sloegen de handen aen hem: | |
28Roepende, Ghy Israëlitische mannen komet te hulpe: Dese is de mensche die Ga naar margenoot64 tegen het volck, ende de wet, ende Ga naar margenoot65 dese plaetse alle [man] over al leert: ende boven dien heeft hy oock Ga naar margenoot66 Griecken in den Ga naar margenoot67 tempel gebracht, ende heeft dese heylige plaetse Ga naar margenoot68 ontheylight. | |
29Want sy hadden te voren Ga naar margenootm Ga naar margenoot69 Trophimum den Ephesier met hem in de stadt gesien, welcken sy Ga naar margenoot70 meynden dat Paulus in den tempel gebracht hadde. | |
30Ende Ga naar margenoot71 de geheele stadt quam in roere, Ga naar margenoot72 ende het volck liep te samen: ende sy grepen Paulum, ende trocken hem Ga naar margenoot73 buyten den tempel: ende terstont wierden de deuren gesloten. | |
31Ende als sy hem sochten te dooden, quam Ga naar margenoot74 het geruchte tot Ga naar margenoot75 den Oversten der bende, dat geheel Ierusalem Ga naar margenoot76 in verwerringe was. | |
32Welcke terstont krijghsknechten ende Hooftmannen over hondert tot hem nam, ende liep af Ga naar margenoot77 na haer toe. Sy nu den Oversten ende de krijghsknechten siende, hielden op van Paulum te slaen. | |
33Ga naar margenootn Doe naerderde de Overste, ende greep hem, ende beval dat men [hem] met Ga naar margenoot78 twee ketenen soude binden: ende vraeghde wie hy was, ende wat hy gedaen hadde. | |
34Ende onder de schare riep [d’eene dit,] d’andere wat anders: Doch als hy de Ga naar margenoot79 sekerheyt niet en konde weten van wegen de beroerte, beval hy dat men hem in de Ga naar margenoot80 legerplaetse soude brengen. | |
35Ende als hy aen Ga naar margenoot81 de trappen gekomen was, gebeurde het dat hy van de krijghsknechten gedragen wiert, van wegen het gewelt der schare. | |
36Want de menighte des volcks volghde al roepende, Ga naar margenooto Ga naar margenoot82 Wech met hem. | |
37Ende als Paulus [nu] in de legerplaetse soude geleyt worden, seyde hy tot den Oversten, Ga naar margenoot83 Is ’t my geoorloft tot u wat te spreken? Ende hy seyde, Kondt ghy Ga naar margenoot84 Griecks? | |
38Zijt ghy dan niet Ga naar margenoot85 de Egyptenaer, die voor dese dagen oproer verweckte, ende Ga naar margenoot86 de vier duysent Ga naar margenoot87 moordenaers na de woestijne uytleydde? | |
39Maer Paulus seyde, Ick ben een Iodisch Ga naar margenoot88 man Ga naar margenootp van Tarsen, een burger van geen onvermaerde stadt Ga naar margenoot89 in Cilicien: ende ick bidde u, laet my toe tot het volck te spreken. | |
40Ende als hy het toegelaten hadde, Paulus staende op de trappen Ga naar margenoot90 wenckte met de hant tot het volck: ende als daer groote stilte geworden was, sprack hyse aen in de Hebreeusche tale, seggende, |
|